ECLI:NL:RBZLY:2005:AS9408

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
247434 CV 04-4199
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afboeking van vakantiedagen bij arbeidsongeschiktheid werknemer

In deze kantonzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 januari 2005, stond de vraag centraal of de werkgever, PACTON B.V., terecht vakantiedagen van de werknemer, aangeduid als [eiser], had afgeboekt in verband met zijn arbeidsongeschiktheid. De werknemer had een vordering ingesteld tegen PACTON, waarin hij betaling van een bedrag van € 1.600,80 bruto eiste, alsook een deugdelijke specificatie van dit bedrag en vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De zaak volgde op een arbeidsovereenkomst die per 1 december 2003 was beëindigd.

De werknemer betwistte de afboeking van 125,75 vakantie-uren, die volgens hem betrekking hadden op periodes waarin hij arbeidsongeschikt was. PACTON verdedigde de afboeking door te stellen dat de uren betrekking hadden op periodes waarin de werknemer daadwerkelijk arbeid verrichtte en vakantieverlof opnam. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet had aangetoond dat hij in de betreffende periodes niet in staat was om van zijn vakantiedagen te genieten. De werkgever had bovendien bewijs geleverd dat de werknemer in de door hem opgegeven periode van arbeidsongeschiktheid feitelijk met vakantie was geweest.

De kantonrechter concludeerde dat de vakantiedagen, die de werknemer tijdens zijn ziekte had opgenomen, terecht waren afgeboekt door PACTON. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukte de juridische nuance dat, hoewel een werknemer tijdens ziekte recht heeft op vakantiedagen, deze dagen niet automatisch als niet opgenomen kunnen worden aangemerkt als de werknemer in staat was om van zijn vakantie te genieten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E – L E L Y S T A D
sector kanton – locatie Zwolle
Zaaknr.: 247434 CV 04-4199
datum : 4 januari 2005
Vonnis in de zaak van:
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, verder te noemen: “[eiser]”,
gemachtigde mr. R.E.M. Lucassen, juridisch medewerker van de CNV Bedrijvenbond te Sittard,
tegen
de besloten vennootschap PACTON B.V.,
gevestigd te Ommen,
gedaagde partij, verder te noemen: “Pacton”,
gemachtigde mr. S. van Schalkwijk, juridisch adviseur te Amsterdam.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 24 augustus 2004
- het antwoord van Pacton,
- de repliek van [eiser] en
- de dupliek van Pacton.
Het geschil
De vordering van [eiser] strekt er toe dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Pacton zal veroordelen tot:
I. betaling van een bedrag van € 1.600,80 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente alsmede de wettelijke verhoging vanaf de datum van opeisbaarheid althans vanaf 6 februari 2004;
II. verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie van voormeld bedrag, op straffe van een dwangsom van € 400,00 per dag dat Pacton daarmee in gebreke blijft;
III. betaling van een bedrag van € 300,00 aan buitengerechtelijke kosten;
onder veroordeling van Pacton in de kosten van de procedure.
Daartegen heeft Pacton verweer gevoerd met conclusie dat [eiser] in zijn vordering niet ontvankelijk wordt verklaard althans dat zijn vorderingen worden afgewezen, met zijn veroordeling in de proceskosten.
De beoordeling
1.
In geschil is het antwoord op de vraag of Pacton bij de afwikkeling van de per 1 december 2003 beëindigde arbeidsovereenkomst al dan niet terecht 125,75 vakantieuren heeft afgeboekt over de periodes van 4 juni tot en met 18 augustus 2003 en 27 oktober tot 29 november 2003, als zijnde in die periodes opgenomen vakantieuren.
2.1
[eiser] heeft aan zijn betwisting van die afboeking ten grondslag gelegd dat hij in die periodes arbeidsongeschikt was. Pacton heeft ter verdediging van die afboeking -samengevat- aangevoerd dat de afgeboekte uren geen betrekking hebben op periodes dat [eiser] arbeidsongeschikt was doch op periodes waarin hij voor Pacton arbeid verrichte en vakantieverlof opnam.
2.2
Uit de door [eiser] overgelegde salarisstroken over de maanden juni 2003 tot en december 2003 blijkt dat Pacton de volgende uren heeft afgeboekt: 16,00 (juni), 4,00 (juli), 38 (oktober) en 54,75 (november 2003). Onomstreden is voorts dat Pacton over de maand september 2003 13,00 uren heeft afgeboekt.
2.3
Nadat Pacton bij antwoord heeft aangevoerd dat hetgeen in de loonstrook is vermeld aan opgenomen en afgeboekte vakantie-uren betrekking heeft op de voorgaande maand, heeft zij een overzicht gegeven van de data waarop [eiser] verlof heeft opgenomen. Al deze data liggen buiten de in r.o. 1. vermelde data van [eiser]s arbeidsongeschiktheid.
2.4
[eiser] heeft niet bestreden dat hij op de Pacton specifiek genoemde data verlof heeft opgenomen. Nu [eiser] voorts niet inhoudelijk is ingegaan op Pactons stelling dat de in de loonstrook vermelde hoeveelheid opgenomen uren, gelet op de datum van verwerking van die strook, per definitie betrekking heeft op hetgeen in de voorafgaande maand aan vakantie is opgenomen en de door Pacton gegeven urenopstelling sluit op een aantal van 125,75 opgenomen vakantie-uren, dient van de juistheid van Pactons verweer te worden uitgegaan.
2.5
Er moet dan ook worden aangenomen dat de 125,75 vakantie-uren, waarop [eiser] zich beroept, door hem buiten een periode van arbeidsongeschiktheid zijn opgenomen, zodat Pacton die uren op goede grond op het door hem opgebouwde tegoed in mindering heeft kunnen brengen. Dit betekent dat hetgeen [eiser] bij dagvaarding aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, het gevorderde niet kan dragen.
3.1
Bij repliek heeft [eiser] in zoverre de grondslag van zijn vordering aangevuld dat hij stelt dat Pacton bij de afrekening d.d. 6 januari 2004 alsnog en ten onrechte 144 vakantie-uren heeft afgeboekt over de weken 27 tot en met 30 van 2003, ofwel over de periode van 30 juni 2003 tot en met 25 juli 2003, welke periode en uren geheel vallen in een periode van arbeidsongeschikt-heid en dat hij coulancehalve van slechts 125,75 uren daarvan de uitbetaling vordert.
3.2
Pacton heeft daartegen aangevoerd dat de arbo-arts op 19 juni 2003 van oordeel was dat [eiser]
op korte termijn diende te reïntegreren en dat de arbo-arts [eiser] er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat “werknemer zal i.v.m. vakantieplanning voor afstemming/toestemming van te voren met zijn werkgever afspraken moeten maken”, dat [eiser] in de weken 27, 28, 29 zonder verkregen toestemming of overleg op vakantie is gegaan en dat voorts de weken 29 en 30 haar bedrijfsvakantie betreffen.
3.3
De kantonrechter stelt voorop dat, anders dan [eiser] veronderstelt, het bepaalde in het eerste lid van artikel 7:636 BW, welk lid inhoudt dat slechts met instemming van de werknemer vakantie die wordt opgenomen tijdens een al ingegane periode van ziekte als vakantieverlof kan worden aangemerkt, niet uitsluit dat ook zonder zijn instemming de tijdens zijn ziekte feitelijk genoten vakantiedagen als zodanig worden aangemerkt. Daarvoor is immers mede beslissend of [eiser] van de door opgenomen vakantie heeft kunnen genieten.
3.4
Uitgangspunt van de vakantieregeling zoals neergelegd in de artikelen 7:634 e.v. BW is een vrijstelling van de verplichting de bedongen arbeid te verrichten teneinde op die betreffende dagen/uren daaraan een eigen invulling in te geven, onder meer niet gehinderd door ziekte.
Indien aldus de werknemer als gevolg van zijn ziekte tijdens een vakantie die vakantie niet of in overwegende mate die vakantie niet heeft kunnen genieten, geldt deze vakantie op de voet van het in het tweede lid van artikel 7:637 BW bepaalde niet als opgenomen vakantiedagen. Indien daarentegen de ziekte van de werknemer er niet aan in de weg staat dat deze zijn vakantie (vrijwel) onbelemmerd geniet in voormelde zin, valt niet in te zien dat die dagen, ook zonder dat de werknemer daarmee instemt, worden aangemerkt als vakantiedagen, voor zover het de dagen betreft die het minimum van artikel 7:634 BW te boven gaan.
Of de vakantie al dan niet (op een juiste wijze) is vastgesteld in de zin van artikel 7:638 BW, waarover partijen strijden, doet daaraan niets af of toe.
3.5
Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd en ter toelichting hebben overgelegd maakt de kantonrechter op dat aan de arbeidsongeschiktheid van [eiser] (in overwegende mate) een arbeidsgeschil ten grondslag ligt. Nu vast staat dat [eiser] in de door hem opgegeven periode van 26 juni 2003 tot en met 16 juli 2003 feitelijk met vakantie is geweest, valt zonder nadere toelichting van [eiser], die ontbreekt, niet in te zien dat hij van die dagen niet heeft kunnen genieten. Uit het overgelegde deel van de probleemanalyse omtrent [eiser]s arbeidsonge-schiktheid d.d. 19 juni 2003, is ook af te leiden dat de arbo-arts in de door [eiser] voorgenomen vakantie geen belemmering zag voor een herstel en/of reïntegratie. Er dient dan ook te worden aangenomen dat [eiser] in die periode in de eerste plaats niet heeft gewerkt wegens vakantie. Het is dan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten dat die vakantiedagen tijdens ziekte niet in mindering zouden mogen strekken op het vakantietegoed.
3.6
Wat betreft de dagen van week 30 van 2003, ofwel de periode van 21 tot en met 25 juli 2003, geldt dat [eiser] niet heeft weersproken dat (mede) deze week als een bedrijfsvakantie van Pacton heeft te gelden. Gesteld noch gebleken is dat die vakantie anders zou moeten worden opgevat dan een bedrijfssluiting en een daarmee samenhangende verplichte opname van vakantiedagen voor het personeel. Er moet dan ook voor deze week van worden uitgegaan dat [eiser] niet heeft gewerkt wegens ziekte doch wegens Pactons bedrijfsvakantie.
3.7
Gelet op het voorgaande valt, ook indien juist is [eiser]s stelling dat hij al in het najaar van 2002 toestemming heeft verkregen om in de weken 27 tot en 29 van 2003 op vakantie te gaan, aldus twee weken voorafgaande aan de bedrijfsvakantie, niet in te zien dat, [eiser]s arbeidsongeschiktheid weggedacht, Pacton dan de dagen dat [eiser] niet zou en heeft kunnen werken wegens haar bedrijfsvakantie en -sluiting in week 30 niet als opgenomen vakantiedagen op zijn tegoed in mindering zou mogen brengen. Dit geldt te minder nu [eiser] niet heeft gesteld noch anderszins gebleken is welke afspraak partijen gemaakt hebben omtrent [eiser]s invulling van week 30. Nu evenmin gesteld of gebleken is dat [eiser] van die vrije tijd in week 30 niet heeft kunnen genieten in voormelde zin, is er geen aanleiding om die ziektedagen niet te laten samenvallen met vakantiedagen.
3.8
De slotsom is dat ook de nader aangevoerde grondslag het gevorderde niet kan dragen.
4.
De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen, onder zijn veroordeling in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Pacton begroot op € 270,00 voor salaris gemachtigde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 4 januari 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.