ECLI:NL:RBUTR:2012:BY7503

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
310560 - HA ZA 11-1499
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging Europese executoriale titel op grond van artikel 23 EET-verordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 19 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] en de rechtspersoon naar buitenlands recht [bedrijf 2]. De procedure betreft de schorsing van de tenuitvoerlegging van een Europese executoriale titel (EET) die door een Slowaakse rechter is verleend. De eiseres, [bedrijf 1], heeft bezwaar gemaakt tegen de executie van een notariële akte die als EET is gewaarmerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van buitengewone omstandigheden die opschorting van de executie rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij de uitspraak van de Slowaakse executierechter in aanmerking genomen, die het bezwaar van [bedrijf 1] grotendeels gegrond heeft verklaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van [bedrijf 1] tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de EET toewijsbaar is. De rechtbank heeft [bedrijf 2] bevolen om de tenuitvoerlegging van de EET te staken en gestaakt te houden totdat er definitief is beslist op de door [bedrijf 1] in Slowakije gemaakte bezwaren. Tevens is [bedrijf 2] veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250.000,-- voor iedere dag dat zij niet aan het bevel voldoet, tot een maximum van € 2.500.000,--. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [bedrijf 1] begroot op € 1.540,31 en [bedrijf 2] in de proceskosten veroordeeld.

Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van de EET-verordening en de mogelijkheden tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een EET in Nederland. De rechtbank heeft benadrukt dat de rechtspleging in andere lidstaten gerespecteerd moet worden en dat er geen inhoudelijke toetsing van buitenlandse beslissingen mag plaatsvinden. De uitspraak biedt duidelijkheid over de voorwaarden waaronder een EET kan worden opgeschort en de rol van de rechter in de lidstaat van tenuitvoerlegging.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 310560 / HA ZA 11-1499
Vonnis van 19 december 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. E.M. van Zelm te De Bilt,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[bedrijf 2],
gevestigd te [vestigingsplaats], Seychellen,
gedaagde,
advocaat mr. J.B. Smits te Breda.
Partijen zullen hierna [bedrijf 1] en [bedrijf 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 januari 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 11 april 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 8 september 2008 heeft de vennootschap naar Slowaaks recht [X] SC Tulip s.r.o. (hierna: [X]) een overeenkomst gesloten met de vennootschap naar Slowaaks recht [A] SK s.r.o. (hierna: [A]) strekkende tot het (door laatstgenoemde) uitvoeren van sloopwerkzaamheden.
2.2. Op 3 november 2008 en 3 maart 2009 heeft [A] aan [X] facturen gezonden voor bedragen van respectievelijk € 620.464,13 en € 1.317.711,94.
2.3. Op 22 september 2009 hebben [A] en [X] een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn neergelegd met betrekking tot de betaling van de onder 2.2 bedoelde facturen.
2.4. Op 2 oktober 2009 is [bedrijf 1] bij notariële akte (hierna te noemen: de notariële akte) toegetreden tot de onder 2.3 bedoelde overeenkomst.
2.5. Op 23 februari 2010 heeft de provinciale rechtbank te Bratislava (Slowakije) de onder 2.4 bedoelde notariële akte gewaarmerkt als Europese executoriale titel (hierna: de EET). Als “hoofdbedrag” is daarin vermeld een bedrag van € 2.358.176,07.
2.6. Op 10 juni 2010 heeft [A] een overeenkomst gesloten met [bedrijf 2] strekkende tot overdracht van haar vorderingen op [X] en [bedrijf 1] aan [bedrijf 2].
2.7. Op 3 februari 2011 is op verzoek van [bedrijf 2] de aankondiging van de executie van de als EET gewaarmerkte notariële akte aan [bedrijf 1] betekend.
2.8. Bij bezwaarschrift van 10 februari 2011 heeft [bedrijf 1] in Slowakije bezwaar gemaakt tegen de executie van de als EET gewaarmerkte notariële akte.
2.9. Bij beschikking van 15 december 2011 heeft de districtsrechtbank te Zilina het bezwaar van [bedrijf 1] toegewezen voor zover het de invordering van een bedrag van € 2.342.123,86 betreft. Voor het overige (€ 16.052,21) is het bezwaar afgewezen.
3. Het geschil
3.1. Bij conclusie van antwoord in het incident heeft [bedrijf 1] haar primaire vordering ingetrokken. Voorts heeft [bedrijf 1] ter comparitie haar subsidiaire vordering gewijzigd in die zin dat de gestelde voorwaarde vervalt dat [bedrijf 2] met bescheiden aantoont waarop de verrichte betalingen en de opbrengst van de veiling zijn afgeboekt.
Dit betekent dat de vordering in de hoofdzaak thans (samengevat) het volgende inhoudt:
- dat [bedrijf 2] bevolen wordt om de tenuitvoerlegging van de als EET uitgegeven notariële akte te staken en gestaakt te houden, en dat haar verboden wordt deze tenuitvoerlegging te hervatten, totdat definitief is beslist op de door [bedrijf 1] in Slowakije gemaakte bezwaren tegen de veiling van de verpande onroerende zaken en tegen de als EET uitgegeven notariële akte, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- dat [bedrijf 2] veroordeeld wordt in de proceskosten.
3.2. [bedrijf 2] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De resterende vordering van [bedrijf 1] strekt tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een EET dat door een Slowaakse rechter met betrekking tot een notariële akte is verleend. Een dergelijke opschorting is alleen mogelijk, indien de EET-verordening daartoe de mogelijkheid biedt. Op grond van artikel 25 jo 23 EET-Verordening kan de tenuitvoerlegging van een EET door een rechter van de lidstaat van tenuitvoerlegging alleen worden opgeschort, indien:
1. de schuldenaar tegen de als EET gewaarmerkte beslissing rechtsmiddelen heeft ingesteld of om rectificatie of intrekking van de EET heeft verzocht en
2. sprake is van “buitengewone omstandigheden” in de zin van het bepaalde in artikel 23 sub c EET-verordening.
4.2. De koppeling die in deze bepaling is gemaakt tussen de mogelijkheid van opschorting van de EET en het bestaan van een procedure in het land van oorsprong tegen de EET of de beslissing waarvoor de EET is verleend, brengt mee dat de gevorderde schorsing niet toewijsbaar is voor zover deze strekt tot schorsing over een andere periode dan de periode tot de (definitieve) beslissing door de gerechten van het land van oorsprong op de in die bepaling genoemde rechtsmiddelen. De vordering van [bedrijf 1] is dan ook niet toewijsbaar voor zover deze strekt tot opschorting van de procedure totdat definitief is beslist op de door [bedrijf 1] in Slowakije gemaakte bezwaren tegen de veiling van verpande onroerende zaken.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de eerste voorwaarde van artikel 23 EET-verordening is voldaan door het starten door [bedrijf 1] van een bezwaarprocedure in Slowakije tegen de executie van de als EET gewaarmerkte notariële akte (waarin op 15 december 2011 uitspraak is gedaan).
4.4. Uit de door [bedrijf 1] als productie 19 overgelegde uitspraak van
15 december 2011 van de Slowaakse executierechter blijkt dat deze het bezwaar van [bedrijf 1] tegen de tenuitvoerlegging van de als EET gewaarmerkte notariële akte gegrond heeft verklaard voor zover het de invordering van een bedrag van € 2.342.123,86 betreft. Voor het overige (€ 16.052,21) is het bezwaar afgewezen.
4.5. De rechtbank volgt [bedrijf 2] niet in haar verweer dat de rechtbank niet verplicht is om haar oordeel te richten naar deze uitspraak, maar dat dit slechts een bevoegdheid betreft. Zoals in considerans 8 van de EET-verordening is vermeld, moet een beslissing van een gerecht van een lidstaat die als EET is gewaarmerkt, wat de tenuitvoerlegging betreft op dezelfde manier worden behandeld als een beslissing die in de lidstaat van tenuitvoerlegging is gegeven, en mag er geen inhoudelijke toetsing van de buitenlandse beslissing plaatsvinden. In considerans 18 van de EET-verordening wordt bevestigd dat dit ook geldt voor toetsing aan procedurele minimumnormen. Hieraan ligt het beginsel ten grondslag dat gerechten van de lidstaten vertrouwen moeten hebben in de rechtspleging in de andere lidstaten. Met deze uitgangspunten van de EET-verordening is onverenigbaar dat een gerecht in de lidstaat van tenuitvoerlegging gerechtigd zou zijn om - in het kader van de beoordeling of de executie van een EET moet worden geschorst - de beslissing van het gerecht van oorsprong over de intrekking of rectificatie van een EET inhoudelijk te toetsen. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van de beslissing van de Slowaakse executierechter om het bezwaar tegen de tenuitvoerlegging van de als EET gewaarmerkte notariële akte grotendeels gegrond te verklaren.
4.6. Uit het ter comparitie verhandelde leidt de rechtbank af dat [bedrijf 2] zich niet met de uitspraak van de Slowaakse executierechter kan verenigen en de executie voort wil zetten, en wel voor een schuld van (in haar ogen) € 1.737.711,94. Nu de Slowaakse executierechter het bezwaar tegen de executie voor het overgrote deel gegrond heeft verklaard, en wel op grond van het feit dat de vordering van [bedrijf 2] - behoudens een bedrag van € 16.052,21 - reeds voldaan is, moet het voortzetten van de executie door [bedrijf 2] voor een bedrag van € 1.737.711,94 als misbruik van recht worden gekwalificeerd. Daarmee is sprake van een “buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 23 EET-verordening die opschorting van de executie rechtvaardigt.
4.7. De mogelijkheid dat in hoger beroep tegen de beschikking van 15 december 2011, als dit hoger beroep is ingesteld, anders wordt geoordeeld dan de districtsrechtbank te Zilina heeft gedaan, brengt hierin geen verandering, omdat [bedrijf 1] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat - gelet op de vestigingsplaats van [bedrijf 2] in een niet-lidstaat noch verdragsstaat (de Seychellen) - verhaal van schade wegens onrechtmatige executie onmogelijk althans uiterst moeizaam zal zijn.
4.8. De opschorting dient ook te gelden voor zover [bedrijf 2] zou volstaan met tenuitvoerlegging van de EET voor een bedrag van € 16.052,21. Ter comparitie heeft [bedrijf 1] immers onweersproken verklaard dat ook dat bedrag reeds (eind maart 2012) aan [bedrijf 2] is voldaan, en wel uit een overschot van een veiling die was ingezet door een schuldeiser van [bedrijf 1]. Vooralsnog moet er dan ook van worden uitgegaan dat [bedrijf 1] niets meer aan [bedrijf 2] verschuldigd is uit hoofde van de notariële akte waarvoor de EET is verleend.
4.9. De rechtbank zal de (resterende) vordering van [bedrijf 1] dan ook toewijzen, en wel op de wijze als in het dictum is vermeld. Aan overtreding van het bevel zal, zoals gevorderd, een dwangsom worden verbonden, die op de in het dictum aangegeven wijze zal worden beperkt.
4.10. [bedrijf 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [bedrijf 1] worden begroot op:
- dagvaarding € 76,31
- griffierecht 560,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.540,31
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. beveelt [bedrijf 2] om de tenuitvoerlegging van de op 23 februari 2010 als Europese Executoriale Titel uitgegeven notariële akte van 2 oktober 2009 te staken en gestaakt te houden totdat definitief is beslist op de door [bedrijf 1] in Slowakije gemaakte bezwaren tegen de als EET gewaarmerkte notariële akte,
5.2. veroordeelt [bedrijf 2] om aan [bedrijf 1] een dwangsom te betalen van € 250.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan het onder 5.1 vermelde bevel voldoet, tot een maximum van € 2.500.000,-- is bereikt,
5.3. veroordeelt [bedrijf 2] in de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf 1] tot op heden begroot op € 1.540,31,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen, bijgestaan door mr. W.A. Visser als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.?