ECLI:NL:RBUTR:2012:BY6283
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- P.W.G. de Beer
- A. van Maanen
- P.L.C.M. Ficq
- Rechtspraak.nl
Toewijzing vordering tot achterwege laten voorwaardelijke invrijheidstelling na ernstige misdragingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 13 december 2012 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het geheel achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die sinds 16 oktober 2007 gedetineerd is, had een gevangenisstraf van acht jaar en negen maanden opgelegd gekregen voor het onttrekken van zijn minderjarige dochter aan het ouderlijk gezag, zoals strafbaar gesteld in artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht. De voorlopige datum voor voorwaardelijke invrijheidstelling was vastgesteld op 29 januari 2014.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen, wat blijkt uit een recente veroordeling op 30 oktober 2012 voor hetzelfde feit. Tijdens de zitting op 16 oktober 2012 heeft de veroordeelde verklaard dat hij zijn gedrag niet zal aanpassen, omdat hij dit beschouwt als zijn taak als goede vader. Deze houding heeft de rechtbank doen besluiten dat de veroordeelde niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadsman van de veroordeelde heeft verschillende argumenten aangevoerd tegen de vordering van de officier van justitie, waaronder de disproportionaliteit van de gevangenisstraf en de stelling dat de vordering te laat is ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering ontvankelijk is en dat de gronden voor de vordering voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en bepaald dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde geheel achterwege zal blijven.