RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Zaaknr/rolnr: 101324 KG ZA 04-414
Uitspraak: 28 oktober 2004
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
in de zaak, aanhangig tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. E.J. Verpaalen,
de besloten vennootschap [gedaagde]
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde,
procureur mr. G.J. van Westerveld.
De heer [eiser] (hierna [eiser]) heeft [gedaagde] (hierna [gedaagde]) doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt er toe dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het door [gedaagde] ten laste van [eiser] onder haarzelf gelegde beslag op de huurpenningen ter zake van de bedrijfsruimte die [eiser] aan [gedaagde] verhuurt zal opheffen en [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van EURO 29.709,20 aan [eiser] ter zake van achterstallige huurpenningen (de huur over de maanden juli t/m oktober 2004 ten bedrage van EURO 27.370,08 inclusief btw en daarnaast een pro resto bedrag van EURO 2.339,20 inclusief btw) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2004, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
De vordering strekt er voorts toe dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van EURO 642,91 aan [eiser], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2004.
Daartegen is door [gedaagde] verweer gevoerd met conclusie dat de voorzieningenrechter de vorderingen zal afwijzen en [eiser] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
Partijen hebben hun standpunten over en weer toegelicht waarna vonnis is bepaald.
1. In dit geding wordt van het volgende uitgegaan. [eiser] was middels [eiser] Holding B.V. directeur en enig aandeelhouder van [gedaagde]. Per 3 april 2003 is [eiser] Holding B.V. afgetreden als bestuurder van [gedaagde]. Die dag heeft [eiser] Holding B.V. alle aandelen in het kapitaal van [gedaagde] verkocht en geleverd aan [A], die op dat moment handelde onder de namen "RSB Beheer B.V. i.o." en "[gedaagde] i.o." Sindsdien is [A] directeur en enig aandeelhouder van [gedaagde].
Blijkens artikel 4 van de koopovereenkomst van 3 april 2003 heeft [eiser] Holding B.V. aan [A] gegarandeerd dat de per 31 december 2002 vastgestelde jaarrekening van 2002 van [gedaagde] - in de koopakte tevens aangeduid als de overnamebalans - een juist, volledig en getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen en het resultaat van die vennootschap over het boekjaar 2002 en dat de gegevens die vervat zijn in de door [eiser] Holding B.V. aan [A] verstrekte schriftelijke stukken juist en volledig zijn.
Artikel 5 van de koopovereenkomst bepaalt dat [eiser] Holding B.V. [A] schadeloos dient te stellen in geval van gebleken onjuistheid of onvolledigheid van enige door [eiser] Holding B.V. bij de koopovereenkomst verstrekte garantie of gegeven verklaring of in geval van een tekortkoming in de nakoming door [eiser] Holding B.V. van enige andere verplichting uit hoofde van de koopovereenkomst.
Bij dagvaarding van 28 mei 2004 heeft [gedaagde] een bodemzaak aanhangig gemaakt tegen (onder meer) [eiser] in privé. In de bodemzaak wordt [eiser] in privé aangesproken tot schadevergoeding wegens tekortkoming in de nakoming door [eiser] Holding B.V. van de koopovereenkomst van 3 april 2003. Aan die vordering ligt ten grondslag de aansprakelijkheid van [eiser] in privé voor de schade die [gedaagde] heeft geleden ten gevolge van de schending door [eiser] Holding B.V. van de in de koopovereenkomst verstrekte balansgarantie. [gedaagde] stelt dat het in ernstige mate aan [eiser] te verwijten valt dat de balansgarantie is geschonden door [eiser] Holding B.V. omdat [eiser] ten tijde van de koopovereenkomst wist, dan wel uit hoofde van zijn functie als bestuurder van [eiser] Holding B.V. had kunnen weten, dat met betrekking tot het project [project 1] in de overnamebalans voor een bedrag van EURO 18.950,-- te veel aan "onderhanden werk" stond opgenomen en voor het project [project 2] zelfs voor een bedrag van EURO 58.987.
[eiser] verhuurt in privé bedrijfsruimte aan [gedaagde]. Ofschoon dat niet uit de producties blijkt die in dit kort geding over en weer zijn overgelegd, zal de voorzieningenrechter er bij de beoordeling van het onderhavige geschil vanuit gaan - nu dat volgens partijen uitdrukkelijk het geval is - dat [gedaagde] na een daartoe strekkend verlof van een voorzieningenrechter conservatoir beslag onder haarzelf heeft gelegd op de aan [eiser] in privé verschuldigde huurpenningen vanaf juli 2004 ter verzekering van verhaal van haar vordering in de hoofdzaak op [eiser].
Aan de onderhavige vordering van [eiser] tot opheffing van het beslag op de huurpenningen ligt ten grondslag de stelling van [eiser] dat partijen in de huurovereenkomst zijn overeengekomen dat de huurprijs per maand bij vooruitbetaling en zonder aftrek, korting, verrekening of opschorting wordt voldaan, zodat daar geen beslag op had mogen worden gelegd, en dat [eiser] in de bodemzaak ten onrechte wordt verweten dat de post "onderhanden werk" op de jaarrekening 2002 te hoog is, althans dat [A] alle gelegenheid heeft gehad om vóór de koopovereenkomst de administratie op juistheid te controleren zodat hem achteraf geen beroep op onjuistheid toekomt. [eiser] bestrijdt dat hem persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken.
Beoordeling van het geschil
De vordering tot opheffing van het beslag en betaling van achterstallige huurpenningen
2. Van het spoedeisend belang van [eiser] bij het gevorderde is in voldoende mate gebleken. De opheffing van het beslag op de huurpenningen kan door de voorzieningenrechter in kort geding bevolen worden, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de aan het beslag ten grondslag liggende vordering in de bodemzaak op [eiser], anders dan [eiser] stelt, wél is onderbouwd. In de dagvaarding van 28 mei 2004 is door [A] naar voren gebracht dat het [eiser] in privé te verwijten valt dat [eiser] Holding B.V. wegens schending van een door haar in de overeenkomst van 3 april 2003 verstrekte balansgarantie tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst en dat hij daarom, naast [eiser] Holding B.V., aansprakelijk is voor schade die [A] daardoor heeft geleden.
4. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat [eiser] Holding B.V. blijkens de koopovereenkomst heeft gegarandeerd dat de jaarrekening van 2002 juist en volledig was, terwijl [eiser] met de stand van kennis op 24 maart 2003 - het moment van het opstellen van de jaarrekening - wist, dan wel redelijkerwijs had moeten begrijpen, dat de jaarrekening van 2002 een te positief beeld gaf van de onderneming nu daarin met betrekking tot het project [project 1] voor een bedrag van EURO 18.950,-- te veel aan onderhanden werk stond opgenomen en voor het project [project 2] voor een bedrag van EURO 58.987,-- . Daarbij is, in de visie van [gedaagde], van belang dat [eiser] Holding B.V. een relatief kleine onderneming is, dat [eiser] de volledige zeggenschap had over [eiser] Holding B.V., dat [eiser] nauw betrokken was bij de totstandkoming van de koopovereenkomst van 3 april 2003 en bij de beide projecten - van het project [project 1] was hij zelfs de opdrachtgever - en dat hij ten tijde van het opmaken van de jaarrekening van 2002 redelijkerwijs behoorde te weten dat die projecten op 31 december 2002 nagenoeg gereed waren. Verder heeft Obedijn aangevoerd dat [eiser] niet bereid was tot het stellen van een deugdelijke zekerheid ter verzekering van de nakoming van het vonnis in de bodemzaak.
5. Het hierboven in rechtsoverweging 4 door [A] gestelde feitencomplex is door [eiser] niet, althans niet voldoende weersproken. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat vooralsnog voldoende aannemelijk is dat de jaarrekening van 2002 niet een getrouw beeld weergaf van het vermogen en resultaat van [eiser] Holding B.V. en dat [eiser] uit hoofde van de in acht te nemen zorgvuldigheid als bestuurder van [eiser] Holding B.V. dat had moeten zien en [A] daarvan voorafgaande aan de koopovereenkomst in kennis had moeten stellen. Dat [eiser] dat heeft nagelaten merkt de voorzieningenrechter aan als een zodanig onzorgvuldig handelen dat hem daarvan een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Daaraan doet niet af dat [eiser] in persoon niet het gevoel heeft dat hij bewust onzorgvuldig jegens [A] heeft gehandeld.
6. De stelling van [eiser] dat [A] wist dat er risico's verbonden waren aan de per 31 december 2002 lopende werken en voorafgaande aan de koopovereenkomst uitgebreid de gelegenheid heeft gehad en genomen om de financiële staat van het bedrijf te onderzoeken leidt niet tot een ander oordeel. Artikel 4 lid 2 van de koopovereenkomst bepaalt immers dat het door de koper ingestelde onderzoek en de door de verkoper en haar adviseurs verstrekte gegevens aan de koper, de verkoper in geen enkel opzicht van haar verplichtingen ontslaat uit hoofde van de verstrekte garanties.
7. Gelet op het vorenoverwogene is summierlijk niet van de ondeugdelijkheid van het door [A] ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag gebleken. Er bestaat daarom geen aanleiding om het beslag op de huurpenningen op te heffen en [A] te veroordelen tot betaling van EURO 29.709,20 aan [eiser] ter zake van achterstallige huurpenningen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de huurovereenkomst niet in de weg staat aan de beslaglegging op de huurpenningen. Het beslag strekt immers niet tot aftrek, verrekening of opschorting van de huurpenningen maar slechts tot het conserveren van een verhaalsobject bij gebreke aan een andere deugdelijke zekerheid.
8. Op zichzelf heeft [eiser] er wél voldoende recht op en belang bij dat de huurpenningen met zekerheid beschikbaar zijn indien de bodemrechter tot de slotsom komt dat de vordering van [gedaagde] op [eiser] in privé dient te worden afgewezen. Van [gedaagde] kan derhalve worden verlangd dat zij de huurpenningen vanaf juli 2004, waarop zij naar haar zeggen beslag heeft gelegd, zo spoedig mogelijk stort op een kwaliteitsrekening van een daartoe door haar aan te wijzen notaris en dat zij op korte termijn gegevens aan [eiser] verstrekt waaruit blijkt dat dit is gebeurd.
9. Op grond van het vorenoverwogene zal de voorzieningenrechter [gedaagde] bevelen om de volledige huurpenningen over de maanden juli t/m oktober 2004 uiterlijk op 1 november 2004 te storten op een kwaliteitsrekening van een daartoe door [gedaagde] aan te wijzen notaris én om aan [eiser] uiterlijk op 1 november 2004 af te geven een kopie van het desbetreffende stortingsbewijs, een en ander op straffe van opheffing van het beslag op de huurpenningen én op straffe van betaling van EURO 27.370,08 aan [eiser] uit hoofde van achterstallige huurtermijnen, te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens berekend vanaf de datum van verzuim.
Vanzelfsprekend zal [gedaagde] deze separeerplicht ook hebben voor elke volgende maand dat zij ten titel van het bewuste beslag de huurpenningen die bestemd zijn voor [eiser] achterhoudt; zij zal [eiser] daarom uiterlijk op de eerste werkdag van elke maand een kopie van het desbetreffende stortingsbewijs dienen af te geven - derhalve uiterlijk op 1 november 2004 terzake van de huurpenningen over de maand november 2004 -, op straffe van opheffing van het niet gesepareerde deel van de huurpenningen en op straffe van betaling van de volledige huurpenningen over die maand aan [eiser], te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf de datum van verzuim.
Bij betwisting door [gedaagde] staat thans niet vast dat [gedaagde] een pro resto bedrag van
EURO 2.339,20 verschuldigd is aan [eiser] betreffende de maand november 2003. Dat gevorderde bedrag zal derhalve worden afgewezen.
De vordering tot betaling van EURO 642,91
10. Deze vordering betreft een wettelijke rentevergoeding inzake de te laat betaalde huurpenningen over de maanden januari 2004 tot en met mei 2004. Door [gedaagde] is niet weersproken dat zij de desbetreffende huurpenningen eerst in de tweede helft van mei 2004 heeft betaald zodat vastgesteld kan worden dat [gedaagde] in verzuim was. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat zij een rentevergoeding verschuldigd is aan [eiser], als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek, wegens vertraging in de voldoening van de huurpenningen.
De stelling van [eiser] dat er toen een wettelijke rente gold van 9,02 % is beslist niet juist. De wettelijke rente was in januari 2004 5 % en is per 1 februari 2004 verlaagd naar 4 % (zie Besluit van 15 januari 2004 inzake de vaststelling van de wettelijke rente, Staatsblad 2004, 13). Nu uit de door [eiser] in de dagvaarding opgeworpen stellingen niet valt na te gaan hoe hoog het bedrag aan rentevergoeding moet zijn wegens de te late betaling van de huurpenningen over de maanden januari tot en met mei 2004 - door [eiser] is niet aangevoerd per welke datum de huurpenningen telkens betaald hadden moeten zijn en op welke datum de achterstallige huurpenningen door Obedijn zijn betaald - zal de voorzieningenrechter de vordering als volgt toewijzen.
[gedaagde] zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] een schadevergoeding te betalen, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van de huurpenningen over de maanden januari tot en met mei 2004, bestaande uit de wettelijke rente van die som over de tijd dat [gedaagde] daarvan in verzuim is geweest.
De vordering van [eiser] tot vermeerdering van deze (uit louter wettelijke rente bestaande) schadevergoeding met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2004 zal worden afgewezen omdat die vordering, gelet op het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 BW wettelijke grondslag ontbeert.
Proceskosten
11. Partijen zijn beiden deels in het ongelijk gesteld. Er bestaat daarom aanleiding om de proceskosten te compenseren.
De voorzieningenrechter in kort geding:
- beveelt [gedaagde] om de volledige huurpenningen over de maanden juli tot en met oktober 2004 uiterlijk op 1 november 2004 te storten op een kwaliteitsrekening van een daartoe door [gedaagde] aan te wijzen notaris én om aan [eiser] uiterlijk op 1 november 2004 af te geven een kopie van het desbetreffende stortingsbewijs, een en ander op straffe van opheffing van het beslag op de huurpenningen én op straffe van betaling van EURO 27.370,08 aan [eiser] uit hoofde van de achterstallige huurtermijnen over de maanden juli t/m oktober 2004, te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens berekend vanaf de datum van verzuim;
- veroordeelt [gedaagde] om de huurpenningen, verschuldigd vanaf de maand november 2004 dat zij ten titel van het bewuste beslag achterhoudt, telkens uiterlijk op de eerste werkdag van elke maand te storten op een kwaliteitsrekening van een daartoe door [gedaagde] aan te wijzen notaris én om [eiser] uiterlijk op de eerste werkdag van elke maand een kopie van het desbetreffende storingsbewijs af te geven, een en ander op straffe van opheffing van het beslag op het niet gesepareerde deel van de huurpenningen én op straffe van betaling van de volledige huurpenningen over die maand aan [eiser], te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf de datum van verzuim;
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] een schadevergoeding te betalen, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van de huurpenningen over de maanden januari tot en met mei 2004, bestaande uit de wettelijke rente van die som over de tijd dat [gedaagde] daarvan in verzuim is geweest;
- compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Gewezen door mr. W.N. Everts, voorzieningenrechter in kort geding, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.