ECLI:NL:RBUTR:2012:BY5256

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 12-1282
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen met betrekking tot verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft de oplegging van een bestuurlijke boete van € 8000,- aan de eiseres wegens het laten verrichten van arbeid door een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning, in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling werkzaamheden heeft verricht voor de eiseres, en dat de eiseres dit heeft gedaan zonder de vereiste vergunning. De kern van het geschil ligt in de vraag of er sprake is van volledig ontbreken van verwijtbaarheid, wat zou betekenen dat de boete niet opgelegd zou hoeven worden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen geconstateerd dat de verweerder in het bestreden besluit niet alle relevante informatie heeft meegenomen en dat de eiseres niet kon weten dat het verblijfsdocument dat door de vreemdeling werd gebruikt, vals was. De rechtbank heeft het Stappenplan 2010 als leidraad genomen en geconcludeerd dat de eiseres zich aan de geldende richtlijnen heeft gehouden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres al het redelijke heeft gedaan om de overtreding te voorkomen en dat de vastgestelde afwijkingen niet eenvoudig te constateren waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseres en is het betaalde griffierecht vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid bij de beoordeling van verwijtbaarheid in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/1282
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2012 in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. P.J.M. Boomaars),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigde: drs. A.E. van Kampen).
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 8000,- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Bij besluit van 21 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2012. Daar is namens eiseres verschenen [directeur], directeur, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft met voorafgaand bericht te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
Overwegingen
1. Het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 5 februari 2011 vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende: "Door de vreemdelingenpolitie te Utrecht is een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek werd ingesteld, omdat gebleken is dat op 13 september 2010 een vals verblijfsdocument gebruikt was om werk te krijgen bij een krantendepot (...). Het verblijfsdocument was voorzien van nummer: [nummer], op naam van [A], geboren op [1984] in [woonplaats] (Sierra Leone). Het verblijfsdocument was afgegeven op 15-09-2008 en geldig tot 15-09-2013. Op het verblijfsdocument stond het Vnr [nummer]. Uit onderzoek door een documentdeskundige A, van de Koninklijke Marechaussee, is een kopie van het verblijfsdocument onderzocht op echtheid. Hieruit bleek dat het verblijfsdocument vals of vervalst was en dat het in ieder geval nimmer door of namens de Immigratie- en Naturalisatiedienst was afgegeven in deze hoedanigheid. Het Vnr. [nummer] hoort toe aan [B], geboren op [1978] in [woonplaats] in Sierra Leone. Door de Arbeidsinspectie te Utrecht werd op 25-11-2010 een controle uitgevoerd bij het bedrijf [eiseres] op de [adres] te [vestigingsplaats]. Betrokkene [A] (Vnr. [nummer]) zou werkzaam zijn bij dit bedrijf. In de administratie van dit bedrijf werd een kopie aangetroffen van het valse verblijfsdocument, dat hierboven werd omschreven (…).
2. Het op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 21 februari 2011 vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende. Op donderdag 25 november 2010, omstreeks 10:45 uur, bevond ik mij, rapporteur, (...), op het adres [adres] te [woonplaats] teneinde een onderzoek uit te voeren op grond van de Wet arbeid vreemdelingen. Ik, rapporteur (...), verzocht de medewerkster op het kantoor van [eiseres] of [A] aanwezig was, omdat ik hem vragen wilde stellen en zijn identiteit wilde vaststellen. De medewerkster verklaarde dat [A] op dat moment geen dienst had en niet aanwezig was in de onderneming. Uit de administratie ontving ik een kopie van het verblijfsdocument op naam van [A], een kopie van de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [A] en een salarisstrook op naam van [A] van november 2010. (...). Ik, rapporteur (...) zag dat de kopie van het verblijfsdocument op naam van [A] afwijkingen vertoonde. Ik zag namelijk dat op deze kopie onder "type document", "III" staan, met daaronder bij bijzonderheden "regulier onbepaalde tijd". In het WIDboek zag ik dat type document III om een verblijfsdocument "asiel bepaalde tijd" gaat. Ook staat er dat wanneer het om een "regulier onbepaalde tijd" gaat, het type document II is. “Ik, rapporteur, zag dat de tekst op de achterzijde van de kopie van het verblijfsdocument afwijkingen vertoonde. Ik zag namelijk dat op het document stond: "Arbeid is vrij toegestaan", terwijl de tekst behoort te zijn: "arbeid vrij toegestaan". Ook zag ik op de kopie staan: "een TWV is hiervoor niet vereist", terwijl de tekst behoort te zijn: "TWV niet vereist". (Zie hiervoor de beschrijving in het stappenplan verificatieplicht, bijlage 3, bladzijde 17 van 18)”.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat [A] van Sierra Leoonse nationaliteit (de vreemdeling) werkzaamheden heeft verricht bij eiseres. Deze werkzaamheden werden uitgevoerd ten behoeve van eiseres, zodat zij in de uitoefening van haar bedrijf een ander arbeid liet verrichten en dus werkgever is in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1º, van de Wav. Evenmin is in geschil dat eiseres de vreemdeling arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Hiermee staat vast dat eiseres het verbod neergelegd in artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden en dat verweerder bevoegd was om eiseres een boete op te leggen. Wat partijen verdeeld houdt, is of sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid, zodat van boeteoplegging moet worden afgezien.
4. In het primaire besluit heeft verweerder de in voormeld boeterapport vastgestelde afwijkingen op de achterzijde van de kopie van het verblijfsdocument aan eiseres tegengeworpen. Het betreft hier de precieze tekst van de vermelding of arbeid vrij is toegestaan en of een tewerkstellingsvergunning is vereist. Deze afwijkingen heeft eiseres in bezwaar bestreden. De rechtbank stelt vast dat verweerder het primaire besluit in het bestreden besluit niet heeft ingelast en hierin en in het verweerschrift eiseres slechts nog heeft tegengeworpen dat het op de voorkant van de kopie van het verblijfsdocument vermelde documenttype niet overeenkomt met de daarbij behorende aard en het doel van het verblijf. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat verweerder de gestelde afwijkingen op de achterzijde van het verblijfsdocument niet meer aan eiseres heeft tegengeworpen, hetgeen de rechtbank ter zitting ook heeft vastgesteld.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar stap 1 van het stappenplan, dat is opgenomen in de brochure "Vreemdelingen en werk; informatie voor werkgevers" van mei 2007, zoals dat volgens hem gold ten tijde van belang, waarin onder het kopje "Geldige verblijfsdocumenten voor vreemdelingen, namelijk:" bij het twee opsommingsteken is vermeld "document [type] II (verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, regulier)". Vervolgens is bij het derde opsommingsteken vermeld: "document [type] III (verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, asiel)". Verweerder heeft gesteld dat het verblijfsdocument van de vreemdeling een document type III (regulier onbepaalde tijd) betreft. Hiermee staat volgens verweerder vast dat het documenttype niet overeenkomt met de daarbij behorende aard en het doel van het verblijf. Verweer heeft aangevoerd dat deze afwijking op eenvoudige wijze is vast te stellen, zodat zelfs een persoon die geen specifieke deskundigheid op het gebied van documentherkenning heeft deze had behoren op te merken. Gelet op deze afwijking heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voormelde overtreding eiseres volledig is te verwijten. Volgens verweerder heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen.
6. Eiseres daartegen het volgende ingebracht. Uit het door haar gevolgde stappenplan kan niet worden opgemaakt dat het verblijfsdocument Type III staat voor verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel. Dit kan alleen worden geverifieerd door raadpleging van het zogenoemde WIDboek. Nu verweerder ook zelf dit boek heeft moeten raadplegen om erachter te komen dat het verblijfsdocument vals was en het ten tijde van de overtreding niet was voorgeschreven om dat boek te gebruiken, valt het volgens eiseres haar niet te verwijten dat zij op grond van het stappenplan niet heeft geconstateerd dat het document vals was. Hierbij heeft eiser beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS van 22 juni 2011, LJN: BQ8855) Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het in 2010 geldende stappenplan het stappenplan is waaraan verweerder had moeten toetsen. In dat stappenplan wordt niet verwezen naar de typen verblijfsvergunning. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de stelling van verweerder niet juist is dat zij het stappenplan van mei 2007 zou hebben gebruikt en dat aan de inspecteurs ter hand zou hebben gesteld.
7. De rechtbank stelt vast dat het door verweerder in het dossier gevoegde Stappenplan Verificatieplicht van september 2010 (Stappenplan 2010) het ten tijde van de overtreding op 25 november 2010 geldende stappenplan betreft, waaraan moet worden getoetst. Voor zover verweerder met zijn stelling in het verweerschrift dat eiseres volgens het boeterapport het stappenplan van mei 2007 aan de inspecteurs heeft overhandigd, heeft beoogd te betogen dat eiseres niettemin gehouden is aan dat stappenplan, volgt de rechtbank dat betoog al niet omdat het boeterapport geen melding maakt van een dergelijke overhandiging. Voor zover verweerder heeft beoogd te stellen dat het boeterapport vermeldt dat eiseres heeft verklaard dat zij het “6-stappenplan” (dat wil zeggen het stappenplan van mei 2007) heeft gevolgd – wat eiseres overigens dus ontkent -, moet weliswaar van dat op ambtsbelofte opgemaakte rapport worden uitgegaan, maar de rechtbank is van oordeel dat eiseres niet eraan kan worden gehouden om een stappenplan te volgen dat ten tijde van de overtreding niet gold. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder ten onrechte heeft getoetst aan het stappenplan van mei 2007.
8. De rechtbank stelt verder vast dat het Stappenplan 2010, dat als bijlage 3 (blz. 9 van 18) bij het boeterapport is gevoegd, niets vermeldt over de (nummers van de) documenttypen en de daarmee corresponderende verblijfsvergunningen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres op grond hiervan het onjuiste type verblijfsdocument en bijbehorende tekst niet had kunnen opmerken. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat eiseres dit uit het WIDboek had kunnen halen, verwijst de rechtbank met eiseres naar voormelde uitspraak van de ABRvS van 22 juni 2011, waaruit volgt dat het niet raadplegen van het WIDboek niet kan worden toegerekend indien het gebruik hiervan blijkens het ten tijde van belang toepasselijke stappenplan niet is voorgeschreven. Nu het Stappenplan 2010 dat gebruik niet voorschrijft, kan het niet gebruiken van het WIDboek eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet worden toegerekend. Verder ziet de rechtbank, anders dan verweerder heeft gesteld, geen grond voor het oordeel dat de vastgestelde afwijking op eenvoudige wijze is vast te stellen, zodat eiseres deze niet had behoren op te merken. Eiseres heeft het document gecontroleerd op een wijze die overeenkomt met het ten tijde van de overtreding geldende Stappenplan 2010. De rechtbank is van oordeel dat eiseres al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen, zodat sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid.
9. Gelet op het bovenstaande kan het bestreden besluit in rechte geen stand houden. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het besluit zal worden vernietigd. Nu een nader op bezwaar te nemen besluit, gelet op voorgaande overwegingen, slechts kan inhouden dat het primaire besluit, onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte bezwaar, wordt herroepen, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874, - als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437, - wegingsfactor 1).
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 februari 2012;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- verklaart het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 juli 2011 gegrond en herroept dit besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 874,- te betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.