ECLI:NL:RBZLY:2004:AR6446

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
7 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
07.630065-04
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging dagvaarding en bewezenverklaring van deelname aan criminele organisatie en hennepkwekerij

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 7 september 2004, is de verdachte, bijgestaan door mr. K. Kok, aangeklaagd voor verschillende strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het onder 3 subsidiair ten laste gelegde nietig is, omdat de officier van justitie niet voldoende feitelijke gedragingen heeft vermeld die aan de verdachte kunnen worden verweten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 3 primair en 5 primair ten laste gelegde, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was.

De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met een uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarbij de aard en ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de hennepkwekerijen zwaar hebben meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 07.630065-04
Uitspraak: 7 september 2004
S T R A F V O N N I S
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende [verblijfplaats]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2004.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Kok, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. L.N. Stempher, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding dient voor wat betreft het onder 3 subsidiair ten laste gelegde nietig te worden verklaard. De officier van justitie heeft verzuimd te vermelden uit welke feitelijke gedragingen/handelingen van verdachte en/of zijn mededader(s) het ten laste gelegde vernielen, beschadigen, enzovoort, van diverse elektriciteitswerken (3 subsidiair onder a) en het ten laste gelegde vernielen, beschadigen, enzovoort, van diverse gebouwen (3 subsidiair onder b) heeft bestaan. Het is derhalve niet duidelijk welke feitelijke gedragingen/
handelingen verdachte onder 3 subsidiair worden verweten.
BEWIJS
De verdachte dient van het onder 3 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Er is naar het oordeel van de rechtbank met name geen wettig en overtuigend bewijs
- bijvoorbeeld een deskundigenrapport - voorhanden waaruit blijkt dat er als gevolg van door verdachte en/of zijn mededaders verrichte ingrepen in het betreffende elektriciteitswerk/de betreffende meterkast sprake is van de ten laste gelegde gevaarzetting.
De verdachte dient voorts van het onder 5 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken omdat de rechtbank dit eveneens niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte 1, 2, 4 en
5 subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1, 2, 4 en 5 subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
1.
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
4.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
5 subsidiair.
Mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
De rechtbank verwerpt het namens verdachte gedane beroep op noodweer ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit.
De rechtbank is op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van aangever [aangever] en de getuige [getuige], van oordeel dat op geen enkele wijze ook maar enigszins aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke aanranding van verdachtes lijf of goed door [aangever], noch van een onmiddellijke dreiging daartoe.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank vindt in dit geval een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf in rekening gebracht dat verdachte gedurende een aanzienlijke periode een groot aandeel en een zeer actieve en sturende rol heeft gespeeld bij het opzetten en onderhouden van de diverse hennepkwekerijen. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 18 mei 2004 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank verklaart de dagvaarding voor wat betreft het onder 3 subsidiair ten laste gelegde nietig.
Het onder 3 primair en 5 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, 2, 4, en 5 subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het 1, 2, 4 en 5 subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. C.A.M. Heeregrave, voorzitter, mrs. L.T. Wemes en C.W. van Kooten, rechters, in tegenwoordigheid van A. Samson als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2004.