Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 332908 / KG ZA 12-832
Vonnis in kort geding van 23 november 2012
1. commanditaire vennootschap
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseressen,
advocaten: mr. M.W.E. Lohman en mr. J.W. de Groot te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PVL MANAGEMENT B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Loenen aan de Vecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagden,
advocaat: mr. M.H.J. Langerak te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eisers c.s.] en [gedaagden c.s.] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling op 21 november 2011;
- de pleitnota van [eisers c.s.];
- de pleitnota van [gedaagden c.s.]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 23 september 2012 vonnis gewezen. Het onderstaande vormt de nadere schriftelijke uitwerking van dat vonnis en is op 7 december 2012 vastgesteld.
2.1. De heren [A], [[C] (hierna respectievelijk te noemen: [A], [B] en [C]) hebben, al dan niet via hun persoonlijke (houdster)vennootschappen, enige jaren samengewerkt op het gebied van projectontwikkeling.
2.2. [A] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 3] B.V., PVL Management B.V. en [bedrijf 3] B.V. (hierna respectievelijk te noemen: PVL en DPM).
2.3. In oktober 2010 heeft een aantal besprekingen plaatsgevonden tussen – onder meer – [A], [B] en een notaris teneinde de samenwerking tussen [A] enerzijds en [B] en [C] anderzijds te beëindigen. De notaris heeft een conceptontvlechtingsovereenkomst opgesteld naar aanleiding van deze besprekingen en de uitlatingen van [A] en Voerman op tekstvoorstellen voor deze overeenkomst.
2.4. Bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam is een kort gedingprocedure [bedrijf 3] B.V., PVL en DPM als eisers enerzijds en – onder meer – [B], [C] en [eisers c.s.] als gedaagden anderzijds, aanhangig geweest. In die procedure vorderden [bedrijf 3], PVL en DPM na wijziging van eis – samengevat en voor zover in dit kort geding van belang – primair veroordeling van [eisers c.s.] tot nakoming van een tussen partijen gesloten ontvlechtingsovereenkomst en subsidiair hoofdelijke veroordeling van [eisers c.s.] tot betaling van € 2.182.512,00, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.
2.5. Op 27 september 2011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam vonnis gewezen in de hiervoor genoemde procedure. Gedaagden zijn – voor zover in dit kort geding van belang – hoofdelijk veroordeeld om aan PVL te betalen een bedrag van € 1.393.650,00, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2011 tot de dag van volledige betaling.
2.6. Op 10 februari 2012 heeft een terechtzitting plaatsgevonden voor het gerechtshof Amsterdam in het hoger beroep dat de in kort geding gedaagde partijen hebben ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2011.
2.7. PVL en DPM hebben bij verzoekschrift van 12 maart 2012 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht verlof verzocht tot het leggen van conservatoir beslag.
2.8. Aan haar verzoek aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht legt PVL ten grondslag dat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] allereerst gehouden zijn tot levering van vijf appartementen staande en gelegen te [woonplaats] aan de [straat], kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie B, nummers [nummers] (hierna te noemen: de appartementen [naam]). In het geval levering van de appartementen [naam] onmogelijk is, is de genoemde leveringsplicht volgens PVL van rechtswege omgezet in een verbintenis tot betaling van een vervangende schadevergoeding ter hoogte van € 2.182.512,00, te vermeerderen met rente en kosten. In het vonnis in kort geding van 27 september 2011 is een bedrag van € 1.393.650,00 toegewezen, welk bedrag is voldaan, zodat volgens PVL resteert een bedrag van € 788.862,00. Ter verzekering van verhaal van deze vordering, vermeerderd met rente en kosten begroot op € 976.634,10, verzocht PVL verlof om conservatoir beslag te leggen op vijf van de appartementen [naam].
2.9. Voorts legt DPM aan haar verzoek aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht ten grondslag dat zij een vordering heeft van € 338.000,00 ter zake van zogenoemde successfee. Deze vergoeding is DPO verschuldigd omdat DPM het ertoe heeft geleid dat FGH Bank de persoonlijke holdings van [B] en [A] uit de hoofdelijke verbondenheid heeft ontslagen voor het door die bank verstrekte krediet aan de vennootschap Delta Den Dolder B.V.
2.10. De voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht heeft bij beschikking van 13 maart 2012 de vordering van PVL op [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] conform de opgave van PVL begroot op € 976.634,40 (€ 778.862, vermeerderd met een opslag van dertig procent voor rente en kosten). In de genoemde beschikking is – samengevat – aan PVL, verlof verleend tot het leggen van beslag tot levering op vijf appartementen [naam], is verder verlof verleend tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag op voornoemde vijf appartementen en tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder FGH Bank N.V. en ABN Amro Bank N.V. op alle gelden die deze banken ten behoeve van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] onder zich houden en/of verschuldigd zullen worden.
2.11. In de hiervoor genoemde beschikking van 13 maart 2012 is de vordering van DPM op DPO begroot op
€ 604.000,00. Aan DPM is – kort gezegd – verlof verleend tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag op zes aan DPO in eigendom toebehorende onroerende zaken, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [straat], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [sectie], nummers [nummers] en op het registergoed, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres], kadastraal bekend [woonplaats], sectie [sectie], nummer [nummer] (hierna te noemen: de appartementen [woonplaats]).
2.12. Bij arrest van 8 mei 2012 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2011 vernietigd voor zover [B] c.s. hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een hoger bedrag dan € 940.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 januari 2011 tot de dag van algehele voldoening en voor zover zij daarbij zijn veroordeeld in de proceskosten.
2.13. Het verschil tussen € 1.393.650,00 en € 940.000,00, groot € 453.650,00, is aan [eisers c.s.] terugbetaald.
2.14. Bij beschikking van 2 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam een door DPM verzocht verlof tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van DPO geweigerd. Het verzochte verlof diende blijkens het verzoekschrift ter verzekering van de betaling van een vordering op DPO tot betaling van een bedrag van € 338.000,00 aan zogenoemde “success fee”.
2.15. PVL heeft op 14 november 2012, op basis van het verlof van 13 maart 2012, conservatoir beslag gelegd onder FGH Bank N.V. en ABN Amro Bank N.V. tot een bedrag van € 967.634,40 op alle gelden die deze banken ten behoeve van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] onder zich houden en/of aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] verschuldigd zullen worden. Eveneens op 14 november 2012 heeft PVL ten laste van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zowel beslag tot levering, als conservatoir verhaalsbeslag gelegd op de appartementen [naam].
2.16. DPM heeft op 14 november 2012, op basis van het verlof van 13 maart 2012 en ten laste van DPO, tot een bedrag van € 219.700,00 conservatoir beslag gelegd op de appartementen [woonplaats].
3.1. [eisers c.s.] vordert na wijziging van eis:
I. de gelegde beslagen die ten laste van [eisers c.s.] zijn gelegd op te heffen, althans [A] (zijnde PVL en DPM) te bevelen alle beslagen die ten laste van [eisers c.s.] zijn gelegd op te heffen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor ieder dagdeel dat gedaagden in gebreke blijven aan dit vonnis uitvoering te geven;
II. PVL en DPM op te dragen om bij volgende beslagverzoeken het in deze te wijzen vonnis over te leggen aan de fungerend verlofrechter;
III. veroordeling van PVL en DPM tot betaling van een dwangsom van € 100.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke keer dat PVL en/of DPM niet voldoen aan het gevorderde onder II;
IV. hoofdelijke veroordeling van PVL en DPM in de kosten van het geding.
3.2. [eisers c.s.] legt aan haar vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. [gedaagden c.s.] heeft de voorzieningenrechter misleid, dan wel maakt [gedaagden c.s.] misbruik van recht, doordat zij in haar verzoekschrift dat heeft geleid tot het verleende verlof tot beslaglegging op 13 maart 2012, onvoldoende toelichting heeft gegeven op de gevraagde beslagen. Sinds het verlof van 13 maart 2012 zijn de omstandigheden zodanig gewijzigd dat voornoemd verlof volgens [eisers c.s.] is uitgewerkt en [gedaagden c.s.] geen beslag mocht leggen op basis van dit verlof. Voorts zijn de door [gedaagden c.s.] ingeroepen rechten ondeugdelijk en leidt een afweging van de wederzijdse belangen ertoe dat de beslagen dienen te worden opgeheven, zo voert [eisers c.s.] aan.
3.3. [gedaagden c.s.] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Eiseressen zullen hierna afzonderlijk [eiseres sub 1], [eiseres sub 2] en DPO en gezamenlijk [eisers c.s.] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk PVL en DPM en gezamenlijk [gedaagden c.s.] genoemd worden.
4.2. Op grond van artikel 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het conservatoir beslag tot levering, dat rust op vijf appartementen [naam], dient te worden opgeheven. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter van 27 september 2011 en het arrest van het gerechtshof van 8 mei 2012 blijkt dat dient te worden uitgegaan van een (uittreed)vergoeding in contanten die in de plaats is getreden van de levering van de vijf appartementen [naam] omdat levering daarvan niet meer mogelijk is als gevolg van de vestiging van hypotheekrechten ten behoeve van FGH Bank. Bezien in het licht van het voorgaande is naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter levering van de vijf appartementen [naam] een gepasseerd station. PVL heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eisers c.s.] gehouden is tot levering van de appartementen [naam] naast het reeds door haar op grond van het arrest van het hof aan PVL betaalde bedrag van € 940.000,00. Daarmee is summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van het op dit punt door PVL ingeroepen recht en dient daarom het conservatoir beslag tot levering te worden opgeheven.
Beslag ten aanzien van de nakoming van de ontvlechtingsovereenkomst
4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft PVL in het bestek van dit kort geding voldoende aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheid bestaat dat de rechter in een bodemprocedure haar vordering tot betaling van een vergoeding op grond van de ontvlechtingsovereenkomst zou kunnen toewijzen voor een bedrag dat hoger is dan
€ 940.000,00. Zoals PVL aanvoert heeft het hof geoordeeld dat in het bij hem aanhangige kort geding niet kon worden vastgesteld of het door DTZ Zadelhoff (in een door haar uitgebracht rapport) genoemde percentage van negen ten aanzien van de disconteringsvoet juist is. Daardoor is onvoldoende inzichtelijk geworden welk bedrag in een bodemprocedure in mindering dient te worden gebracht op de contant aan PVL te betalen vergoeding van € 1.800.000,00. Dit voorgaande leidt tot de slotsom dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering omdat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat (een deel van) de gestelde vordering van PVL tot vergoeding van een bedrag van € 788.862,00 zal worden toegewezen.
4.5. Hoewel het belang van PVL bij handhaving van het beslag op grond van het vorenstaande in beginsel zwaarder weegt dan het belang van [eisers c.s.] bij opheffing daarvan, zal een aantal beslagen worden opgeheven omdat met handhaving van een enkel beslag reeds voldoende zekerheid is gewaarborgd.
4.6. De beslagen onder de FGH Bank en ABN Amro Bank zullen worden opgeheven omdat deze beslagen, naar [eisers c.s.] onweersproken heeft aangevoerd, dermate bezwarend voor haar zijn dat een deugdelijke bedrijfsvoering bij handhaving van de beslagen in het gedrang komt en dientengevolge insolventie van [eisers c.s.] dreigt. De wijze waarop [eisers c.s.] door deze beslagen wordt getroffen is daardoor onevenredig met het belang van PVL bij handhaving van de beslagen. Dit brengt mee dat het belang van [eisers c.s.] prevaleert boven dat van PVL.
4.7. Verder is summierlijk gebleken van de onnodigheid van handhaving van alle vijf beslagen op de appartementen [naam]. Gelet op het feit dat haar vordering volgens PVL € 788.862,00 bedraagt en de appartementen waarop beslagen rusten, naar PVL ter zitting heeft aangevoerd, elk een waarde hebben van ongeveer € 1.000.000,00, zal het beslag op één van de appartementen daarop blijven rusten. Omdat PVL geacht moet worden met dit beslag voldoende zekerheid tot verhaal van haar vordering te hebben, zullen de beslagen op de overige vier van de vijf appartementen [naam] worden opgeheven.
Beslag ten aanzien van successfee
4.8. De door DPO gelegde conservatoir beslagen ter verzekering van verhaal van de vordering tot betaling van successfee zullen worden opgeheven. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft, nadat DPO is gehoord, in de beschikking van 2 augustus 2012 geoordeeld dat niet summierlijk is gebleken van het bestaan van de vordering van DPM op DPO. De voorzieningenrechter maakt in dit kort geding de overwegingen in de beschikking van 2 augustus 2012 tot de hare en is – mede op grond daarvan – van oordeel dat niet summierlijk is gebleken van het bestaan van de vordering van DPM op DPO. In dit kort geding zijn door [gedaagden c.s.] immers geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Dit brengt mee dat de door DPM ten laste van DPO gelegde beslagen op de registergoederen, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [straat], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [sectie], nummers [nummers] en op het registergoed, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres], kadastraal bekend [woonplaats], sectie [sectie] nummer [nummer], dienen te worden opgeheven. Het op 14 november 2012 gebruikmaken van het verlof van 13 maart 2012 tot het leggen van conservatoir beslag, voor een vordering die nadien bij beschikking van 2 augustus 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam ondeugdelijk is geoordeeld, levert onder deze omstandigheden misbruik van recht op.
Beslag ten aanzien van managementfee
4.9. Aan hetgeen partijen hebben aangevoerd omtrent de door DPM gestelde vordering tot betaling van managementfee wordt voorbij gegaan omdat niet is gesteld of uit de als producties overgelegde beslagexploiten blijkt dat DPM conservatoir beslag heeft gelegd ter verzekering van verhaal van deze vordering.
4.10. Nu artikel 705 lid 1 Rv de voorzieningenrechter daartoe bevoegd verklaart, zal de voorzieningenrechter, teneinde executiegeschillen te voorkomen, zelf de beslagen opheffen in plaats van [gedaagden c.s.] tot die opheffing te veroordelen. De op dit punt gevorderde dwangsom zal derhalve worden afgewezen.
Overleggen vonnis bij toekomstig verzoekschrift
4.11. [gedaagden c.s.] heeft geen verweer gevoerd tegen het gevorderde gebod tot overlegging van dit vonnis aan de voorzieningenrechter bij een toekomstig verzoek tot het verlenen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag en de daaraan te verbinden dwangsom. Dit deel van de vorderingen zal daarom worden toegewezen in die zin dat niet enkel het vonnis dient te worden overgelegd, maar ook melding daarvan dient te worden gemaakt bij de betreffende voorzieningenrechter. Deze dwangsom zal worden beperkt als hieronder vermeld.
4.12. In de uitwerking van het vonnis die partijen op 23 november 2012 hebben ontvangen, is in het dictum onder 5.6. per abuis een dwangsom verbonden aan niet-voldoening aan de geboden onder 5.3. en 5.4. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen verbeurt [gedaagden c.s.] een dwangsom indien zij geen gehoor geeft aan een van de onder 5.4. en 5.5. genoemde geboden.
4.13. [gedaagden c.s.] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding € 76,17
- griffierecht 575,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.467,17
5.1. heft op de op 14 november 2012 ten laste van [eisers c.s.] gelegde beslagen op:
I. de registergoederen, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [straat], kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie [sectie] nummers [nummers],
II. de registergoederen, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [straat], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [nummer] nummers [nummers];
III. het registergoed, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres], kadastraal bekend [woonplaats], sectie [nummer], nummer [nummer];
5.2. verstaat dat het beslag op het registergoed, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [straat], kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie [sectie], nummer [nummer] daarop blijft rusten,
5.3. heft op de op 14 november 2012 ten laste van [eisers c.s.] gelegde beslagen onder ABN Amro Bank N.V. en FGH Bank N.V.,
5.4. gebiedt [gedaagden c.s.] om, in het geval zij een beslagrekest indient teneinde verlof te verkrijgen om conservatoir beslag te leggen ten laste van de [eiseres sub 1], [eiseres sub 2] B.V. en/of [eiseres sub 3] B.V., in het betreffende beslagrekest melding te maken van dit vonnis,
5.5. gebiedt [gedaagden c.s.] om, in het geval zij een beslagrekest indient teneinde verlof te verkrijgen om conservatoir beslag te leggen ten laste van de [eiseres sub 1], [eiseres sub 2] B.V. en/of [eiseres sub 3] B.V., een afschrift van dit vonnis bij het beslagrekest over te leggen,
5.6. bepaalt dat [gedaagden c.s.] aan [eisers c.s.] een dwangsom verbeurt van € 50.000,00 (vijftigduizend euro) voor iedere keer dat [gedaagden c.s.] niet een van de onder 5.3.en 5.4. genoemde geboden voldoet, tot een maximum van
€ 1.000.000,00 (één miljoen euro) is bereikt,
5.7. veroordeelt [gedaagden c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op
€ 1.467,17,
5.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2012.