ECLI:NL:RBZLY:2004:AR5921

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
18 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
102034 / KG ZA 04-438
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.W.F. Houthoff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van een royalty-overeenkomst en vordering tot nakoming

In deze zaak, die op 18 november 2004 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad is behandeld, vorderde eiser sub 1, de manager van zangeres [eiseres sub 2], dat gedaagde, een commanditaire vennootschap, zou worden veroordeeld om alle verplichtingen uit een royalty-overeenkomst van september 1989 na te komen. De overeenkomst gaf gedaagde het recht om de naam en het portret van [eiseres sub 2] te gebruiken in reclame-uitingen voor het afslankmiddel 'Voldafar Slank', in ruil voor een royaltyvergoeding. Gedaagde had de overeenkomst echter met onmiddellijke ingang ontbonden, onder verwijzing naar een vertrouwensbreuk en vermeende tekortkomingen van eiser sub 1.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de ontbinding van de overeenkomst niet rechtsgeldig was, omdat gedaagde niet had aangetoond dat eiser sub 1 tekort was geschoten in zijn verplichtingen. De rechter benadrukte dat de ontbinding zonder voorafgaande ingebrekestelling had plaatsgevonden en dat de aard van de duurovereenkomst meebracht dat partijen hun belangen binnen redelijke grenzen moesten respecteren. De vordering tot nakoming werd toegewezen, met een dwangsom van €1.000 per dag voor het geval gedaagde in strijd zou handelen met de veroordeling.

Daarnaast werd de vordering van eiser sub 1 om accountantsverklaringen over de jaren 1994 tot en met 2003 te ontvangen afgewezen, omdat hij niet tijdig aanspraak had gemaakt op de verklaring over 2003. De rechter wees gedaagde als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan.

De uitspraak bevestigt het belang van goede trouw en redelijkheid in contractuele relaties, vooral in langdurige overeenkomsten zoals deze, en onderstreept dat een ontbinding niet lichtvaardig kan worden ingeroepen zonder voldoende bewijs van tekortkomingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Hou / Car
Zaaknr/rolnr: 102034 / KG ZA 04-438
Uitspraak: 18 november 2004
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING zitting houdende te Lelystad
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. C. Borstlap,
advocaat mr. F. Kemp te Amsterdam,
en
de commanditaire vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. M.P.J. Appelman,
advocaat mr. J.P.M.M. Heijkant te Dongen,
hierna te noemen [eiser sub 1] en [gedaagde].
PROCESGANG
[eiser sub 1] heeft [gedaagde] doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te veroordelen om alle verplichtingen uit de overeenkomst van september 1989 te blijven voldoen, in ieder geval tot het moment dat bij eindvonnis ten gronde is vastgesteld dat deze overeenkomst is beëindigd, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van EURO 2.500,-- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [gedaagde] in strijd handelt met deze veroordeling;
2. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiser sub 1] ter hand te hebben gesteld verklaringen van een accountant, gecertificeerd als AA dan wel RA, waarin wordt verklaard over de juistheid van door [gedaagde] aan [eiser sub 1] verschafte opgaven en door [gedaagde] gedane afrekeningen over de jaren 1994 tot en met 2003, dan wel over een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen ander aantal jaren, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van EURO 2.500,-- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [gedaagde] in strijd handelt met deze veroordeling;
3. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Tegen deze vorderingen is door [gedaagde] verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser sub 1] in de kosten van de procedure.
Partijen hebben ter zitting van 9 november 2004 hun standpunten over en weer toegelicht.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERING
1 Vaststaande feiten
1.1 [gedaagde] is een onderneming die onder meer het afslankmiddel 'Voldafar Slank' op de markt brengt.
1.2 [eiseres sub 2] heeft landelijke bekendheid gekregen als zangeres van de Volendamse popgroep Band Zonder Naam (BZN). [eiser sub 1] is haar manager.
1.3 In september 1989 heeft [gedaagde], toenmaals geheten vennootschap onder firma [gedaagde], een overeenkomst gesloten met [eiser sub 1], handelend voor zich in persoon en als vertegenwoordiger van [eiseres sub 2]. Namens [gedaagde] is de overeenkomst ondertekend door haar toenmalige vennoot, [A].
1.4 Uit hoofde van de onder 1.3 bedoelde overeenkomst is [gedaagde] gerechtigd bij reclame-uitingen met betrekking tot 'Voldafar Slank' gebruik te maken van de naam en het portret van [eiseres sub 2]. [gedaagde] heeft zich bij deze overeenkomst verplicht als tegenprestatie aan [eiser sub 1] te voldoen een royalty van f 1,-- (EURO 0,45) per in Nederland verkochte of in de handel gebrachte en betaalde flacon Voldafar Slank met een inhoud van 150 tabletten. De overeenkomst is aangegaan om te duren tot aan het overlijden van [eiseres sub 2].
1.5 Uit hoofde van artikel 9 van de overeenkomst is [gedaagde] verplicht binnen 14 dagen na afloop van ieder kalenderkwartaal opgave te doen van de aantallen verkochte producten Voldafar Slank en het met betrekking tot die hoeveelheden aan [eiser sub 1] toekomende te voldoen.
1.6 Uit hoofde van artikel 10 van de overeenkomst is [eiser sub 1] gerechtigd eens per jaar accountantsverklaringen te vragen met betrekking tot de door [gedaagde] gedane afrekeningen. Artikel 10 luidt als volgt:
"Eens per jaar, voor het eerst in de maand januari 1990 met betrekking tot het jaar 1989 en in de maand januari 1991 met betrekking tot het jaar 1990 enz., zal [gedaagde], indien [eiser sub 1] dat wenst, een accountantsverklaring overleggen waaruit de juistheid van de aan [eiser sub 1] gedane afrekeningen blijkt."
1.7 Uit hoofde van artikel 11 van de overeenkomst is [gedaagde] gerechtigd de overeenkomst door opzegging te beëindigen:
"indien op aan [eiseres sub 2] te verwijten wijze een negatieve roep rondom haar persoon zou ontstaan die de verkoop en de goede naam van het product zou kunnen schaden."
1.8 [gedaagde] heeft conform artikel 9 van de overeenkomst opgave gedaan van de aantallen verkochte producten Voldafar Slank. Naar aanleiding van deze opgaven zijn door [eiser sub 1] facturen opgesteld en aan [gedaagde] verzonden, welke facturen door [gedaagde] zijn voldaan.
1.9 Bij brief van 16 september 2004 heeft de raadsman van [eiser sub 1] [gedaagde] verzocht om accountantsverklaringen te verstrekken over de jaren 1994 tot en met 2003.
Deze brief luidt -voor zover hier van belang- als volgt:
"Met betrekking tot het u bekende contract met [voornaam eiseres sub 1] [eiseres sub 2] uit hoofde waarvan u royaltyvergoedingen verschuldigd bent, verzoek ik u conform hetgeen daaromtrent is overeengekomen om toezending van accountantsverklaringen waaruit blijkt dat de verschafte overzichten en gedane afrekeningen juist zijn.
De verklaringen over 2002 en 2003 moeten onmiddellijk gereed kunnen zijn en deze ontvang ik graag binnen 10 dagen.
Daarnaast verzoek ik u mij ook accountantsverklaringen omtrent de juistheid van de opgaven van de andere jaren toe te zenden. Voor wat betreft de laatste 10 jaar moet dat redelijk snel mogelijk zijn, dus verzoek ik u mij binnen 4 weken de verklaringen over de jaren 1994 tot en met 2001 toe te zenden.
Tevens verzoek ik u mij te vermelden wanneer u de daaraan voorafgaande jaren (vóór 2002) kunt laten beoordelen door een accountant.
Voor zover vereist worden deze verzoeken met kracht van sommatie gedaan."
1.10 Bij brief van 20 september 2004 heeft de raadsman van [gedaagde] de overeenkomst opgezegd per 1 januari 2005. Deze brief luidt -voor zover hier van belang- als volgt:
"(...) dat uit uw brief valt af te leiden, dat er geen vertrouwen meer is in de samenwerking van partijen. Dit is aanleiding voor mijn cliënte om de overeenkomst hierbij op te zeggen. Cliënte denkt daarbij aan beëindiging per 1 januari 2005.
Ik moge u verzoeken mij te berichten of uw cliënte daarmee kan instemmen."
1.11 Bij brief van 28 september 2004 heeft de raadsman van [gedaagde] het volgende aan de raadsman van [eiser sub 1] medegedeeld:
"In antwoord op uw faxbericht van 24 september jl. (...) bericht ik u, dat de overeenkomst met uw cliënte hierbij wordt beëindigd met inachtneming van een redelijke termijn, als door mij aangegeven in mijn brief van 20 september 2004.
Reden voor deze opzegging is primair de vertrouwensbreuk welke door uw cliënte is opgeworpen en blijkt uit uw aanmatigende en bedreigende brieven.
Subsidiair wijs ik op het bepaalde in de considerans van de overeenkomst. De status van uw cliënte is thans zodanig dat zij sedert geruime tijd geen artieste meer is en verkoopbeperkend werkt, zodat niet te goeder trouw kan worden vastgehouden aan de kennelijk door de heer
[A] ondertekende overeenkomst.
Tot slot bericht ik u, dat een accountantsverklaring over het afgelopen jaar aan u zal worden toegezonden na zekerheidsstelling voor de kosten daarvan."
1.12 Medio september 2004 heeft [eiser sub 1] een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend bij de Rechtbank Haarlem, waarin hij stelt recht en belang te hebben om de huidige bestuurder en de oud-bestuurders, alsmede de accountant van [gedaagde] te doen horen.
1.13 Bij brief van 30 september 2004 heeft (de raadsman van) [gedaagde] de overeenkomst met onmiddellijke ingang ontbonden:
"(...) Heden ontving ik via cliënte uw bij de Rechtbank te Haarlem ingediende stukken, strekkende tot het doen houden van een voorlopig getuigenverhoor. Mijn brief van 28 september jl. is door toedoen van uw cliënten achterhaald.
Gelet op de ernstige vertrouwenskwestie die uw cliënten aan de orde hebben gesteld en de wijze waarop zij hier uiting aan hebben gegeven, is sprake van een ernstige tekortkoming van de zijde van uw cliënten en is elke basis voor samenwerking komen te vervallen.
Om die reden wordt ex het bepaalde in artikel 6:267 BW de overeenkomst met uw cliënten met onmiddellijke ingang ontbonden."
1.14 Bij brief van 1 oktober 2004 heeft de raadsman van [eiser sub 1] [gedaagde] gesommeerd om binnen twee dagen te bevestigen dat zij al haar verplichtingen uit de overeenkomst zal blijven nakomen. [gedaagde] heeft aan deze sommatie geen gevolg gegeven.
1.15 [gedaagde] heeft het gebruik van de naam en het portret van [eiseres sub 2] in haar reclame-uitingen beëindigd.
2 Het geschil
2.1 [eiser sub 1] vordert -kort gezegd- onverkorte nakoming van de overeenkomst door [gedaagde]. Volgens [eiser sub 1] kan ingevolge artikel 12 de overeenkomst niet tussentijds worden opgezegd anders dan in het geval dat op aan [eiseres sub 2] te verwijten wijze een negatieve roep rond haar persoon is ontstaan, die de verkoop en naam van het product schaadt.
Dat is niet het geval. Subsidiair stelt [eiser sub 1] dat de genoemde grond voor opzegging niet een voldoende zwaarwegende grond voor beëindiging oplevert.
2.2 [eiser sub 1] stelt dat de ontbinding van de overeenkomst door [gedaagde] nietig is. [eiser sub 1] betwist dat hij is tekort geschoten in de nakoming van enige verbintenis uit de overeenkomst. Er is in het geheel geen ingebrekestelling geweest. Het verzoek van [eiser sub 1] om openheid van zaken betreffende de opgaven en afrekeningen rechtvaardigt geen ontbinding. [eiser sub 1] stelt op basis van informatie van een tipgever goede gronden te hebben om aan te nemen dat in het verleden te lage royaltyvergoedingen zijn uitbetaald. [eiser sub 1] heeft om een voorlopig getuigenverhoor verzocht om bewijs te vergaren voor de stelling, dat door de betrokken leidinggevenden van [gedaagde] jarenlang valse opgaven zijn verstrekt. Dat dit verzoek gerechtvaardigd is, blijkt volgens [eiser sub 1] eens temeer uit de erkenning door [gedaagde] dat oud-bestuurders in het verleden hebben gefraudeerd, onder andere door winsten te verschuiven via de Andorra-route. [eiser sub 1] wil de informatie waarover hij beschikt thans niet in het geding brengen, omdat hij gebruik wil maken van het recht om de betrokkenen als getuige onder ede te horen en met het aanwezige bewijs te confronteren.
2.3 [eiser sub 1] stelt spoedeisend belang te hebben bij nakoming. De overeenkomst bestaat al 15 jaar. De beëindiging met onmiddellijke ingang is onrechtmatig en behoort bij een onverwijlde voorziening ongedaan te worden gemaakt.
2.4 Daarnaast stelt [eiser sub 1] recht op en spoedeisend belang te hebben bij verstrekking door [gedaagde] van accountantsverklaringen over de jaren 1994 tot en met 2003 teneinde de opgaven en afrekeningen te kunnen controleren. Hij beroept zich daarbij op artikel 9 van de overeenkomst. [eiser sub 1] betwist dat in 1997 tussen partijen een andere wijze van controle is afgesproken.
2.5 [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij op goede gronden de overeenkomst met onmiddellijke ingang heeft ontbonden, omdat ieder vertrouwen in verdere samenwerking is verdwenen door de opstelling van [eiser sub 1]. Volgens [gedaagde] zijn [eiser sub 1] ernstig tekortgeschoten door de vertrouwensbreuk aan de orde te stellen en door de wijze waarop zij hieraan uiting hebben gegeven, met name door het aanvragen van een voorlopig getuigenverhoor en door het plotsklaps verzoeken om accountantsverklaringen.
2.6 [gedaagde] ontkent uitdrukkelijk dat er door haar opzettelijk valse opgaven zijn verstrekt op grond waarvan te lage vergoedingen zouden zijn uitbetaald. Zij vermoedt dat de tipgever van [eiser sub 1] een oud-bestuurder van [gedaagde] is, die op aangeven van [gedaagde] is veroordeeld wegens fraude.
2.7 [gedaagde] stelt dat [eiser sub 1] te kwader trouw handelt door de vertrouwensbreuk in de openbaarheid te brengen en door [gedaagde] publiekelijk af te schilderen als fraudeur, terwijl [gedaagde] juist alles heeft gedaan om schoon schip te maken: twee oud-bestuurders zijn inmiddels veroordeeld.
Volgens [gedaagde] is er sprake van een Volendams één-tweetje tussen [eiser sub 1] en de betreffende oud-bestuurder(s), waarbij [gedaagde] voor grote bedragen zou kunnen worden benadeeld en de oud-bestuurder(s) buiten schot zou(den) blijven.
Dit rechtvaardigt onmiddellijke verbreking van de samenwerking.
2.8 [gedaagde] heeft voorts als verweer aangevoerd dat de onderhavige vordering zich niet leent voor behandeling in kort geding. Volgens [gedaagde] heeft -totdat in rechte anders is beslist- te gelden dat de overeenkomst op 30 september 2004 is ontbonden. Indien en voorzover [eiser sub 1] de rechtmatigheid van die ontbinding wil aanvechten, dient hij zich als meest gerede partij te wenden tot de bodemrechter. Ruim anderhalve maand na dato heeft hij nog geen enkele actie in die richting ondernomen.
2.9 Door in kort geding nakoming te vorderen vraagt [eiser sub 1] zowel formeel als materieel een declaratoire uitspraak, hetgeen niet toewijsbaar is in een kort geding procedure.
2.10 Daarnaast betwist [gedaagde] dat [eiser sub 1] recht en spoedeisend belang heeft bij de gevorderde accountantsverklaringen. Volgens [gedaagde] zijn partijen in 1997 een andere wijze van controle overeengekomen, te weten dat [eiser sub 1] met zijn accountant te allen tijde de administratie van [gedaagde] kon inzien. [eiser sub 1] heeft nooit gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot inzage, terwijl de administratie steeds voor hem beschikbaar is geweest.
2.11 Subsidiair heeft [gedaagde] aangevoerd geen accountantsverklaringen te kunnen afgeven over de periode van vóór 1997, omdat de administratie van vóór 1997 -mede tengevolge van een FIOD-onderzoek- niet meer compleet is. Bovendien geldt de bewaarplicht voor de fiscus vanaf 1997. Over het jaar 1997 is reeds een accountantsverklaring afgegeven. Verklaringen over de periode van na 1997 zijn niet binnen 4 weken af te geven.
De verklaring over het jaar 2003 is in de maak en zal binnenkort aan [eiser sub 1] worden toegestuurd.
2.12 Tenslotte heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiseres sub 2] sinds jaren geen verkoopbevorderende verkoopactiviteiten meer ontplooit en zelfs contraproductief bleek te zijn. [gedaagde] merkt op dat [eiseres sub 2] niet meer in Nederland woonachtig is en derhalve niet beschikbaar is voor promotionele activiteiten.
3 De beoordeling van het geschil
De vordering tot nakoming
3.1 Van het spoedeisend belang van [eiser sub 1] bij het gevorderde is in voldoende mate gebleken.
3.2 Kern van het geschil betreft de vraag of de overeenkomst rechtsgeldig door [gedaagde] is beëindigd.
3.3 Uit de door [eiser sub 1] overgelegde stukken blijkt dat de overeenkomst aanvankelijk door [gedaagde] bij brieven van 20 en 28 september 2004 is opgezegd per 1 januari 2005 (producties 6 en 7) en vervolgens bij brief van 30 september 2004 (productie 8) met onmiddellijke ingang is ontbonden.
Uit de zinsnede "Mijn brief van 28 september jl. is door toedoen van uw cliënten achterhaald" in de laatste brief begrijpt de voorzieningenrechter dat [gedaagde] aan de beëindiging nog slechts de ontbinding met onmiddellijke ingang ten grondslag legt, zodat de voorzieningenrechter niet meer zal ingaan op de eerdere opzegging. Derhalve is nog slechts aan de orde of de buitengerechtelijke ontbinding met onmiddellijke ingang stand houdt.
3.4 Alvorens deze vraag te beantwoorden zal de voorzieningenrechter eerst ingaan op het verweer van [gedaagde] dat de onderhavige vordering zich niet leent voor behandeling in kort geding.
3.5 Het verweer, dat de overeenkomst als ontbonden moet worden beschouwd totdat door een bodemrechter anders is beslist, treft geen doel. [gedaagde] heeft de overeenkomst met onmiddellijke ingang ontbonden. Het is aan [gedaagde] om in dit kort geding aannemelijk te maken dat deze ontbinding in een bodemprocedure stand houdt.
3.6 Ook het verweer, dat de vordering tot nakoming neerkomt op een declaratoire uitspraak, welke in een kort geding procedure niet toewijsbaar is, slaagt niet. Immers, de rechter in kort geding stelt geen rechten en verplichtingen ten principale vast, maar spreekt slechts een voorlopig oordeel uit.
3.7 De voorzieningenrechter zal thans ingaan op de geldigheid van de door [gedaagde] ingeroepen ontbinding.
3.8 [gedaagde] heeft in haar brief van 30 september 2004 als reden voor ontbinding aangevoerd dat er gelet op de ernstige vertrouwenskwestie die [eiser sub 1] aan de orde heeft gesteld en de wijze waarop hij hieraan uiting heeft gegeven, sprake is van een ernstige tekortkoming van de zijde van [eiser sub 1], waardoor elke basis voor verdere samenwerking is komen te vervallen. Derhalve dient in dit kort geding beoordeeld te worden of met voldoende mate van zekerheid te verwachten is dat een bodemrechter -later oordelende- zal oordelen dat de ontbinding rechtmatig is geweest en stand houdt. Daartoe is het volgende van belang.
3.9 Artikel 6:265 lid 1 BW stelt als hoofdregel voorop, dat iedere tekortkoming ontbinding rechtvaardigt, tenzij de geringe betekenis of de bijzondere aard van de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Derhalve dient beoordeeld te worden of de door [gedaagde] aangevoerde redenen voor ontbinding zijn aan te merken als een tekortkoming in de zin van artikel 6:265 lid 1 BW en zo ja, of die tekortkoming ontbinding rechtvaardigt.
3.10 Vooropgesteld wordt dat het bij een tekortkoming in de zin van artikel 6:265 lid 1 BW moet gaan om een tekortkoming van een partij in de nakoming van één of meer van haar verbintenissen voortvloeiend uit de overeenkomst. In het onderhavige geval is de hoofdverbintenis dat [eiseres sub 2] haar naam en portret tijdens de duur van de overeenkomst exclusief aan [gedaagde] ter beschikking stelt (artikel 1 juncto 6). Als nevenverbintenissen dient zij zich positief over het product te uiten zonder tot eigen wervende activiteiten verplicht te zijn en is zij gehouden tot medewerking aan reclame-uitingen in de vorm van tv-reclamespots, bioscoopreclame en radio-spots tegen vergoeding van kosten (artikel 4).
Niet valt in te zien dat de door [gedaagde] in haar brief van 30 september 2004 gepretendeerde tekortkoming iets van doen heeft met voormelde verplichtingen van [eiser sub 1].
3.11 Dat [eiser sub 1] een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor heeft ingediend en accountantsverklaringen heeft opgevraagd, kan niet worden opgevat als een tekortkoming in de nakoming. Immers, dat [eiser sub 1] tracht openheid van zaken te verkrijgen omtrent verstrekte opgaven en gedane afrekeningen is zijn goed recht, zeker nu de hoogte van de royaltyvergoeding afhankelijk is van de aantallen verkochte producten en hij voor de correcte afrekening afhankelijk is van de juistheid van de door [gedaagde] verstrekte opgaven.
Ook de omstandigheid dat [eiser sub 1] een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heeft ingediend kan niet tot de conclusie leiden dat [eiser sub 1] zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet nakomt. Een ieder heeft in het licht van een goede rechtsbedeling immers het recht om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken.
3.12 Resteert nog de vraag of de wijze waarop [eiser sub 1] uiting zou hebben gegeven aan de vertrouwensbreuk een omstandigheid vormt die ontbinding rechtvaardigt. Voorzover [gedaagde] haar stelling baseert op de toonzetting van de brief van (de raadsman van) [eiser sub 1] van 16 september 2004 valt niet in te zien dat een dergelijke brief een tekortkoming zijdens [eiser sub 1] oplevert, laat staan dat die brief ontbinding zou rechtvaardigen. De brief is weliswaar stevig van toon, maar zeker niet 'aanmatigend en bedreigend', zoals door [gedaagde] per brief van 28 september 2004 en ter zitting is betoogd.
[gedaagde] heeft haar verweer overigens niet nader onderbouwd, zodat dit geen doel kan treffen.
3.13 Door [gedaagde] is ter zitting ter rechtvaardiging van onmiddellijke verbreking van de samenwerking aangevoerd dat sprake was van een 'Volendams één-tweetje' tussen [eiser sub 1] en een oud-bestuurder van [gedaagde]. Dit is evenwel door [eiser sub 1] uitdrukkelijk weersproken en is naar het oordeel van de voorzieningenrechter door [gedaagde] ook niet aannemelijk gemaakt, zodat dit geen grond voor ontbinding kan opleveren.
3.14 Ook de stelling van [gedaagde] ter zitting dat [eiser sub 1] de vertrouwensbreuk tussen partijen in de openbaarheid heeft gebracht, is -nog daargelaten of dit ontbinding zou kunnen rechtvaardigen- niet aannemelijk geworden.
3.15 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is met voldoende mate van zekerheid te verwachten dat de ontbinding met onmiddellijke ingang in een bodemprocedure geen stand zal houden. Dit geldt te meer, nu -zoals door [eiser sub 1] onweersproken is gesteld- ontbinding heeft plaatsgevonden zonder voorafgaande ingebrekestelling en de aard van de overeenkomst -een duurovereenkomst- meebrengt dat partijen hun handelen binnen redelijke grenzen mede dienen te laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de ander, zeker nu de overeenkomst al 15 jaar tot kennelijke tevredenheid van partijen heeft geduurd.
3.16 Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat het gevorderde onder 1. toewijsbaar is.
Ook de gevorderde dwangsom is toewijsbaar, met dien verstande dat er aanleiding is deze te matigen en te maximeren in na te melden zin.
De vordering tot verstrekken accountantsverklaringen
3.17 [eiser sub 1] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij uit hoofde van artikel 10 van de overeenkomst gerechtigd is om accountantsverklaringen over de laatste tien jaar op te vragen.
3.18 De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze vordering geen steun vindt in artikel 10, dat immers slechts strekt tot afgifte in de maand januari van ieder jaar van een accountantsverklaring over het voorafgaande jaar, indien [eiser sub 1] dat wenst.
Daarbij komt dat voldoende aannemelijk is geworden dat de huidige bestuurder van [gedaagde], mevrouw [B], in 1997 aan [eiser sub 1] het aanbod heeft gedaan dat [eiser sub 1] met een eigen accountant te allen tijde de administratie van [gedaagde] mocht komen inzien. Dit aanbod heeft mevrouw [B] ter zitting herhaald. Derhalve heeft [eiser sub 1] alle ruimte en gelegenheid om de administratie in te zien.
3.19 Nu [eiser sub 1] niet tijdig aanspraak heeft gemaakt op een accountantsverklaring over het jaar 2003, zal ook deze vordering worden afgewezen. De voorzieningenrechter heeft er overigens nota van genomen dat [gedaagde] ter zitting heeft toegezegd dat deze verklaring binnenkort aan [eiser sub 1] zal worden verstrekt.
De proceskosten
3.20 [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding verwezen worden.
BESLISSING
De voorzieningenrechter
I. veroordeelt [gedaagde] om na betekening van dit vonnis alle verplichtingen uit de overeenkomst van september 1989 te blijven voldoen, in ieder geval tot aan het moment dat bij eindvonnis ten gronde is vastgesteld dat deze overeenkomst is beëindigd, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EURO 1.000,-- per dag dat [gedaagde] in strijd handelt met deze veroordeling, onder bepaling dat uit hoofde van dit vonnis geen hoger bedrag aan dwangsommen kan worden verbeurd dan EURO 200.000,--;
II. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van [eiser sub 1] gevallen, bepaald op EURO 816,-- voor salaris van de procureur en op
EURO 324,78 voor verschotten;
III. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.F. Houthoff, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.