ECLI:NL:RBZLY:2004:AQ7879
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Kort geding
- C.M.M. Hoogland-Kelkboom
- Rechtspraak.nl
Procedurele gevolgen van faillissement werkgever bij loonvordering die zich uitstrekt over periode voor en na faillissement
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. Vijn, een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap Van Duijnen Beheer B.V. inzake een loonvordering. Eiser vorderde betaling van een voorschot op zijn loon over de periode van 25 maart 2004 tot en met juni 2004, met wettelijke verhogingen en rente. Eiser stelde dat er een arbeidsovereenkomst bestond en dat deze niet was beëindigd door het ontslag op staande voet dat op 25 maart 2004 was gegeven. Hij betoogde dat het dienstverband pas op 1 augustus 2004 eindigde, na opzegging met toestemming van de Centrale organisatie werk en inkomen.
Op 28 juni 2004 werd het faillissement van Van Duijnen uitgesproken, wat volgens de curator leidde tot schorsing van het geding. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiser met betrekking tot loon tot de datum van faillissement (28 juni 2004) door de curator moest worden geverifieerd. Echter, voor de loondoorbetaling na het faillissement geldt een ander regime. De kantonrechter stelde vast dat, indien het dienstverband van eiser na 25 maart 2004 nog bestond, de vordering tot loonbetaling na faillissement een boedelschuld is. Dit betekent dat eiser de curator in het geding moet roepen om zijn vordering voort te zetten.
De kantonrechter besloot dat de procedure met betrekking tot de loonaanspraken tot 28 juni 2004 was geschorst, maar dat de procedure voor de overige vorderingen voortgezet kon worden. Eiser werd verzocht binnen twee weken te laten weten of hij de curator in het geding wenste te roepen. De verdere beslissing werd aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief was afgedaan en er meer stappen nodig waren om tot een uitspraak te komen.