ECLI:NL:RBZLY:2005:AS7264

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
258959 CV 04-15024
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aandelenlease en vergunningseisen voor kredietverlening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 2 februari 2005, staat de rechtsgeldigheid van effectenleaseovereenkomsten centraal. De eisende partij, Dexia Bank Nederland N.V., vordert betaling van een bedrag van € 26.827,28 van de gedaagde partij, die in reconventie terugbetaling van een inleg van € 8.258,40 eist. De rechtbank onderzoekt of Dexia, als rechtsopvolger van Bank Labouchere N.V., ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten beschikte over de vereiste vergunning om krediet te verlenen, zoals voorgeschreven in artikel 9 van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). De rechtbank constateert dat er geen bewijs is overgelegd waaruit blijkt dat Dexia over een dergelijke vergunning beschikte. Dit leidt tot de conclusie dat de overeenkomsten mogelijk niet rechtsgeldig zijn, aangezien het verlenen van krediet zonder vergunning verboden is. De zaak wordt verwezen naar de rol om Dexia in de gelegenheid te stellen bewijsstukken over de vergunning te overleggen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor kredietverstrekkers om te voldoen aan wettelijke vereisten en de bescherming van consumenten in krediettransacties.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E – L E L Y S T A D
sector kanton – locatie Lelystad
Zaaknr.: 258959 CV 04-15024
datum : 2 februari 2005
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie, tevens voorwaardelijke conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde Hanze Gerechtsdeurwaarders te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie, tevens voorwaardelijke conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde mr. J.A.W. Enoch te Utrecht.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding;
- een akte bewijsaandrachtplicht van de zijde van Dexia;
- een conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van de zijde van [gedaagde];
- conclusie van repliek in conventie, tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte tot voorwaardelijke wijziging van eis van de zijde van Dexia;
- een conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, tevens antwoord akte tot voorwaardelijke wijziging van eis van de zijde van Dexia;
- een vonnis van deze rechtbank, sector civiel, van 17 november 2004, waarbij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt is verwezen naar de rolzitting van woensdag 15 december 2004 van de sector kanton van deze rechtbank, locatie Lelystad;
Het geschil
In conventie:
De vordering van Dexia strekt ertoe dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om aan Dexia te betalen de som van € 26.827,28, vermeerderd met de contractuele rente van 0.96 % per maand, althans de wettelijke rente, over € 24.574,68 vanaf 3 september 2003 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Voorwaardelijk, voor het geval dat de vordering in conventie wordt afgewezen en het beroep van [gedaagde] op vernietiging geheel of deels slaagt, heeft Dexia de veroordeling van [gedaagde] gevorderd tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de lease-overeenkomsten genoemde effecten minus de waarde van de bedoelde effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de overeenkomsten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[gedaagde] heeft de vorderingen, zowel in conventie als in voorwaardelijke conventie, betwist met conclusie dat Dexia in haar vorderingen niet ontvankelijk wordt verklaard, althans dat die worden afgewezen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten.
In reconventie:
De vordering van [gedaagde] strekt ertoe dat Dexia zal worden veroordeeld om aan [gedaagde] de betaalde inleg van € 8.258,40 terug te betalen en voorts Dexia te veroordelen alle desbetreffende registraties bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) te Tiel te doen verwijderen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten.
Dexia heeft de vordering betwist met conclusie dat de vordering zal worden afgewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
De vaststaande feiten
In conventie, voorwaardelijke conventie en in reconventie
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken –mede op grond van de inhoud van de overgelegde producties, voorzover die niet is betwist- het volgende vast:
1.1
Dexia is rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V., die ook handelde onder de handelsnaam Legio-Lease. Met Dexia wordt hierna ook Bank Labouchere bedoeld.
1.2
Op of omstreeks 5 april 2000 zijn tussen Dexia en [gedaagde] (onder contractnummer [nummer 1] respectievelijk [nummer 2]) een tweetal overeenkomsten van effectenlease, beide aangeduid als het product “WinstVerDriedubbelaar”, tot stand gekomen. Hierna zullen de effectenlease overeenkomsten “de overeenkomsten” worden genoemd. Op de overeenkomsten zijn algemene voorwaarden van toepassing, te weten de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease.
1.3
De overeenkomsten komen er op neer dat [gedaagde] geld leent van Dexia waarmee Dexia voor risico van [gedaagde] aandelen koopt. Na afloop van de looptijd van de overeenkomsten, gedurende welke [gedaagde] maandelijks rente betaalt over de geleende bedragen, heeft [gedaagde] de keuze tussen 1) verlenging van de overeenkomst, 2) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de lening en 3) verkoop van de aandelen en aflossing van de leningen (onder verrekening van de verkoopprijs).
1.4
Volgens de overeenkomst met contractnummer [nummer 1] bedraagt het totale bedrag waarmee de aandelen worden aangekocht € 19.678,86. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 23.808,06. Het gedurende 36 maandtermijnen door [gedaagde] verschuldigde (en door hem betaalde) maandbedrag bedraagt € 114,70.
1.5
Volgens de overeenkomst met contractnummer [nummer 2] bedraagt het totale bedrag waarmee de aandelen worden aangekocht € 19.678,86. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 23.808,06. Het gedurende 36 maandtermijnen door [gedaagde] verschuldigde (en door hem betaalde) maandbedrag bedraagt € 114,70.
1.6
De looptijd van de overeenkomsten is verstreken. In verband daarmee heeft Dexia (na verkoop door haar van de aandelen) aan [gedaagde] een tweetal eindafrekeningen gezonden voor een totaalbedrag van € 24.574,68.
De beoordeling van het geschil
In conventie, voorwaardelijke conventie en in reconventie
2.1
In conventie heeft Dexia gevorderd dat [gedaagde] veroordeeld zal worden om aan haar te betalen het bedrag van de eindafrekeningen, te vermeerderen met de over de periode 4 april 2003 tot en met 2 september 2003 vervallen contractuele rente (volgens Dexia in totaal € 1.062,60 bedragende), de vanaf 3 september 2003 nog te vervallen contractuele dan wel wettelijke rente en een bedrag van € 1.190,00 als vergoeding wegens buitengerechtelijke incassokosten.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat de overeenkomsten vernietigbaar zijn omdat zijn echtgenote de overeenkomsten niet mee heeft ondertekend. Hij heeft voorts aangevoerd, kort samengevat, dat Dexia hem voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomsten onvoldoende geïnformeerd heeft over de financiële risico’s die hij liep, dat Dexia heeft gehandeld in strijd met artikel 28 Nader Regeling Toezicht Effectenverkeer 1999, dat Dexia derhalve toerekenbaar tekort is geschoten en Dexia dan ook aansprakelijk is voor de door [gedaagde] daardoor geleden schade. In reconventie heeft [gedaagde] schadevergoeding gevorderd, zijnde volgens [gedaagde] alle door hem uit hoofde van de overeenkomsten betaalde bedragen. Tevens heeft hij gevorderd Dexia te veroordelen de registraties bij het BKR te laten doorhalen.
2.2
De kantonrechter overweegt ambtshalve het volgende.
In de Wet op het consumentenkrediet (hierna: WCK) wordt onder krediettransactie onder meer verstaan iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK).
De onderhavige overeenkomsten kenmerken zich onder meer hierdoor dat Dexia aan [gedaagde] een tweetal bedragen ter beschikking heeft gesteld, waarover [gedaagde] periodiek rente diende te betalen en welke bedragen [gedaagde] aan het einde van de looptijd van de overeenkomstenen diende terug te betalen. Aldus voldoen deze overeenkomsten aan bovengenoemde definitie. In dit verband is van belang dat de wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK onder meer vermeldt: “Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren”. (Kamerstukken II, 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 68). Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK is voldaan, geldt deze wet.
Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige overeenkomsten naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoen aan art. 4 lid 1 onder h WCK. In casu is immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van “belening” van effecten van [gedaagde], reeds omdat de desbetreffende aandelen ten tijde van de totstandkoming van de onderhavige overeenkomsten [gedaagde] nog niet toebehoorden. Ook uit de Memorie van Toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de onderhavige. De hiertegenover staande opvatting, die blijkt uit de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015-3016) en uit de Memorie van Toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken II 2000-2001, 27 869, nr. 3, blz. 3), dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1 onder h WCK vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de Memorie van Toelichting op de WCK, en gaat kennelijk uit van de onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de kredietnemer op aandelen van hem.
2.3.
Volgens art. 9 WCK is het verboden zonder daartoe verleende vergunning krediet te verlenen. Nu niet is gesteld of gebleken dat (de rechtsvoorganger van) Dexia ten tijde van het sluiten van de onderhavige overeenkomsten over een dergelijke vergunning beschikte, zal de zaak naar de rol worden verwezen teneinde Dexia in de gelegenheid te stellen zich uit te laten of en zo ja gedurende welke periode (de rechtsvoorganger van) Dexia een dergelijke vergunning had onder overlegging van bewijsstukken.
De beslissing
De kantonrechter:
In conventie, voorwaardelijke conventie en in reconventie
- verwijst de zaak naar de rol van woensdag 2 maart 2005 te 11.00 uur voor uitlating
door Dexia overeenkomstig hiervoor in rechtsoverweging 2.3 is overwogen.
Aldus gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 2 februari 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.