ECLI:NL:RBUTR:2012:BZ3543

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
332815 / KG ZA 12-824
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H. Dulack
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over opheffing van beslag op faillissementsrekeningen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, vordert de curator, mr. H. Dulack, de opheffing van executoriaal beslag dat door de gedaagde is gelegd op faillissementsrekeningen. De gedaagde, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.A. Stein, heeft op 28 september en 5 oktober 2012 beslag gelegd onder de curator en de gerechtsdeurwaarder, met als doel verhaal te halen voor een proceskostenveroordeling die voortvloeit uit een eerder vonnis. De curator stelt dat de beslagen in strijd zijn met het systeem van de Faillissementswet, omdat er sprake is van negatieve boedels en de gedaagde geen rechtens te respecteren belang heeft bij de handhaving van de beslagen.

De rechtbank heeft de procedure in kort geding behandeld, waarbij de curator zijn vordering heeft onderbouwd met argumenten over de onrechtmatigheid van de beslagen. De gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat de curator ontvankelijk is in zijn vordering. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de gedaagde verworpen en geoordeeld dat de curator voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de beslagen geen doel hebben getroffen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot opheffing van het beslag onder de gerechtsdeurwaarder, omdat het beslag geen doel heeft getroffen. De vordering tot opheffing van het beslag onder ABN Amro is daarentegen toegewezen, omdat de curator voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen rechtens te respecteren belang is bij de handhaving van deze beslagen.

De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Eelkema, die de gedaagde heeft veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 12 december 2012, en de kosten aan de zijde van de curator zijn begroot op € 1.083,00, bestaande uit griffierecht en salaris advocaat.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 332815 / KG ZA 12-824
Vonnis in kort geding van 12 december 2012
in de zaak van
1. MR. HENDRIK DULACK Q.Q.,
in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van:
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UNITED INTERNET B.V.,
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PSYCHOLOGISCH ADVIESBURO LIBERTIJN B.V.,
- de naamloze vennootschap N2 VALUE N.V.,
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid QA SYSTEMS INTERNATIONAL B.V.,
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid QA SYSTEMS TECHNOLOGIES B.V.,
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] HOLDING B.V.,
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TRANSPORTBEDRIJF [A] B.V.,
- de[B], handelend onder de naam [B] TUINMACHINES,
kantoorhoudende te Utrecht,
eiser,
advocaat: mr. J.P. de Boer te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. H.A. Stein te Breda.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. De procedure is als volgt verlopen:
- de concept-dagvaarding met producties;
- de op voorhand toegezonden producties 1 tot en met 8 van de curator;
- de op voorhand toegezonden producties I tot en met IV van [gedaagde];
- de vrijwillige verschijning van partijen;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van de curator;
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De echtgenoot van [gedaagde], [C], is van december 2000 tot april 2007 curator geweest in de faillissementen waarin de curator thans als zodanig optreedt. Hij heeft in die periode onrechtmatig bedragen aan de faillissementsboedels onttrokken.
2.2. Bij vonnis van deze rechtbank van 16 februari 2011 zijn [gedaagde] en [C] hoofdelijk veroordeeld om aan de curator te betalen een bedrag van € 287.465,02, te vermeerderen met rente en kosten.
2.3. Het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft in hoger beroep bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest van 4 september 2012 het vonnis van de rechtbank van 16 februari 2011 vernietigd voor zover tussen de curator en [gedaagde] gewezen. Het hof heeft de curator – kort gezegd – veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen [gedaagde] op grond van het genoemde vonnis van de rechtbank Utrecht aan de curator heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door [gedaagde] tot aan de dag van algehele (terug)betaling door de curator, en tot betaling van de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep, te vermeerderen met nakosten.
2.4. [gedaagde] heeft op grond van het arrest van 4 september 2012 de volgende executoriale derdenbeslagen gelegd.
2.4.1. Op 28 september 2012 heeft [gedaagde], tot verhaal van de in het arrest van 4 september 2012 uitgesproken proceskostenveroordeling, beslag gelegd onder ABN Amro Bank N.V. (hierna: ABN Amro), mr. Hendrik Dulack (pro se) en gerechtsdeurwaarder Bob Kruythof (hierna: de gerechtsdeurwaarder) op alle vorderingen en roerende zaken die zij aan de curator verschuldigd mochten zijn of mochten worden.
2.4.2. Op 5 oktober 2012 heeft [gedaagde] wederom beslag gelegd onder ABN Amro, mr. Hendrik Dulack (pro se) en de gerechtsdeurwaarder. Deze beslagen zijn gelegd tot verhaal van hetgeen de curator op grond van het arrest van 4 september 2012 aan [gedaagde] diende te voldoen.
2.5. Bij vonnis van 26 oktober 2012 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is, op vordering van de curator, het op 28 september 2012 onder de ABN Amro gelegde beslag opgeheven.
3. Het geschil
3.1. De curator vordert de opheffing van door [gedaagde] op 28 september 2012 onder mr. H. Dulack en de gerechtsdeurwaarder en op 5 oktober 2012 onder ABN Amro, mr. H. Dulack en de gerechtsdeurwaarder gelegde beslagen. Dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de curator in zijn vordering, althans tot afwijzing daarvan.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verweer van [gedaagde] dat de curator niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat hij, in strijd met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), niet naar waarheid zou hebben verklaard waar hij stelt dat het feit dat in de eerdere kort gedingprocedure per abuis geen opheffing is gevorderd van de verdere beslagen die op 28 september 2012 en 5 oktober 2012 zijn gelegd, wordt verworpen. Nog daargelaten dat door [gedaagde] onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de curator in strijd met de waarheid heeft verklaard, strekt eventuele schending van artikel 21 Rv naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat hieraan de gevolgtrekking dient te worden verbonden dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn vordering, zoals door [gedaagde] is bepleit.
4.2. Door aan te voeren dat de curator een positief cassatieadvies heeft verkregen en in aansluiting daarop machtiging van de rechter-commissaris heeft ontvangen om cassatieberoep in te stellen, heeft de curator voldoende aannemelijk gemaakt dat hij cassatieberoep zal instellen tegen het arrest van 4 september 2012 en dientengevolge griffierecht en de kosten voor de cassatieadvocaat verschuldigd zal zijn. Hoewel [gedaagde] betwist dat de curator cassatieberoep in zal stellen, heeft zij deze betwisting op geen enkele wijze met feiten of omstandigheden onderbouwd, zodat hieraan voorbij zal worden gegaan. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang van de curator op grond van het voorgaande gegeven.
4.3. Voor zover de curator opheffing van de op 5 oktober 2012 gelegde beslagen vordert vanwege de door hem gestelde nietigheid daarvan op grond van artikel 475 Rv, kan zijn vordering niet worden toegewezen. De curator heeft niet gesteld dat hij onredelijk is benadeeld door het ontbreken van vermelding van een, volgens hem, voldoende bepaalbare vordering. Reeds vanwege het ontbreken van benadeling is zijn stelling onhoudbaar. Hetgeen hij verder ter onderbouwing van zijn stelling heeft aangevoerd kan evenmin tot het oordeel leiden dat sprake is van nietigheid van de gelegde beslagen. De exploiten vermelden immers dat de curator op grond van het arrest van 4 september 2012 gehouden is tot voldoening van “al hetgeen rekwirante ([gedaagde], voorzieningenrechter) naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 16 februari 2011 aan Dulack qq voornoemd heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door rekwirante tot aan de dag van algehele (terug)betaling door Dulack qq voornoemd”. Daarmee is de vordering waarvoor executoriaal beslag wordt gelegd, mede op grond van het daaraan ten grondslag liggende en bij exploit meebetekende arrest van 4 september 2012, voldoende bepaalbaar. Derhalve staat het feit dat geen concrete omvang van de vordering wordt vermeld, niet aan tenuitvoerlegging van het arrest van 4 september 2012 in de weg.
4.4. De curator legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] beschikt over een concurrente boedelvordering en op grond van het systeem van de Faillissementswet geen betaling kan verlangen of over kan gaan tot executie van het arrest van 4 september 2012 omdat er sprake is van (een) negatieve boedel(s). Omdat de beslagen in strijd zijn met het systeem van de Faillissementswet dienen deze te worden opgeheven.
4.5. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing schorsen of beslagen opheffen, indien hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan.
4.6. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de vorderingen van [gedaagde] op de curator op grond van het arrest van 4 september 2012 concurrente boedelvorderingen zijn.
Beslagen onder ABN Amro op de faillissementsrekeningen
4.7. De op 5 oktober 2012 gelegde beslagen op de faillissementsrekeningen die door de curator bij ABN Amro worden aangehouden zullen worden opgeheven omdat [gedaagde] geen rechtens te respecteren belang heeft bij handhaving van deze beslagen. De curator heeft in dit kort geding voldoende aannemelijk gemaakt dat er in de faillissementen sprake is van negatieve boedels, hetgeen door [gedaagde] ook niet is weersproken. Indien, zoals hier het geval is, de boedelactiva ontoereikend geacht moeten worden om alle boedelcrediteuren te voldoen, dan moeten de schulden in beginsel naar evenredigheid van de omvang van elke schuld worden voldaan, behoudens de daarvoor geldende wettelijke redenen van voorrang (vgl. HR 28 september 1990, NJ 1991, 305). Dit brengt mee dat waar sprake is van concurrente boedelvorderingen van [gedaagde] en door haar niet is gesteld en onderbouwd dat haar vorderingen evident voorrang hebben boven die van andere boedelcrediteuren, het stelsel van de faillissementswet eraan in de weg staat dat [gedaagde] zich met voorrang boven de overige boedelcrediteuren op boedelactiva verhaalt. Bezien in het licht van het voorgaande dient het belang van de curator om vrijelijk over de faillissementsrekeningen te kunnen beschikken en te komen tot ongestoorde afwikkeling van de faillissementen, te prevaleren boven de onverwijlde executie van het arrest van 4 september 2012 door [gedaagde].
4.8. De door [gedaagde] verlangde zekerheidsstelling waartegen de beslagen op de faillissementsrekening wordt opgeheven is in dit geval, waarin sprake is van negatieve faillissementsboedels, niet mogelijk. De curator deze zekerheid wel laten stellen vormt in dit licht bezien eveneens een onaanvaardbare doorkruising van het systeem van de Faillissementswet en de daaruit voortvloeiende rangorde van schuldeisers.
Beslagen onder mr. H. Dulack
4.9. Op grond van de door mr. H. Dulack (pro se) afgelegde derdenverklaring dient ervan uit te worden gegaan dat de op 28 september, respectievelijk 5 oktober 2012 onder hem gelegde beslagen geen doel hebben getroffen. Partijen hebben in het bestek van dit kort geding onvoldoende nadere feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat dit wel het geval is. De stelling van [gedaagde] dat er een rechtsverhouding bestaat op grond waarvan de curator gehouden is tot betaling aan mr. H. Dulack pro se voor verrichte werkzaamheden, vormt onvoldoende onderbouwing omdat niet kan worden aangenomen dat hieruit een vordering van de curator op mr. H. Dulack pro se voortvloeit waarop beslag is gelegd. Omdat de onder mr. H. Dulack gelegde beslagen geen doel hebben getroffen, zal de vordering van de curator tot opheffing daarvan, vanwege het ontbreken van belang daarbij, worden afgewezen.
Beslag onder de gerechtsdeurwaarder
4.10. De vordering van de curator tot opheffing van het op 28 september 2012 onder de gerechtsdeurwaarder gelegde executoriale beslag zal worden afgewezen. Op grond van de derdenverklaring van de gerechtsdeurwaarder van 2 november 2012 moet worden aangenomen dat het beslag van 28 september 2012 geen doel heeft getroffen. Dit brengt mee dat belang van de curator bij dit deel van zijn vordering ontbreekt, zodat dit dient te worden afgewezen.
4.11. Het op 5 oktober 2012 onder de gerechtsdeurwaarder gelegde executoriale beslag zal niet worden opgeheven. [gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de bedragen, die onder de deurwaarder op zijn derdengeldrekening rusten en die onder het beslag vallen, geen deel uitmaken van de failliete boedels en dat de curator niet gerechtigd is tot de genoemde bedragen. De curator heeft deze stellingen niet weersproken en heeft voor het overige onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot opheffing van de beslagen onder de gerechtsdeurwaarder moeten leiden. Dit deel van de vordering van de curator zal dan ook worden afgewezen.
4.12. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op € 1.083,00, zijnde € 267,00 aan griffierecht en € 816,00 aan salaris advocaat.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft op de op 5 oktober 2012 door [gedaagde] ten laste van de curator onder ABN Amro N.V. op de faillissementsrekeningen gelegde beslagen,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.083,00,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema, voorzieningenrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2012.