ECLI:NL:RBZLY:2004:AR4731

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
92302 / HA ZA 03-1335
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersaansprakelijkheid bij aanrijding tussen voetganger en auto na verkeersagressie

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 6 oktober 2004, staat de aansprakelijkheid van Lease Plan Nederland N.V. centraal na een verkeersongeval op 16 september 2002 in Amersfoort. De eiser, een taxichauffeur, claimt dat Lease Plan volledig aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden na een aanrijding met een door Lease Plan bestuurde auto. De aanrijding vond plaats nadat de eiser, na een verkeersconflict, uit zijn taxi stapte en op de bestuurder van de Lease Plan-auto afliep. De rechtbank oordeelt dat de bestuurder van de Lease Plan-auto, hoewel hij met een hoge snelheid achteruit reed, niet opzettelijk op de eiser is ingereden. De rechtbank concludeert dat de eiser zelf een significante bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van het ongeval door zijn dreigende gedrag en het gevaarlijk oversteken van de rijbaan. De rechtbank stelt vast dat de aansprakelijkheid van Lease Plan moet worden verdeeld, waarbij de eiser voor 75% verantwoordelijk wordt gehouden voor het ongeval en Lease Plan voor 25%. De rechtbank wijst de vordering van de eiser gedeeltelijk toe, waarbij Lease Plan wordt veroordeeld tot vergoeding van 25% van de schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector civiel recht
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 92302 / HA ZA 03-1335
Uitspraak: 6 oktober 2004
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.A. van Wijmen
advocaat mr. B.M.E. Drykoningen te Utrecht,
en
LEASE PLAN NEDERLAND N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Almere,
gedaagde,
procureur mr. H.J. Schaatsbergen,
advocaat mr. L. van Gulick te Rotterdam.
PROCESGANG
De zaak is bij op 26 november 2003 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
- een conclusie van eis van de zijde van [eiser];
- een conclusie van antwoord van de zijde van Lease Plan;
- een conclusie van repliek van de zijde van [eiser];
- een conclusie van dupliek van de zijde van Lease Plan.
Ten slotte is op verzoek van partijen op het griffiedossier vonnis bepaald.
CONCLUSIES VAN PARTIJEN
De vordering van [eiser] strekt ertoe dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- zal verklaren voor recht dat Lease Plan voor 100% aansprakelijk is voor de in het lichaam van de dagvaarding geschetste aanrijding d.d. 16 september 2002;
- Lease Plan zal veroordelen tot vergoeding van alle materiële en immateriële schade die [eiser] ten gevolge van voormelde aanrijding heeft geleden en nog zal lijden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval tot de dag der algehele voldoening;
- Lease Plan zal veroordelen in de kosten van dit geding.
Daartegen is door Lease Plan verweer gevoerd met conclusie [eiser] in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel hem deze te ontzeggen met veroordeling van [eiser] uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van deze procedure.
OVERWEGINGEN
1. Vaststaande feiten
1.1. Op 16 september 2002 heeft in de gemeente Amersfoort op de openbare weg een verkeersongeval plaatsgehad, waarbij een aan Lease Plan in eigendom toebehorende personenauto tegen [eiser] is aangereden. De auto werd bestuurd door [bestuurder]. [eiser] bevond zich ten tijde van de aanrijding te voet op de rijbaan; hij was zojuist uit zijn eigen auto (hierna: taxi) gestapt met de bedoeling [bestuurder] aan te spreken.
Beide voertuigen waren elkaar kort tevoren gepasseerd. Daarbij had [bestuurder] een handgebaar naar [eiser] gemaakt, aangezien deze hem naar zijn mening onvoldoende voorrang verleende. Hierop heeft [eiser], die in tegenovergestelde richting reed, zijn taxi gekeerd en is achter [bestuurder] aangereden. Toen [bestuurder] achter een rij voor een stoplicht wachtende auto's had aangesloten, heeft [eiser] zijn taxi vlak naast of schuin vóór de door [bestuurder] bestuurde auto gezet, is uitgestapt en met geheven armen op [bestuurder] afgelopen. [eiser] is groot van postuur. [bestuurder] is hierop met grote snelheid enkele meters achteruit gereden. Toen [bestuurder] niet verder achteruit kon en [eiser] op hem af bleef komen, is [bestuurder] met meer gas dan normaal vooruit gereden, waarbij hij tegen [eiser] is aangereden.
[eiser] heeft als gevolg van de aanrijding letsel bekomen.
1.2. [bestuurder] is terzake dit ongeval vervolgd voor poging tot doodslag c.q. zware mishandeling. Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 22 mei 2003 werd hij daarvan vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daarbij als volgt:
"De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk op [eiser] is ingereden, althans naar en/of in de richting van die [eiser] is gereden. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte zo snel mogelijk weg wilde rijden van [eiser] die naar hem toe kwam om hem aan te spreken op zijn rijgedrag en dat [eiser] daarbij op het laatste moment voor de auto van verdachte is gestapt, waardoor een aanrijding niet kon worden voorkomen. Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken."
2. Standpunt [eiser]
2.1. Lease Plan is als eigenaar van de personenauto volledig aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval op grond van artikel 185 WVW.
[eiser] had niets kwaads in de zin en is beslist niet op het laatste ogenblik vóór de auto gestapt. Hij heeft geen agressieve houding aangenomen, hij wilde [bestuurder] alleen maar vragen wat er aan de hand was. [bestuurder] reed eerst als een dolleman achteruit en is vervolgens vanuit stilstand vol gas op [eiser] ingereden. [eiser] heeft niet tijdig kunnen wegspringen.
2.2 Er is aan de zijde van [bestuurder] geen sprake van overmacht: [bestuurder] had, met [eiser] als voetganger zo vlak voor zich, niet mogen doorrijden, ook al zag [eiser] er bedreigend uit.
Van eigen schuld aan de zijde van [eiser] is evenmin sprake: [eiser] behoefde er geen rekening mee te houden dat [bestuurder] tegen hem aan zou rijden.
2.3. De vrijspraak van [bestuurder] doet aan de civielrechtelijke aansprakelijkheid van Lease Plan als eigenaar van de auto niet af. In ieder geval geldt voor haar 50% aansprakelijkheid vanwege het feit dat [eiser] een zwakke verkeersdeelnemer was.
3. Standpunt Lease Plan
3.1. Er is sprake van overmacht aan de kant van [bestuurder] en in ieder geval van eigen schuld aan de zijde van [eiser].
[eiser] heeft [bestuurder] klem gereden, kwam met gebalde vuisten op hem af en bleef op hem af komen toen hij achteruit reed. Dit was dermate bedreigend, dat [bestuurder] zich alleen maar zo snel mogelijk uit de voeten wilde maken. Hij reed beslist niet vol gas op [eiser] in; hij geeft aan ongeveer 30 kilometer per uur te hebben gereden. [bestuurder] wilde om [eiser] heen wegrijden. [eiser] is toen plotseling voor de auto gestapt waardoor een aanrijding niet kon worden voorkomen, zoals ook de strafrechter heeft geconcludeerd.
3.2. Gelet op de aan opzet grenzende roekeloosheid van [eiser] gaat het beroep op de door hem bedoelde 50%-regel niet op. Overigens kan [eiser], door de wijze waarop hij de openbare weg gebruikte (als strijdtoneel), niet als de zogenaamde "zwakkere verkeersdeelnemer" worden aangemerkt.
De schade van [eiser] dient geheel, in ieder geval in overwegende mate, voor zijn eigen rekening te blijven.
4. Beoordeling van het geschil
Overmacht
4.1. Lease Plan beroept zich op overmacht bij [bestuurder].
De rechtbank stelt uitdrukkelijk voorop dat gebrek aan (bewijs van) opzet in de strafzaak op zichzelf nog geen overmacht terzake de met het strafbare feit corresponderende onrechtmatige daad meebrengt. Voor een geslaagd beroep op overmacht in het kader van artikel 185 WVW is nodig dat de eigenaar van het motorvoertuig aannemelijk maakt dat de bestuurder van het motorrijtuig, gezien de omstandigheden van het geval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt terzake de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval. Eventuele fouten van anderen, inclusief van het slachtoffer zelf, kunnen alleen van belang zijn indien zij voor de bestuurder zo onwaarschijnlijk waren dat deze bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid geen rekening behoefde te houden.
4.2. De rechtbank acht het gestelde onvoldoende om een beroep op overmacht te schragen.
Gelet op de vasthoudendheid waarmee [eiser] hem bleef benaderen had [bestuurder] er rekening mee moeten houden dat deze zich op een kritisch moment vlak vóór de auto zou bevinden. Hoewel het gedrag van [eiser] ontegenzeggelijk bedreigend op [bestuurder] moet zijn overgekomen en te begrijpen valt dat [bestuurder] door te vertrekken een confrontatie wilde voorkomen, valt niet in te zien waarom hij daarbij niet stapvoets heeft gereden, zodat [eiser] de gelegenheid zou hebben gehad om alsnog uit de weg te stappen en [bestuurder] zelf, bij het vóór de auto stappen door [eiser], vrijwel onmiddellijk tot stilstand had kunnen komen. Hierbij is niet zonder belang dat [eiser] ongewapend was, dat het voorval bij daglicht plaatsvond, dat er verschillende omstanders aanwezig waren en dat [bestuurder] over een goed functionerende telefoon beschikte, zoals uit de stukken blijkt.
Met het voorgaande is, wat er zij van de strafrechtelijke componenten in de onderhavige zaak, ook het beroep op noodweer(-exces) gepareerd.
Eigen schuld
4.4. Dat er aan de zijde van [bestuurder] niet van overmacht kan worden gesproken, wil niet zeggen dat bij [eiser] geen eigen schuld aanwezig is. Dat is naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk het geval: [eiser] kan worden tegengeworpen dat hij door de gevaarlijke wijze waarop hij zich tussen de auto's op de rijbaan bevond en door zijn dreigende presentatie aan het ontstaan van de aanrijding heeft bijgedragen. Hoewel [eiser] ontkent op een confrontatie uit te zijn geweest, kan ook indien van zijn eigen stellingen wordt uitgegaan niet worden miskend dat hij, door zich te voet tussen met draaiende motoren stilstaande auto's te begeven en een (hard) achteruit rijdende auto vanaf de voorzijde te blijven benaderen, zich gevaarlijk en normoverschrijdend heeft gedragen. Het feit dat [bestuurder], zoals hierboven werd overwogen, behoedzamer had moeten manoeuvreren, doet daaraan niet af.
Daar komt nog bij dat [eiser], door [bestuurder] actief te achtervolgen, hem klem te rijden en hem in de hoek te drijven terwijl duidelijk was dat [bestuurder] de confrontatie wilde mijden, een sfeer heeft gecreëerd waarin een ongeluk als het onderhavige zich licht voordoet.
[eiser], die taxichauffeur is en mitsdien als professionele verkeersdeelnemer heeft te gelden, had beter moeten weten dan zo verhit te reageren op een hem onwelgevallig gebaar van een mede-weggebruiker.
Een en ander overziend is de rechtbank van oordeel dat het eigen aandeel dat [eiser] in het ongeval heeft gehad groter is dan dat van [bestuurder]: de rechtbank acht een causaliteitsverhouding van 75% (voor [eiser]) tegen 25% (voor [bestuurder]) op zijn plaats.
4.5. Gelet op artikel 6: 101 BW dient de schade verdeeld te worden in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De hierop aansluitende billijkheidscorrectie maakt het mogelijk de schade naar andere dan alleen causale maatstaven te verdelen. Het is vaste rechtspraak dat indien een aanrijding tussen een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer en een motorrijtuig in overwegende zin aan een fout van de fietser of voetganger te wijten is, een billijkheidscorrectie wordt toegepast, ingegeven door het verschil in kwetsbaarheid tussen de beide verkeersdeelnemers.
Dit is slechts anders indien er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de zijde van de zwakke verkeersdeelnemer. Dat nu is naar het oordeel van de rechtbank in casu aan de orde. Het gedrag, zoals door [eiser] aan de dag gelegd, is niet op één lijn te stellen met de verkeersfouten waar in de op dit punt richtinggevende jurisprudentie (in het bijzonder: HR 28 februari 1992, NJ1993,566; IZA/Vrerink, aangevuld met HR 24 december 1993 NJ1995,236; Anja Kellenaers) op wordt gedoeld. [eiser] heeft, zoals hierboven reeds werd overwogen, willens en wetens gevaarzettend gehandeld. In dit opzicht treft het verweer van Lease Plan, inhoudende dat [eiser] bezwaarlijk als een kwetsbare verkeersdeelnemer c.q. voetganger in de klassieke zin kan worden aangemerkt, doel.
Voor een billijkheidscorrectie is naar het oordeel van de rechtbank in deze kwestie dan ook geen ruimte; de schade dient aan de hand van de hoofdregel van art. 6:101 BW te worden verdeeld.
4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Lease Plan in moet staan voor 25% van de aan de zijde van [eiser] door de aanrijding ontstane schade; de vordering zal in die zin worden toegewezen.
4.7. De gevorderde wettelijke rente zal, nu daartegen geen verweer werd gevoerd, worden toegewezen.
4.8. [eiser] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure worden verwezen.
BESLISSING
De rechtbank verklaart voor recht dat Lease Plan voor 25% aansprakelijk is voor de gevolgen van de aanrijding die op 16 september 2002 tussen [eiser] en een aan Lease Plan toebehorende, door [bestuurder] bestuurde, personenauto plaatsvond.
Lease Plan wordt veroordeeld tot vergoeding van een kwart van de schade die [eiser] tengevolge van voormelde aanrijding lijdt, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente 16 september 2002 tot aan de dag van betaling.
[eiser] wordt veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Lease Plan gevallen, bepaald op EURO 985,00.
Dit vonnis, met uitzondering van de gegeven verklaring voor recht, is uitvoerbaar bij voorraad.
Hetgeen meer of anders is gevorderd wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op woensdag 6 oktober 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.