ECLI:NL:RBZLY:2004:AR2697

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
22 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
247351 VV 04-128
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding tussen GMB TECH (HOLLAND) B.V. en een voormalig werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 22 september 2004 uitspraak gedaan in een kort geding tussen GMB TECH (HOLLAND) B.V. en een voormalig werknemer, aangeduid als [gedaagde]. GMB vorderde een bevel aan [gedaagde] om zich te onthouden van betrokkenheid bij verkoopactiviteiten van computeronderdelen en -accessoires binnen de Benelux, op straffe van een dwangsom. De werknemer had eerder een arbeidsovereenkomst met GMB, waarin een concurrentiebeding was opgenomen. Na zijn vertrek bij GMB trad hij in dienst bij Asbis B.V., een concurrent van GMB, wat volgens GMB een schending van het concurrentiebeding inhield.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het concurrentiebeding niet te vaag of te veelomvattend is, en dat [gedaagde] zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van dit beding door werkzaamheden te verrichten die vergelijkbaar zijn met die hij voor GMB verrichtte. De rechter oordeelde dat GMB een spoedeisend belang had bij het handhaven van het concurrentiebeding, maar beperkte de werking ervan tot zes maanden, gezien de korte duur van het dienstverband van [gedaagde] bij GMB en de aanzienlijke beperking die het beding voor hem met zich meebracht.

Daarnaast werd de reconventionele vordering van [gedaagde] om het concurrentiebeding te schorsen toegewezen, maar werd zijn verzoek om een vergoeding van GMB afgewezen. De rechter oordeelde dat [gedaagde] de procedure zelf had uitgelokt door niet openhartig te zijn over zijn nieuwe dienstverband. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E – L E L Y S T A D
sector kanton – locatie Lelystad
Zaaknr.: 247351 VV 04-128
datum : 22 september 2004
Vonnis in het kort geding van:
De besloten vennootschap GMB TECH (HOLLAND) B.V.,
gevestigd te Rotterdam en kantoorhoudend te Soest,
eisende partij, nader te noemen: GMB,
gemachtigde: mr. R.P. de Boer, advocaat te Maarssen,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A. Stoel, advocaat te Dronten.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploit d.d. 6 september 2004, houdende het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2004.
Aan de zijde van GMB zijn verschenen dhr. M. Borovitski, directeur van GMB, vergezeld van mr. De Boer.
Voorts is verschenen [gedaagde], vergezeld van mr. Stoel.
Het geschil
In conventie
GMB heeft gevorderd om [gedaagde]:
- te bevelen zich na de betekening van dit vonnis en tot 1 augustus 2005 te onthouden van enige betrokkenheid bij sales-activiteiten of activiteiten verband houdende met de inkoop en verkoop van computeronderdelen en computeraccessoires, zulks binnen het grondgebied van België, Nederland, Luxemburg, Duitsland en de voormalige Oostbloklanden, op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- per overtreding en € 250,-- per dag dat de overtreding voortduurt;
- te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.000,-- bij wijze van voorschot op de in een bodemprocedure te vorderen boete, alsmede tot betaling van een bedrag van € 250,00 per dag dat de overtreding van het concurrentiebeding heeft voortgeduurd na 31 juli 2004 tot aan de dag van dit vonnis,
alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[gedaagde] heeft tegen de vorderingen verweer gevoerd.
In reconventie
[gedaagde] heeft primair gevorderd het concurrentie beding als opgenomen in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst te schorsen, subsidiair ten laste van GMB aan hem een vergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 7:653 lid 4 BW, een en ander kosten rechtens.
GMB heeft tegen die vorderingen verweer gevoerd.
De beoordeling in conventie en in reconventie
Vaststaande feiten
1.
Partijen hebben op of omstreeks 25 augustus 2003 een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten. Krachtens die overeenkomst is [gedaagde] op 29 september 2003 voor bepaalde tijd, voor de duur van één jaar, in dienst getreden bij GMB in de functie van Benelux salesmanager.
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is in artikel 14 een concurrentiebeding opgenomen.
De tekst van dat beding luidt:
Werknemer zal gedurende een periode van één jaar na beëindiging van het dienstverband met werkgever geen vergelijkbare activiteiten ontplooien hetzij voor eigen rekening en risico, hetzij in loondienst. Bij overtreding van deze bepaling zal werknemer jegens de werkgever een onmiddellijk opeisbare boete verbeuren van € 50.000,-- (in letters vijftigduizend euro) per overtreding, vermeerderd met € 2.500,-- (in letters tweeduizend vijfhonderd euro) per dag voor iedere dag waarop een overtreding eventueel voortduurt.
2.
Uit hoofde van zijn functie was [gedaagde] belast met het binnen de Benelux verkopen van door GMB geïmporteerde producten, zijnde (in hoofdzaak) computeronderdelen en -accessoires.
3.
Op 30 juni 2004 heeft [gedaagde] met Advance Machine Distribution B.V. een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten.
Vervolgens heeft hij zijn arbeidsovereenkomst met GMB opgezegd per 1 augustus.
Inmiddels was AMD B.V. overgenomen door Asbis B.V. en is aldus [gedaagde] per 1 augustus
in dienst getreden van Asbis.
4.
Asbis is een onderneming die zich net als GMB bezig houdt met de import en verkoop van computeronderdelen en –accessoires.
[gedaagde] is voor Asbis werkzaam in de functie van “salesmanager international” en uit dien hoofde belast met de verkoop van computeronderdelen en –accessoires.
5.
Op 10 augustus heeft GMB aan [gedaagde] per e-mail bericht laten weten dat zijn dienstverband met Asbis in haar ogen een schending van het concurrentiebeding inhoudt.
[gedaagde] heeft bij brief van zijn gemachtigde d.d. 13 augustus die visie bestreden.
De overwegingen van de kantonrechter
6.
Het bevel waarom door GMB in conventie is verzocht, strekt ertoe dat [gedaagde] zal worden bevolen het concurrentiebeding na te leven conform de uitleg die door GMB aan dat beding wordt gegeven, als verwoord in het verzochte bevel.
7.
[gedaagde] heeft daartegenover gesteld dat de tekst van het concurrentiebeding te vaag en veelomvattend is en om die reden moet worden geschorst, in afwachting van een vernietiging van dat beding in een bodemprocedure.
8.
De stelling van [gedaagde] dat het beding te vaag en veelomvattend is en om die reden in een bodemprocedure (waarschijnlijk) zal worden vernietigd, wordt voorshands niet gedeeld.
Het begrip “vergelijkbare activiteiten” in dat beding is weliswaar niet eenduidig, maar wel voor nadere uitleg vatbaar en niet reeds naar zijn aard zodanig veelomvattend dat het een te ver gaande beperking van de werknemer in zijn arbeidskeuze inhoudt.
9.
Daarmee ligt de vraag voor hoe (de reikwijdte van) het concurrentiebeding moet worden uitgelegd.
Bij die uitleg komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dat beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
10.
Een redelijke uitleg van het beding houdt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter in dat onder de reikwijdte daarvan tenminste valt dat [gedaagde] zich dient te onthouden van enige betrokkenheid bij activiteiten verband houdende met de inkoop en verkoop van computeronderdelen en –accessoires binnen de Benelux.
Dat betreffen immers werkzaamheden die evident vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden die hij voor GMB verrichtte.
Voorzover GMB in het door haar in conventie verzochte bevel aan het concurrentiebeding een verdergaande strekking heeft toegekend, dient daaraan in kort geding voorbij gegaan te worden.
Vooralsnog is te onzeker of ook in een bodemprocedure GMB in haar verderstrekkende uitleg gevolgd zal worden.
11.
Aangezien [gedaagde] zich ook bij Asbis bezig houdt met verkoop binnen (onder meer) de Benelux van computeronderdelen en –accessoires, is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter sprake van handelen door [gedaagde] in strijd met het concurrentiebeding.
Aan het verweer van [gedaagde] dat hij thans andere computeronderdelen en -accessoires verkoopt dan bij GMB, dient daarbij voorbij gegaan te worden.
Als dat verweer al juist zou zijn –hetgeen vooralsnog onvoldoende aannemelijk is geworden nu niet is weersproken dat het assortiment van GMB en Asbis elkaar in ieder geval gedeeltelijk overlappen en niet voor de hand ligt dat [gedaagde] zich slechts met een gedeelte van de verkoop van het totale assortiment aan accessoires zou bezig houden- laat dat onverlet dat sprake is van vergelijkbare activiteiten, te weten de verkoop van computeronderdelen en –accessoires.
Eveneens wordt daarbij voorbij gegaan aan het verweer van [gedaagde] dat hij zich bij Asbis alleen bezig houdt met de verkoop aan computerwinkels, terwijl hij zich in zijn functie bij GMB uitsluitend bezighield met de verkoop aan distributeurs.
Daargelaten dat ook de juistheid van dat verweer niet aannemelijk is geworden nu GMB gemotiveerd heeft betwist dat sprake is van een dergelijk onderscheid in werkzaamheden (aangezien beide ondernemingen zowel verkopen aan distributeurs als aan winkels) en ook uit de overgelegde bedrijfsomschrijvingen van de beide ondernemingen in het register van de KvK niet blijkt van een verschil in activiteiten –beide omschrijvingen maken melding van “groothandel in en distributie van”- , maakt het beweerdelijke verschil nog niet dat geen sprake meer zou zijn van vergelijkbare activiteiten onder de vigeur van het concurrentiebeding.
12.
Aannemelijk is dat [gedaagde] uit hoofde van zijn voormalige functie bij GMB beschikt over concurrentiegevoelige informatie en – contacten, en dat hij in zijn huidige functie ook in staat is om die informatie en contacten ten nadele van GMB en ten voordele van Asbis aan te wenden.
Nu het concurrentiebeding ondanks de daarin opgenomen boetebepaling [gedaagde] er kennelijk niet van heeft weerhouden om het beding te overtreden, heeft GMB een genoegzaam spoedeisend belang bij een bevel aan [gedaagde] tot naleving van dat beding bij wege van voorlopige voorziening.
13.
In aanmerking nemende dat [gedaagde] slechts korte tijd, minder dan één jaar, bij GMB werkzaam is geweest, dat het concurrentiebeding [gedaagde] wel in aanmerkelijke mate beperkt in zijn arbeidsmogelijkheden en dat overigens GMB ter zitting niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zij een zwaarwegend belang heeft bij een handhaving van het beding voor een duur langer dan zes maanden, ziet de kantonrechter wel aanleiding om de werking van het beding in dit kort geding te beperken tot een duur van zes maanden. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter zou een langere werkingsduur [gedaagde] onbillijk benadelen.
De reconventionele vordering van [gedaagde] om het beding te schorsen is in zoverre toewijsbaar.
14.
Met betrekking tot een aan de naleving van het concurrentiebeding (in de daaraan zojuist gegeven uitleg) te verbinden dwangsom, wordt overwogen dat waar er in deze van wordt uitgegaan dat [gedaagde] het concurrentiebeding reeds heeft overtreden, in de rede ligt een dwangsom te bepalen voor iedere dag dat [gedaagde] het hem te geven bevel niet naleeft, zulks om voortzetting van de overtreding tegen te gaan.
Het definitieve karakter van een in kort geding opgelegde dwangsom –als [gedaagde] zich mocht (blijven) gedragen in strijd met het aan hem te geven bevel verbeurt hij de dwangsom, zelfs als later in een bodemprocedure het beding mocht worden vernietigd-, noopt echter wel tot terughoudendheid daarbij.
De dreiging van (verdere) verbeuring van boetes op grond van het tussen partijen geldende concurrentiebeding, dient daarbij een genoegzame verdere aansporing voor [gedaagde] te zijn om zich te weerhouden van verdere overtredingen van het concurrentiebeding.
15.
Hoewel aannemelijk is dat [gedaagde] het concurrentiebeding heeft overtreden in de zin die daaraan redelijkerwijs dient te worden gegeven, bestaat geen grond voor veroordeling van
[gedaagde] tot betaling van een voorschot op de boete die in een bodemprocedure naar verwachting aan hem zal worden opgelegd, nu gesteld noch gebleken is van een spoedeisend belang van GMB bij een dergelijke veroordeling.
Voorzover GMB heeft aangevoerd dat zij inmiddels al aanzienlijke schade heeft geleden door het handelen van [gedaagde] geldt, dat zij die beweerdelijke omstandigheid niet aan haar evenbedoelde vordering ten grondslag heeft gelegd, zodat de beweerdelijk reeds geleden schade geen grond kan opleveren voor toewijzing van de vordering.
16.
De reconventionele vordering tenslotte van [gedaagde] om op de voet van artikel 7:653, lid 4, BW aan hem ten laste van GMB een vergoeding toe te kennen, acht de kantonrechter in kort geding niet toewijsbaar.
Daarbij is van belang dat [gedaagde] de onderhavige procedure over zich zelf heeft afgeroepen, nu hij blijkens door partijen overgelegde (e-mail) correspondentie tussen hen beiden, verzwegen heeft dat hij bij AMD/Asbis in dienst zou treden, doch integendeel heeft doen voorkomen dat hij in dienst zou treden van een softwarebedrijf.
In die situatie komt het de kantonrechter voorshands niet billijk voor dat als GMB [gedaagde] na ontdekking van de verzwijging wil houden aan zijn concurrentiebeding, zij daar aan hem nog een vergoeding voor dient te betalen.
17.
Nu voorshands is geoordeeld dat [gedaagde] het concurrentiebeding heeft overtreden, en die kwestie in deze procedure centraal heeft gestaan, zal [gedaagde] als de in overwegende mate in het ongelijk gesteld aan te merken partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie.
In reconventie zullen de kosten van de procedure worden gecompenseerd, nu partijen in reconventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld..
De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
In conventie
- Beveelt [gedaagde] om zich na de betekening van dit vonnis en tot 1 februari 2005 te onthouden van enige betrokkenheid bij activiteiten verband houdende met de inkoop en verkoop van computeronderdelen en computeraccessoires, zulks binnen het grondgebied van België, Nederland en Luxemburg, op verbeurte van een door [gedaagde] aan GMB te betalen dwangsom van € 100,-- per dag dat hij dit bevel niet naleeft, zulks tot een maximum van in totaal € 10.000,--;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, welke tot op heden aan de zijde van GMB gevallen worden begroot op:
€ 360,-- voor salaris gemachtigde;
€ 70,40 voor explootkosten;
€ 190,-- voor vastrecht;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
In reconventie
- schorst het tussen partijen geldende concurrentiebeding als opgenomen in artikel 14 van de tussen hen schriftelijk gesloten arbeidsovereenkomst vanaf 1 februari 2005;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen in reconventie meer of anders is gevorderd.
- compenseert de kosten van de procedure, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Aldus gewezen door mr. O.E. Mulder, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van woensdag 22 september 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.