ECLI:NL:RBZLY:2004:AR7852
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.M.M. Hoogland-Kelkboom
- Rechtspraak.nl
Procedurele gevolgen van verzet tegen verstekvonnis in faillissement
In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, ging het om een verzet tegen een verstekvonnis dat was gewezen tegen de besloten vennootschap Scheepswerf Metz bv. De eiser in het verzet, mr. Christiaan Wilhelm Timmer, trad op als curator in het faillissement van de onderneming. De oorspronkelijke eiser, aangeduid als [verweerder], had Metz gedagvaard op 22 maart 2004, met de vordering om een bedrag van € 58.600,-- bruto te betalen, wegens kennelijk onredelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het verstekvonnis werd op 21 april 2004 toegewezen, maar de curator kwam op 5 juli 2004 in verzet tegen dit vonnis.
De kantonrechter behandelde de procedure en oordeelde dat het verzet niet te laat was ingesteld, ondanks de bewering van [verweerder] dat de dagvaarding niet op de juiste wijze was betekend. De rechter stelde vast dat de dagvaarding de gedaagde had bereikt, waardoor er geen sprake was van een nietige dagvaarding. Tevens werd overwogen dat het faillissement van Metz, dat op 15 april 2004 was uitgesproken, leidde tot een schorsing van het geding op grond van artikel 29 van de Faillissementswet. De kantonrechter verwierp de stelling van [verweerder] dat artikel 30 lid 1 van de Faillissementswet van toepassing was, en concludeerde dat de procedure alleen kon worden voortgezet indien de verificatie van de vordering werd betwist.
De kantonrechter besloot dat de zaak ter rolle zou worden doorgehaald en hield iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis werd uitgesproken in de openbare terechtzitting van 8 december 2004, in aanwezigheid van de griffier.