ECLI:NL:RBZLY:2004:AR8205

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
259106 ER 04-48
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van vereffening van nalatenschap met betrekking tot huurwoning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 13 december 2004, is een verzoek ingediend tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap van een erflater. De verzoeker, vertegenwoordigd door Mr. M.R. van Weert, heeft aangegeven dat de baten van de nalatenschap € 926,08 bedragen, terwijl de schulden al oplopen tot € 3921,13. Een van de schulden betreft een preferente schuld aan de gemeente voor begrafeniskosten van € 1397, die hoger is dan de baten van de nalatenschap. De kantonrechter heeft besloten het verzoek aan te houden totdat er duidelijkheid is over de opzegging van de huur van de woning van de erflater. Dit is van belang omdat de vereffenaars verantwoordelijk zijn voor het beperken van de schulden van de nalatenschap en het voorkomen dat concurrente schuldeisers niet worden voldaan. De kantonrechter heeft de vereffenaars erop gewezen dat zij mogelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schulden van de nalatenschap indien zij ernstig tekortschieten in hun taak. De beslissing om het verzoek aan te houden is genomen om ervoor te zorgen dat de huur van de woning tijdig wordt opgezegd, zodat de vereffening op een verantwoorde manier kan worden voortgezet.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E – L E L Y S T A D
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.:259106 ER 04-48
datum: 13 december 2004
BESCHIKKING OP EEN VERZOEK TOT OPHEFFING VAN DE VEREFFENING
ingediend door
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde Mr. M.R. van Weert, werkzaam bij notaris mr. P.J. Bosch te Steenwijk
met betrekking tot de nalatenschap van:
[Erflater], geboren te [gemeente] op [datum],
overleden op [datum] en laatst gewoond hebbend te [gemeente].
De procedure
Op 8 december 2004 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift namens alle erfgenamen van erflater, strekkende tot opheffing van de vereffening van de door hen beneficiair aanvaarde nalatenschap, met opgave van de baten en de nog oplopende schulden van de nalatenschap.
De beoordeling
1.
Uit het overzicht in het verzoekschrift blijkt dat de baten van de nalatenschap € 926,08 bedragen en dat de schulden thans al € 3921,13 belopen, terwijl de huur van de woning nog niet is opgezegd.
2.
Hoewel tot de schulden tenminste één preferente schuld behoort (nl. aan de gemeente [gemeente] voor de begrafeniskosten van € 1397) die al hoger is dan de baten van de nalatenschap, zal de kantonrechter niet tot opheffing van de vereffening overgaan alvorens komt vast te staan dat de huur van de woning van erflater is opgezegd. Het is immers ook de taak van de vereffenaars om het oplopen van schulden van de nalatenschap te beperken, indien aannemelijk is dat het saldo al niet voldoende is om de concurrente schuldeisers van de nalatenschap volledig te voldoen. In het onderhavige geval lijkt er voor die concurrente crediteuren zelfs niets te verdelen.
De reden die de erfgenamen opgeven voor het doorlopen van de huur (namelijk dat nog niet duidelijk is wat met de waardeloze inboedel moet gebeuren), overtuigt geenszins.
De kantonrechter wijst de vereffenaars op art. 4:184 lid 2 onder d BW, waarin is bepaald dat de vereffenaar die ernstig en verwijtbaar tekortschiet bij zijn taak als vereffenaar, een schuld van de nalatenschap mogelijk uit eigen vermogen moet voldoen.
3.
De kantonrechter zal het verzoek daarom aanhouden totdat zij bericht heeft ontvangen waaruit ondubbelzinnig blijkt dat en tegen welke datum de huur van de woning is opgezegd.
De beslissing
De kantonrechter:
- houdt eindbeslissing op het verzoek aan totdat de kantonrechter bericht heeft ontvangen waaruit ondubbelzinnig blijkt dat en tegen welke datum de huur van de woning is opgezegd.
Aldus gegeven door mr. M.E.L. Fikkers, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 13 december 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.