R E C H T B A N K Z W O L L E – L E L Y S T A D
sector kanton – locatie Zwolle
Zaaknr.: 237572 CV 04-2695
datum : 16 november 2004
[X],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie, verder te noemen: “[X]”,
gemachtigde mw. mr. M.C.H. Broesterhuizen, advocaat te Amsterdam,
rolgemachtigde mr. C. Borstlap, advocaat te Zwolle,
1. de besloten vennootschap STEDEMAEGHT B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te IJsselmuiden, en
2. de besloten vennootschap STEDEMAEGHT EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Kampen,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie, verder te noemen: “Stedemaeght” en “SEM”,
gemachtigde J.A. Slurink.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaardingen d.d. 14 en 17 mei 2004, ten verzoeke [X] uitgebracht,
- de akte houdende producties van [X],
- het antwoord tevens houdende een eis in reconventie van Stedemaeght en SEM,
- de repliek in conventie tevens het antwoord in reconventie van [X] en
- de dupliek in conventie tevens repliek in reconventie van Stedemaeght en SEM en
- de dupliek in reconventie van [X].
De vordering van [X] strekt – na vermindering van eis – tot hoofdelijke veroordeling van Stedemaeght en SEM tot betaling van een bedrag van € 9.110,25, te vermeerderen met een bedrag van € 5.000,00 aan buitengerechtelijke kosten en met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2004, onder veroordeling van Stedemaeght en SEM in de kosten van de procedure.
Stedemaeght en SM hebben de vordering bestreden en de afwijzing daarvan bepleit.
in reconventie
De vordering van Stedemaeght en SEM strekt er - na vermeerdering van eis - toe dat [X] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.219,60, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2004, onder zijn veroordeling in de proceskosten.
Daartegen heeft [X] verweer gevoerd met conclusie dat Stedemaeght en SEM in hun vordering niet ontvankelijk worden verklaard althans dat hun vordering wordt afgewezen, onder hun veroordeling in de proceskosten.
in conventie en in reconventie
1.
Tussen partijen staan als gesteld en erkend dan wel niet (gemotiveerd) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre onbestreden producties, de volgende feiten vast:
a. Stedemaeght is tot februari 2004 eigenaar en exploitant geweest van de driemastbark “Stedemaeght”. Per februari 2004 is het eigendom en de exploitatie van dat zeilcharterschip overgegaan naar SEM.
b. [X], geboren op 5 maart 1946, is in de perioden van 1 maart 2002 tot en met 31 oktober 2002 en 1 maart 2003 tot en met 31 oktober 2003 krachtens daartoe gesloten overeenkomsten d.d. 9 januari 2002 en 15 januari 2003 voor Stedemaeght werkzaam geweest als kapitein van voormeld schip. Het laatst door hem verdiende salaris bedraagt € 25,65 bruto per gewerkt uur inclusief vakantietoeslag en compensatie van vrije dagen.
c. In de overeenkomsten d.d. 9 januari 2002 en 15 januari 2003 is (onder meer) telkens opgenomen dat het gaat om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigt op de genoemde einddatum van 31 oktober 2002 respectievelijk 2003.
d. In een door Stedemaeght aan [X] verzonden brief d.d. 2 januari 2002, waarbij de arbeidsovereenkomst, ondertekend op 9 januari 2002 is toegezonden, is onder meer vermeld: “Behalve de afspraken welke in de arbeidsovereenkomst zijn verwerkt spraken we ook af dat zonder tegenbericht je elk jaar weer op 1 maart in dienst komt voor een periode die eindigt op 31 oktober van dat jaar.”
e. In de periode van 1 november 2002 tot 1 maart 2003 en vanaf 1 november 2003 heeft [X] geen werkzaamheden voor Stedemaeght verricht en elders inkomsten verdiend dan wel een WW-uitkering genoten.
f. In december 2003 heeft [X] een overzicht met boekingen voor het vaarseizoen van 2004 van het schip ontvangen.
g. Bij emailbericht van 14 januari 2004 heeft Stedemaeght aan [X] het navolgende bericht: “Bij deze wil ik je op de hoogte brengen van een aantal ontwikkelingen (..). Ik ben momenteel bezig dit bedrijf te verkopen aan een stichting. Dit zal waarschijnlijk volgende week officieel rondkomen. (..) Daar we een tijdje niet met elkaar gesproken heb, zou ik graag van je willen weten of jij het voornemen hebt dit jaar weer als schipper op de “Stedemaeght” gaat varen. (..) Laat mij in ieder geval spoedig weten wat ik aan de nieuwe stichting kan doorgeven. (..)”
h. [X] heeft op 18 januari 2004 het bericht van Stedemaeght onder meer beantwoord: “(..) Wat mij betreft verandert er niets aan onze wederzijdse afspraak, anders had ik jou dit zeker op tijd laten weten. Ik houd me beschikbaar voor het nieuwe seizoen op de Stedemaeght, ervan uitgaande dat wederom een contract ingaande 1 april 2004 (eventueel met “de stichting”) overeengekomen wordt. (..)”
i. Bij brief van 13 februari 2004 heeft Stedemaeght het navolgende aan [X] bericht: “(..) Enkele weken geleden stuurde ik je een e-mail dat ik van plan was de “Stedemaeght” en de exploitatie daarvan te verkopen. Inmiddels is dit reeds geschied. De Stedemaeght wordt vanaf heden geëxploiteerd door [SEM] (..). Ik zelf kan en mag mij niet bemoeien met de exploitatie van dit schip. Dit houdt in dat ik je niet kan aannemen als kapitein op de “Stedemaeght” voor het komende seizoen. De stichting is (..) voornemens een kapitein op het schip te plaatsen welke naast nautische capaciteiten ook ondernemer is. (..)”
1.
In geschil is het antwoord op de vraag of Stedemaeght en/of SEM gehouden zijn om aan [X] salaris te betalen over de periode van 1 maart 2004 tot 1 juni 2004, zoals [X] aanvoert en Stedemaeght en SEM bestrijden.
2.
Vast staat dat per 1 november 2003 het laatste dienstverband is geëindigd, welk dienstverband, zo staat voorts vast, voor de bepaalde periode van 1 maart 2003 tot en met 31 oktober 2003 is overeengekomen. Met dit einde van het dienstverband is in beginsel de contractuele verhouding tussen partijen geëindigd.
3.
Dat tussen partijen in oktober 2001 is overeengekomen althans dat Stedemaeght destijds (onvoorwaardelijk) heeft toegezegd dat [X] in de jaren volgend op 2002 steeds in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober voor Stedemaeght als kapitein op het schip werkzaam zou zijn, baseert [X] op de inhoud van de brief van 2 januari 2002 als hierboven weergegeven. [X] stelt immers dat die brief de gemaakte nadere afspraak weergeeft. Naar het oordeel van de kantonrechter faalt het betoog van [X] evenwel.
In de brief is immers te lezen dat partijen de afspraak hebben gemaakt “zonder tegenbericht”. Hoe deze bewoordingen moeten worden geïnterpreteerd tegen de achtergrond van zijn (huidige) stellingname, heeft [X] niet toegelicht.
Naar algemeen spraakgebruik moet onder “tegenbericht” worden verstaan “bericht waardoor een ander bericht herroepen of tegengesproken wordt”. Daaruit volgt dan ook dat die nadere afspraak als een intentieverklaring moet worden gezien, waarbij beide partijen vrij zijn om al dan niet voor het vaarseizoen van 2003 en/of latere seizoenen een soortgelijk dienstverband met elkaar aan te gaan. In die afspraak is voorts geen aanknopingspunt te vinden dat de één verantwoording aan de ander zou moeten afleggen in geval van een beslissing om van zo’n soortgelijk dienstverband af te zien.
Bevestiging voor de aanname dat partijen welbewust over en weer vrijheid hebben gewild, kan ook worden gevonden in de stelling van [X] zelf dat hij destijds niet een vast dienstverband heeft gewild, zoals hem door Stedemaeght zou zijn aangeboden, omdat hij de mogelijkheid wilde hebben om buiten het vaarseizoen elders werk te verrichten dan wel een WW-uitkering te genieten. Voorts blijkt die vrijheid ook uit het emailbericht van 14 januari 2004 nu Stedemaeght daarin verwoordt er geenszins zeker van te zijn of [X] ook in het komende seizoen voor haar zou willen varen. Die vrijheid wordt tot slot bevestigd door [X] zelf in zijn antwoord-emailbericht van 18 januari 2004 waarin hij aangeeft dat hij met ingang van 1 april 2004 voor haar beschikbaar is, aldus niet per 1 maart, zoals eerder besproken. Hieruit blijkt dat ook [X] zichzelf niet gebonden achtte aan hetgeen hij thans als een vaste, afdwingbare afspraak voorstelt.
Dat [X] na het vaarseizoen van 2002 ook voor het vaarseizoen van 2003 bij Stedemaeght in dienst is getreden, betekent niet dat Stedemaeght afstand heeft gedaan van haar vrijheid om daar in geval van een nieuw vaarseizoen van af te zien en zich daarmee voor volgende vaarseizoenen heeft gebonden. Aldus schept het feit dat [X] naast 2002 ook in 2003 tijdens het vaarseizoen voor Stedemaeght heeft gewerkt op zichzelf evenmin een aanspraak op werk in een volgend seizoen.
4.
Anders dan [X] betoogt kan evenmin tot de conclusie worden gekomen dat Stedemaeght door mededelingen en gedragingen bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij ook in het vaarseizoen van 2004 als kapitein op het schip zou worden aangesteld.
Dat Stedemaeght op 4 november 2003 [X] heeft geïnformeerd, naast een aantal zaken omtrent de afwikkeling van het per 31 oktober 2003 geëindigde dienstverband, dat : “T/m eind dec. doet Arjan de tochten, voor de eerste drie maanden van volgend jaar staat nog niets.” betekent nog niet dat Stedemaeght daarmee enige toezegging voor het komende seizoen heeft gedaan en haar contracteervrijheid als bovenbedoeld heeft opgegeven.
Ook de ontvangst in december 2003 van “het lange termijn overzicht van boekingen voor 2004” legt geen gewicht in de schaal. Vast staat immers dat dat overzicht [X] slechts op zijn verzoek heeft ontvangen. Dit overzicht heeft hij voorts niet gevraagd aan of ontvangen van Stedemaeght doch gevraagd aan en ontvangen van een werkneemster van de besloten vennootschap “Hanzestad Compagnie b.v.”, die voor Stedemaeght de boekingen voor het schip verzorgt.
Anders dan [X] meent, volgt uit de inhoud van het emailbericht van 14 januari 2004 niet dat zijn aanstelling voor het vaarseizoen, wat Stedemaeght betreft, al zeker was. In dat bericht wordt [X] immers slechts gepolst over zijn bereidbaar- en beschikbaarheid waarna volgt dat Stedemaeght zijn antwoord zal doorgeven aan de koper van het schip (“de stichting”). Daaruit blijkt duidelijk dat een nieuwe aanstelling ook afhankelijk was van “de stichting”. Gesteld noch gebleken is wat van die zijde aan [X] zou zijn voorgewend.
Dat Stedemaeght immer over [X] functioneren als kapitein tevreden is geweest althans dat zij daarop nimmer kritiek heeft geuit, betekent uiteraard evenmin dat hij mocht verwachten het komende seizoen opnieuw voor Stedemaeght te varen.
5.
Voor zover in het betoog van [X] besloten ligt de stelling dat hij na ommekomst van de maand januari 2004 er van mocht uitgaan dat hij voor het seizoen 2004 zou worden aangesteld, zulks omdat in de voorgaande jaren telkens in januari duidelijk was dat hij voor Stedemaeght zou varen, heeft dat evenmin succes. Gesteld noch gebleken is dat partijen bij hun afspraak van 2 januari 2002 tevens een uiterste datum hebben bepaald waarop al dan niet een overeenkomst zou moeten zijn aangegaan. Daartegen pleit ook dat gesteld noch gebleken is dat [X] tussen zijn antwoord op 18 januari 2003 en Stedemaeghts brief van 13 februari 2003 (tevergeefs) op duidelijkheid ter zake heeft aangedrongen. Stedemaeght kan derhalve geen ontijdigheid worden verweten, op basis waarvan zij gehouden zou zijn om [X] opnieuw aan te stellen.
6.
Nu [X] niet heeft weersproken dat Stedemaeght per februari 2004 niet langer de eigenaar en de exploitant van het schip was en haar op die grond geen bevoegdheid (meer) toekwam, kan Stedemaeght dan ook niet worden verweten dat zij [X] niet (meer) wilde contracteren als kapitein voor het vaarseizoen van 2004.
7.
Aangezien op grond van het voorgaande niet tot een verplichting van Stedemaeght tot aanstelling van [X] kan worden geconcludeerd, is er evenmin aanleiding om aan te nemen dat, bij wege van overgang van onderneming als bedoeld in de artikelen 7: 662 e.v. BW, op SEM enige verplichting ter zake is komen te rusten.
8.
Dit betekent dat de vorderingen van [X], zowel tegen Stedemaeght als tegen SEM, niet voor toewijzing vatbaar zijn, zodat zij zullen worden afgewezen.
9.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden verwezen.
10.
Stedemaeght en SEM vorderen allereerst een bedrag van € 2.784,60 aan “buitengerechtelijke kosten”. Blijkens de daarop gegeven toelichting en daartoe overgelegde bescheiden gaat het hier evenwel om een vordering die strekt tot vergoeding van kosten die samenhangen met hun verweer tegen de door [X] aangespannen procedure. Dergelijke kosten vallen in beginsel onder het bereik van de al in conventie uitgesproken veroordeling in de proceskosten krachtens het daarvoor geldende liquidatietarief, zodat er geen grond is voor een afzonderlijke toewijzing van die kosten.
11.
Stedemaeght en SEM vorderen tevens een vergoeding ad € 850,00 voor het niet teruggeven van het aan [X] ter beschikking gestelde kapiteinsuniform.
Vast staat dat Stedemaeght destijds de aanschaf van dat uniform heeft bekostigd. [X] heeft blijkens het gestelde bij dupliek in reconventie erkend dat het eigendom van dat uniform bij Stedemaeght is gebleven. Gesteld noch gebleken is evenwel waarop de aanspraken van SEM ter zake van dat uniform berusten. Het enkele feit dat het schip thans door haar wordt geëxploiteerd betekent nog niet dat zij rechthebbende op dat uniform is geworden. Voor zover door SEM ingesteld zal dit deel van de vordering dan ook worden afgewezen.
Vast staat, zoals overwogen, dat het eigendom van het uniform bij Stedemaeght is gebleven. Voorts is onweersproken dat [X] meermalen tevergeefs is gesommeerd dat uniform terug te geven en dat daardoor - vanwege het vaarseizoen van 2004, zo begrijpt de kantonrechter - een nieuw uniform gekocht moest worden. [X] is dan ook gehouden de schade te vergoeden die Stedemaeght door het verlies van dat uniform heeft geleden. Daaraan kan niet afdoen dat [X] zich bij dupliek in reconventie, aldus in het zicht van het einde van het seizoen, bereid heeft verklaard het uniform te retourneren.
Wat betreft de omvang van de schade dient uit te gaan van de waarde van het niet teruggegeven uniform. Vast staat dat het uniform in februari 2002 is aangeschaft en aldus ten tijde van het eerste verzoek om teruggaaf d.d. 13 februari 2004 twee jaar oud. [X] heeft niet bestreden dat voor die jaren, aldus het gebruik, een aftrek van 40% dient plaats te vinden.
De basis voor het gevorderde bedrag is naar stelling van Stedemaeght de factuur van 21 februari 2002 ad € 1.355,39. Dit bedrag is inclusief € 216,31 aan BTW, waarvan moet worden aangenomen dat Stedemaeght dat in aftrek heeft gebracht op de door haar af te dragen BTW, zodat van een bedrag van € 1.138,98 dient te worden uitgegaan.
Van dat factuurbedrag maakt voorts deel uit een bedrag van € 150,50 aan overhemden, waarover in de brief van 13 februari 2002 wordt gesteld dat [X] die mag behouden, zodat niet valt in te zien dat hij daarvoor thans een vergoeding zou zijn verschuldigd. Dat [X] eveneens de op die factuur vermelde sokken ad € 28,35, commandopullover ad € 52,05 en handschoenen ad € 34,04 zou hebben terug te geven, is gesteld noch gebleken, zodat die bedragen eveneens buiten de berekening moeten worden gehouden. Tot slot kan niet worden volgehouden dat de in de factuur vermelde kosten van porto ad € 4,17 thans nog mede de waarde van het uniform vormen.
Gelet op het bovenstaande dient [X] ter zake van het niet teruggegeven uniform 60% van
€ 869,87 ofwel € 521,92 aan Stedemaeght te vergoeden.
12.
Stedemaeght en SEM vorderen tot slot een vergoeding voor gemaakte kosten van vervanging van sloten op het schip ad € 501,20. Ondanks daartoe gevoerd verweer van [X] hebben zij geen stukken overgelegd waaruit de juistheid van hun stellingname kan worden afgeleid. Stedemaeght en SEM hebben evenmin een bewijsaanbod dienaangaande gedaan. Dit betekent dat aan hun stelling als onvoldoende aannemelijk geworden voorbij dient te worden gegaan.
13.
De vanaf 31 mei 2004 gevorderde wettelijke rente is als niet afzonderlijk weersproken eveneens toewijsbaar.
14.
Nu partijen in deze procedure over en weer in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd als nader in het dictum te melden.
- wijst de vordering van [X] af;
- veroordeelt [X] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Stedemaeght en SEM begroot op € 540,00 voor salaris gemachtigde;
- veroordeelt [X] tegen bewijs van kwijting aan Stedemaeght te betalen een bedrag van € 521,92, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2004 tot de dag van algehele voldoening;
- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij belast blijft met de aan haar zijde gevallen kosten;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 16 november 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.