ECLI:NL:RBZLY:2004:AR8298

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
23 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/833
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor het vergroten van een paardenstal en het oprichten van een bedrijfswoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 23 december 2004 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, [A te B], en het college van burgemeester en wethouders van Kampen. Eiser had een bouwvergunning aangevraagd voor het vergroten van een paardenstal en het oprichten van een bedrijfswoning aan de Ringdijk 5 te IJsselmuiden. De vergunning werd geweigerd op 12 december 2002, omdat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 22 mei 2003. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het bouwplan inderdaad in strijd is met het bestemmingsplan 'De Koekoek', dat de bestemming 'agrarisch bouwperceel II' voor het perceel voorschrijft. Eiser stelde dat de activiteiten die hij voor ogen had, zoals fokkerij, binnen deze bestemming passen, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn activiteiten als agrarisch bedrijf konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de bouwvergunning terecht was, omdat de activiteiten van eiser niet voldeden aan de eisen van het bestemmingsplan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen partij in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan hoger beroep open binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 03/833
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[A te B], wonende te IJsselmuiden, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Kampen, verweerder,
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 22 mei 2003, nummer 20020464 030/4078.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Op 13 september 2002 heeft eiser een bouwvergunning aangevraagd ten behoeve van het vergroten van een paardenstal en het oprichten van een bedrijfswoning aan de Ringdijk 5 te IJsselmuiden. Bij besluit van 12 december 2002 heeft verweerder de bouwvergunning geweigerd wegens strijd met het geldende bestemmingsplan. Tevens heeft verweerder daarbij aangegeven niet mee te willen werken aan het verlenen van een vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), omdat de activiteiten die eiser ter plaatse wil uitvoeren niet passen binnen het huidige en toekomstige ruimtelijk beleid voor het gebied.
Op 21 januari 2003 heeft eiser tegen dat besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 22 mei 2003 hebben burgemeester en wethouders het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van dit bezwaarschrift is op 19 maart 2003 een hoorzitting gehouden, waarbij eiser in de gelegenheid is gesteld om het bezwaarschrift tegenover de Bezwaarschriftencommissie (hierna: commissie) mondeling toe te lichten. De commissie heeft geconstateerd dat het besluit van verweerder onbevoegdelijk is genomen, nu niet het college van burgemeester en wethouders, maar de gemeenteraad het bevoegde bestuursorgaan is om te beslissen over een verzoek tot vrijstelling van het bestemmingsplan. Op 27 maart 2003 heeft de gemeenteraad besloten om deze bevoegdheid te delegeren aan verweerder. Op 9 mei 2003 heeft de commissie advies uitgebracht. De commissie heeft geadviseerd het bezwaarschrift van eiser ontvankelijk, doch ongegrond te verklaren en de onbevoegd genomen beslissing op het verzoek om vrijstelling te verlenen te bekrachtigen in het besluit op bezwaar. Verweerder heeft dit advies overgenomen en heeft het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard en de weigering vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen gehandhaafd.
Op 30 juni 2003 heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
Eiser heeft na het instellen van het beroep nadere stukken aan verweerder overgelegd, waaronder het bedrijfsplan. Verweerder heeft naar aanleiding van de ontvangst van het bedrijfsplan beoordeeld of reden bestond het bestreden besluit te herzien. Daartoe heeft verweerder advies gevraagd aan DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V. Naar aanleiding van dat advies heeft verdere correspondentie plaatsgevonden tussen eiser en verweerder. Bij brief van 10 juni 2004 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat geen aanleiding is gevonden om met toepassing van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over te gaan tot herziening van het bestreden besluit.
Het beroep is op 26 november 2004 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. dr. A.G.A. Nijmeijer en de deskundige mevrouw
F. Lendering, werkzaam bij GLTO Belangenbehartiging. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L. van der Kam, werkzaam bij verweerder en de deskundige G. Knol, werkzaam bij DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V. Als derde-belanghebbende is de heer W.J. Brink verschenen.
3. Motivering
Het geding is beperkt tot de vraag of verweerder terecht tot het oordeel heeft kunnen komen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en op die grond het bezwaarschrift tegen de weigering bouwvergunning te verlenen, terecht ongegrond heeft verklaard. Tegen de weigering vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen zijn geen beroepsgronden aangevoerd.
Verweerder is van oordeel dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan, nu eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij een paardenbedrijf gaat vestigen dat past binnen het geldende bestemmingsplan “De Koekkoek”.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de activiteiten die eiser voornemens is te ontplooien wel passen binnen het bestemmingsplan, omdat de activiteiten van eiser geconcentreerd worden op de fokkerij. Verder meent eiser dat het begrip agrarisch bedrijf bij de herziening van het bestemmingsplan in 1993 een ruimere interpretatie heeft gekregen dan in de planologie gebruikelijk is.
Artikel 3:2 van de Awb bepaalt dat bij de voorbereiding van een besluit het bestuursorgaan de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 4:2, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Uit het advies van de commissie van 9 mei 2003 heeft eiser afgeleid dat de commissie eiser tegenwerpt dat hij geen goed en gedetailleerd bedrijfsplan heeft overgelegd, reden waarom de commissie van mening is dat eiser nog niet voldoende heeft aangetoond dat hij een paardenbedrijf gaat vestigen dat binnen de bestemming past.
Eiser heeft daarop bij brief van 15 mei 2003 verweerder gevraagd te wachten met het nemen van een besluit op het bezwaarschrift, zodat eiser alsnog in de gelegenheid zou zijn een bedrijfsplan over te leggen. Eiser stelt dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door eiser niet in de gelegenheid te stellen alsnog een bedrijfsplan over te leggen. Verweerder heeft ook niet eerder om een bedrijfsplan gevraagd, zodat het eiser niet mag worden verweten dat geen bedrijfsplan is overgelegd.
Verweerder heeft evenwel op 22 mei 2003 het bestreden besluit genomen en op 27 mei 2003 eiser een ontvangstbevestiging gezonden van de brief van 15 mei 2003, met de mededeling dat het besluit op het bezwaarschrift reeds was genomen en dat het bedrijfsplan meegezonden kon worden met een nieuwe bouwaanvraag, waarna een nieuwe beoordeling zou kunnen plaatsvinden. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de brief van eiser en het bestreden besluit elkaar hebben gekruist. Het eigenlijke besluit is door verweerder genomen in de vergadering van 20 mei 2003 (en bij besluit van 22 mei 2003 aan eiser verzonden) en de brief van eiser van 15 mei 2003 is op
20 mei 2003 ontvangen door de afdeling Bouwen en Wonen, hetgeen blijkt uit het daarop geplaatste datumstempel.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van de aanvrager om alle gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. In dit geval heeft eiser de bouwaanvraag van 13 september 2002 op 30 september 2002 nader onderbouwd met tekeningen, een schriftelijke toelichting inzake de voorgenomen activiteiten en jaarstukken van de Firma [(....)] over de jaren 2000 en 2001. Eiser had bij de aanvraag, dan wel tijdens de behandeling van de aanvraag, een bedrijfsplan kunnen en behoren over te leggen. Nu eiser dat achterwege heeft gelaten, heeft verweerder op grond van de wel verstrekte gegevens kunnen en mogen concluderen dat op basis van die verstrekte gegevens een beslissing op de aanvraag kon worden genomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee niet onzorgvuldig heeft gehandeld.
De rechterlijke toetsing spitst zich toe op de situatie zoals die bestond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit (toetsing ex-tunc), dat is de situatie op 22 mei 2003. Eiser heeft het bedrijfsplan op 6 augustus 2003 aan verweerder doen toekomen. Dat is na het nemen van het bestreden besluit op 22 mei 2003. Het bedrijfsplan valt daarmee buiten het kader van het geding en wordt niet in de beoordeling door de rechtbank betrokken.
De rechtbank oordeelt voorts als volgt.
Artikel 40 van de Woningwet (WW) bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Artikel 44 WW bepaalt: de reguliere bouwvergunning mag slechts en moet worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan De Koekoek. Dit bestemmingsplan is bij besluit van 12 januari 1993 gewijzigd onder toepassing van artikel 11 WRO. Bij deze wijziging heeft het perceel Ringdijk 5 te IJsselmuiden de bestemming ‘agrarisch bouwperceel II’ gekregen. Dit bestemmingsplan bepaalt in artikel 4 dat gronden aangewezen voor agrarisch bouwperceel II zijn bestemd voor agrarische bedrijven met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en erven met dien verstande, dat aan bebouwing ten dienste van de intensieve veehouderij niet meer dan 100 m2 is toegestaan.
In artikel 1 van het bestemmingsplan (Begripsbepalingen) is bepaald dat onder agrarisch bedrijf moet worden verstaan: een veehouderij-, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf, met uitzondering van een champignonkwekerij.
Uit de schriftelijke toelichting van 30 september 2002 bij de bouwaanvraag blijkt dat eisers paardenbedrijf de volgende activiteiten gaat omvatten:
(a) het exploiteren van een tiental fokmerries; de veulens worden op een leeftijd van vier maanden verkocht;
(b) aankopen, trainen en na enige maanden wederverkopen van jonge talentvolle spring- en dressuurpaarden;
(c) het handelen als tussenhandelaar (deze paarden staan nauwelijks of zeer kort op stal);
Naar vaste jurisprudentie kan het fokken van paarden (hiervoor onder (a) genoemd) als uitoefening van een agrarisch bedrijf, zoals omschreven in het bestemmingsplan, worden aangemerkt. De onder (b) en (c) genoemde activiteiten van het aankopen en trainen van paarden en het handelen in paarden kunnen echter niet als een agrarische activiteit worden aangemerkt. Ter zitting is niet gebleken dat het aankopen, trainen en verhandelen van paarden als ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van het fokken kan worden aangemerkt.
Eiser heeft aangevoerd dat de ter plaatse geldende bestemming van ‘agrarisch bouwperceel II’ een ruimere interpretatie door de planwetgever heeft meegekregen. Deze opvatting heeft eiser kennelijk ontleend aan het advies van de commissie van 9 mei 2003.
De rechtbank kan de commissie en eiser hierin niet volgen. In de toelichting bij de 14e wijziging van het bestemmingsplan “De Koekkoek” is vermeld dat de wijziging van de bestemming van het perceel Ringdijk 5 te IJsselmuiden van ‘agrarisch gebied’ naar ‘agrarisch bouwperceel II’ voortkomt uit het verzoek van de toenmalige eigenares om ter plaatse ten behoeve van het opfokken van paarden medewerking te verlenen aan de bouw van een bedrijfsruimte (paardenstal). Van een ruimere interpretatie blijkt niets uit deze toelichting, het gewijzigde bestemmingsplan of de daarbij behorende planvoorschriften. Het feit dat na deze bouw ter plaatse (ook) paarden zijn aangekocht, getraind en verhandeld kan aan de gegeven bestemming niet afdoen.
Het bouwplan, dat voorziet in het vergroten van de stal en het bouwen van een bedrijfswoning ten behoeve van de uitoefening van de genoemde activiteiten, is daarmee in strijd met het bestemmingsplan.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder op juiste gronden het bezwaarschrift tegen het besluit de bouwvergunning te weigeren, ongegrond heeft verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
4. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. H. Steenhuis en in het openbaar uitgesproken op
in tegenwoordigheid van mr. A. Landstra als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
afschrift verzonden op