ECLI:NL:RBZLY:2004:AR7369
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L.E.C. van Rijckevorsel-Besier
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en dringende redenen voor matiging
In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 7 december 2004 uitspraak gedaan over de terugvordering van een onverschuldigd betaalde WAO-uitkering aan eiseres, die een bedrag van € 9070,25 bruto had ontvangen. De terugvordering was gebaseerd op een besluit van het UWV van 21 augustus 2003, waarin werd gesteld dat eiseres ten onrechte uitkering had ontvangen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar haar bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van 22 november 2001 tot september 2002 een WAO-uitkering op voorschotbasis had ontvangen, maar dat er geen beroep was ingesteld tegen het besluit van 9 juli 2003, waarin haar recht op een WAO-uitkering werd geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het UWV in hoge mate verantwoordelijk was voor de opbouw van de schuld van eiseres, aangezien de behandeling van haar aanvraag onaanvaardbaar lang had geduurd. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van dringende redenen om van de volledige terugvordering af te zien.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden vastgesteld, en het griffierecht van € 37,- diende ook vergoed te worden. De rechtbank benadrukte dat de lange duur van de procedure en de financiële gevolgen voor eiseres een dringende reden vormden om de terugvordering te matigen.