ECLI:NL:RBZLY:2004:AS8873

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
07.280583-03
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van gewelddadige diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 21 oktober 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van een gewelddadige diefstal. De officier van justitie, mr. M.A. Bult, eiste een gevangenisstraf van vijf jaar, met bijkomende maatregelen zoals de toewijzing van een schadevergoeding aan de benadeelde partij en verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte enkele dagen voor de overval op een café betrokken was bij een gesprek met medeverdachten, wat leidde tot zijn deelname aan de overval op 15 december 2003. Ondanks dat de verdachte aangaf te willen terugtreden, heeft hij gewacht op de terugkomst van zijn medeverdachte en is hij betrokken gebleven bij de overval. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte substantieel genoeg was om te spreken van medeplegen, en dat zijn rol niet te verwaarlozen was, ondanks zijn bewering dat hij slechts had staan wachten. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier jaar op, rekening houdend met zijn beperkte strafblad. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 4446,23. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voor een deel niet ontvankelijk was en dat dit deel bij de burgerlijke rechter moest worden aangebracht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. E.H. Ruitenbeek.

Uitspraak

Rechtbank Zwolle-Lelystad
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 07.280583-03
Uitspraak: 21 oktober 2004
S T R A F V O N N I S
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2004. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.S.J. Nuijten, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. M.A. Bult, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht,
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 55.411,87;
- toepassing van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- verbeurdverklaring, onttrekking aan het verkeer, dan wel teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Met betrekking tot de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank als volgt:
De rechtbank stelt op grond van de door verdachte op de zittingen van 13 mei 2004 en 7 oktober 2004 afgelegde - en door de medeverdachte [medeverdachte] bevestigde - verklaringen vast dat verdachte enkele dagen voor de op 15 december 2003 plaatsgevonden overval in een café deel heeft genomen aan een gesprek tussen medeverdachte [medeverdachte] en een onbekend gebleven mededader. Naar aanleiding van dit gesprek heeft verdachte - naar eigen zeggen - besloten te participeren in de beraamde overval. Op de dag van de overval is het verdachte geweest die met een door hem in gebruik zijnd voertuig samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] naar Almere is gereden, alwaar zij op een vooraf afgesproken plek drie onbekend gebleven mededaders hebben getroffen. Met naast hem gezeten degene die verdachte eerder in bovenbedoeld café had ontmoet en achterin de auto medeverdachte [medeverdachte], is het verdachte geweest die naar de plaats van het delict is gereden. Tussentijds is verdachte een bivakmuts aangereikt, die hij vervolgens heeft gepast en vervolgens weer terug heeft gegeven. Na aankomst op de plaats van het delict en vlak voordat het bedrijfspand zou worden betreden, zou verdachte kenbaar hebben gemaakt te willen terugtreden. In plaats van - wat in dat geval in de rede zou liggen - met bekwame spoed de plaats van het delict te verlaten en zich daarmee te distantiëren van hetgeen zou komen, kiest verdachte er voor de terugkomst van medeverdachte [medeverdachte], die wel het bedrijfspand betreedt, af te wachten. Na diens terugkomst rijden beiden met een bovengemiddelde snelheid richting de A6, tijdens welke rit de nodige spullen uit de auto worden gegooid die, naar later bleek, in relatie kunnen worden gebracht met de plaatsgevonden overval.
Op grond van bovenstaande feitelijkheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte`s betrokkenheid dermate substantieel is geweest dat naar geldend recht reeds hierin het bewijs kan worden gevonden voor het voor medeplegen benodigde bewust samenwerken en gezamenlijk uitvoeren. Verdachte’s stelling dat hij ‘slechts’ heeft staan wachten doet hieraan niet af, nog afgezien van de omstandigheid dat de rechtbank van verdachte’s lezing van zijn rol niet overtuigd is. Dit laatste grondt de rechtbank op de in verdachte’s auto gevonden spullen en de geurovereenkomst die vastgesteld kon worden tussen een kennelijk uit de auto geworpen restant van een rol tape en van verdachte afgenomen geurmateriaal.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij artikel 312, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank vindt in dit geval een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Ten aanzien van de hoogte van de op te leggen vrijheidsstraf overweegt de rechtbank als volgt.
Medeverdachte [medeverdachte] en verdachte zijn beiden betrokken geweest bij een uiterst doordachte, gewelddadige en voor het slachtoffer Van der Weerd zeer traumatische overval. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in beginsel voor een zelfde onvoorwaardelijke gevangenisstraf als zijn medeverdachte in aanmerking dient te komen. Verdachte wordt, gelet op het bewijsrechtelijke oordeel van de rechtbank, evenzeer de ernst van de feiten en de daaruit volgende ernstige inbreuk op het welzijn van het slachtoffer Van der Weerd en de situatie in het bedrijf Kerèn, aangerekend. Verdachte heeft echter nagenoeg geen documentatie (één veroordeling en wel wegens rijden onder invloed) hetgeen een - en overigens de enige - aanleiding is voor het opleggen van een lagere straf dan aan zijn medeverdachte, die wel relevante documentatie heeft.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende en onder 18 tot en met 20 en 27 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de aan hem toebehorende en onder 6 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerp.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 17 september 2004 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te st[benadeelde partij]de [benadeelde partij], rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de overgelegde bescheiden, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 4446,23, vermeerderd met de kosten die - tot op heden - worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 4446,23 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat de “apparatuur uit het magazijn” betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaar.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de [benadeelde partij], van een bedrag van € 4446,23 (zegge: vierduizendvierhonderdzesenveertig euro en drieëntwintig eurocent), hoofdelijk met dien verstande dat, indien en voorzover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 4446,23, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 88 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij]. voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank gelast de teruggave van de onder nummer 18 tot en met 20 en 27 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen aan verdachte.
De rechtbank gelast de teruggave van de onder nummer 6 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerp aan de rechthebbende.
Aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mrs. S.E. Bins-van Waegeningh en G.M.J. Vijftigschild, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2004, zijnde mr. L.T. Wemes buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.