ECLI:NL:RBZLY:2005:AS9418

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
249497 CV 04-11582
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag en reïntegratie-inspanningen

In deze zaak vorderde de eiseres, werkzaam als verkoopmedewerkster en later bedrijfsleidster bij Prénatal, een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. De eiseres was sinds 1 juni 1966 in dienst bij de rechtsvoorgangsters van Prénatal en had zich op 17 april 2001 ziek gemeld. Na een langdurige periode van arbeidsongeschiktheid, waarbij Prénatal geen passende reïntegratie-inspanningen zou hebben geleverd, werd haar arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 augustus 2004. De eiseres stelde dat de opzegging kennelijk onredelijk was, gezien haar langdurige dienstverband, hoge leeftijd en arbeidsongeschiktheid. Ze vorderde een schadevergoeding van € 166.901,44, rekening houdend met de reeds ontvangen uitkeringen.

Prénatal betwistte de vordering en stelde dat de opzegging gerechtvaardigd was, omdat er geen verband zou zijn tussen de werkzaamheden van de eiseres en haar arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel Prénatal de bevoegdheid had om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, de omstandigheden van de eiseres, waaronder haar lange dienstverband en de nabijheid van haar pensioengerechtigde leeftijd, de opzegging kennelijk onredelijk maakten. De kantonrechter kende de eiseres een schadevergoeding toe van € 21.000,00 bruto, alsook de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2004, en bepaalde dat de wijze van uitbetaling door de eiseres moest worden aangegeven, mits fiscaal toelaatbaar. Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,00 toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E - LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
Zaaknr.: 249497 CV 04-11582
datum : 2 maart 2005
Vonnis in de zaak van:
[EISERES],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.J. Stoop
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PRÉNATAL MOEDER
en KIND B.V.,
gevestigd te Almere de Vaart,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.D. Uding.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding
- het antwoord van de gedaagde partij
- de nadere toelichting van partijen.
Het geschil
De vordering van [eiseres] strekt ertoe dat Prénatal, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bruto-vergoeding van € 166.901,44, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie meent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2004, zulks onder vaststelling dat de wijze van uitbetaling wordt bepaald door [eiseres], mits de door haar aangeven wijze fiscaal toelaatbaar is, en met veroordeling van Prénatal tot betaling van de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
Prénatal heeft tegen die vordering verweer gevoerd met conclusie dat [eiseres] niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen, althans dat die zullen worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
De vaststaande feiten
1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerde weersproken –mede op grond van de inhoud van de overgelegde producties, voorzover die niet is betwist- het volgende vast:
1.1
[eiseres], geboren op [datum], is van [datum] tot [datum] werkzaam geweest als verkoopmedewerkster, aanvankelijk bij de rechtsvoorgangster van Prénatal en per 1 februari 2000 bij Prénatal.
1.2
Per 1 augustus 2000 is [eiseres] in dienst van Prénatal de functie van bedrijfsleidster in het Prénatal-filiaal te Leiderdorp gaan vervullen. Het salaris dat zij laatstelijk genoot bedroeg € 1.626,66 bruto per maand exclusief 8 % vakantietoeslag.
1.3
Op 17 april 2001 heeft [eiseres] zich ziek gemeld. Sedertdien heeft zij geen werkzaamheden voor Prénatal meer verricht.
1.4
Op 1 juni 2001 is er een gesprek geweest tussen Hanen (de rayonmanager) en [eiseres].
1.5
Op 29 augustus 2001 en 14 augustus 2002 hebben partijen met elkaar gesproken over de reïntegratiemogelijkheden van [eiseres].
1.6
Op 17 oktober 2002 is [eiseres] door het UWV Cadans per 16 april 2002 voor 45-55% arbeidsongeschikt bevonden in het kader van de WAO.
1.7
In mei 2003 is door Prénatal het bureau Serin ingeschakeld voor een eventuele outplacement van [eiseres]. De psycholoog van dit bureau heeft op 5 november 2003 gerapporteerd.
1.8
Op 19 november 2003 heeft Prénatal bij het CWI om toestemming voor het ontslag van [eiseres] verzocht. Die toestemming is op 29 maart 2004 verleend. Hierop heeft Prénatal de arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd tegen 1 augustus 2004.
1.9
Prénatal heeft bij de beëindiging van het dienstverband een bedrag van € 15.804,72 bruto aan [eiseres] uitbetaald als aanvulling op de door haar genoten (gedeeltelijke) WAO- en WW-uitkering.
De standpunten van partijen
2.1
Standpunt van [eiseres]
Volgens [eiseres] is de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk, gelet op haar relatief hoge leeftijd, haar langdurige dienstverband (zij is vanaf 1 juni 1966 in dienst geweest bij de rechtsvoorgangsters van Prénatal) en haar arbeidsongeschiktheid. Daarbij komt dat er een verband bestaat tussen de door haar in Leiderdorp verrichte werkzaamheden en haar burn out almede dat Prénatal onvoldoende heeft gedaan om haar te reïntegreren. [eiseres] stelt recht te hebben op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding. Die begroot zij, uitgaande van de kantonrechterformule en rekening houdende met de reeds betaalde aanvulling op haar uitkering, op een bedrag van € 166.901,44.
2.2
Standpunt van Prénatal
Prénatal betwist dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is. Volgens haar bestaat er geen verband bestaat tussen de in Leiderdorp verrichte werkzaamheden en de arbeidsongeschiktheid van [eiseres]. Ook het verweten gebrek aan reïntegratie wordt betwist. Prénatal is van oordeel dat zij [eiseres] door de betaalde aanvulling op haar uitkering reeds voldoende gecompenseerd heeft.
De beoordeling
3.1
Vaststaat dat [eiseres] langdurig bij Prénatal en haar rechtsvoorgangsters (ruim 38 jaren volgens [eiseres] dan wel ruim 33 jaren volgens Prénatal) in dienst is geweest, dat zij een relatief hoge leeftijd heeft en dat zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Voorts wordt geoordeeld, anders dan Prénatal meent, dat deze omstandigheden, gelet op de huidige, weinig rooskleurige situatie op de arbeidsmarkt, voor [eiseres] een beletsel zullen vormen om elders weer aan de slag te komen, dit mede gelet op haar eenzijdige werkervaring en haar gebrek aan een gedegen opleiding. Dit een en ander in overweging nemende maakt de opzegging van de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter kennelijk onredelijk. Weliswaar had Prénatal, in wier onderneming -naar vast staat- ook geen andere, passende werkzaamheden voor [eiseres] voorhanden waren, de bevoegdheid de arbeidsovereenkomst na meer dan twee jaren arbeidsongeschiktheid te beëindigen en voorts staat dan wel vast dat Prénatal aan [eiseres] ter compensatie van de financiële gevolgen van het verlies van haar baan een zodanige vergoeding heeft betaald dat haar inkomensniveau gedurende twee en een half jaar na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op honderd procent van haar laatstgenoten salaris inclusief 8 % vakantiegeld wordt gehandhaafd, maar daar staat tegenover dat [eiseres] zich gedurende in elk geval het grootste deel van haar arbeidzame leven (naar wordt aangenomen tot volle tevredenheid van Prénatal) enkel heeft ingezet voor Prénatal en haar rechtsvoorgangsters, terwijl zij voorts nog maar enkele jaren van haar pensioengerechtigde leeftijd verwijderd is. Deze laatste omstandigheden in aanmerking nemende, wordt de door Prénatal betaalde aanvulling op de uitkering van [eiseres] onvoldoende geacht om het verlies van haar baan te compenseren. Bij gebreke van een passende vergoeding wordt de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk geacht, zodat [eiseres] recht heeft op schadevergoeding.
Voor wat betreft de omvang van de schadevergoedingsverplichting wordt geoordeeld dat het billijker geweest zou zijn indien [eiseres] een zodanige aanvulling zou zijn verstrekt dat zij tot haar pensioengerechtigde leeftijd verzekerd zou zijn geweest van een inkomen op het niveau van haar laatstgenoten salaris. De hoogte van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding zal derhalve in beginsel hierop gebaseerd moeten zijn. Ervan uitgaande dat de reeds door Prénatal betaalde aanvulling een inkomensgarantie voor twee en een half jaar tot 1 februari 2007 betekent en voorts [eiseres] op 19 mei 2010 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, wordt een vergoeding van € 21.000,00 bruto in beginsel billijk geacht. Zulks is echter anders als komst vast te staan dat, gelijk door [eiseres] is gesteld, maar door Prénatal is betwist, er een verband bestaat tussen de door [eiseres] verrichte werkzaamheden in Leiderdorp en haar arbeidsongeschiktheid en/of dat Prénatal onvoldoende heeft gedaan om [eiseres] te reïntegreren. Alsdan ligt toekenning van een hogere vergoeding in de rede. Omtrent die stellingen van [eiseres] wordt het volgende overwogen.
3.2
Ter onderbouwing van haar betoog dat er een verband bestaat tussen haar werkzaamheden in Leiderdorp en haar arbeidsongeschiktheid heeft [eiseres] aangevoerd dat dit een combinatie van een drietal factoren betreft. Dat waren de werkzaamheden, die fysiek en mentaal bovenmatig belastende waren als gevolg van de omstandigheden waaronder [eiseres] moest werken, het uitblijven van een oplossing van de zijde van Prénatal nadat [eiseres] bij haar toenmalige rayonmanager Bakker had aangegeven dat de functie te veel van haar vergde almede het uitblijven van waardering van Prénatal na het bekend worden van de uitstekende cijfers over het eerste kwartaal 2001.
Prénatal heeft betwist dat de werkzaamheden fysiek en mentaal bovenmatig belastend waren. Zij heeft voorts aangevoerd dat zij geen begeleiding en/of ondersteuning heeft geboden, omdat [eiseres] de rayonmanager noch het hoofdkantoor van Prénatal heeft verzocht voor een oplossing van de beweerde problemen in het filiaal te zorgen. Voorts is Prénatal van oordeel dat [eiseres] een niet reëel verwachtingspatroon heeft omtrent de waardering van Prénatal van de door [eiseres] verrichte werkzaamheden.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] haar stellingen in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door Prénatal onvoldoende onderbouwd heeft.
Vooreerst blijkt uit niets dat de omstandigheden in het filiaal te Leiderdorp werkelijk zo slecht waren als [eiseres] omschrijft. Evenmin blijkt –bijvoorbeeld uit een verklaring van de toenmalige rayonmanager Bakker- dat [eiseres] haar toen daadwerkelijk- heeft verzocht om met een oplossing te komen voor de door haar beweerdelijk ondervonden problemen in het filiaal te Leiderdorp. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de door [eiseres] ontwikkelde gezondheidsklachten veroorzaakt zijn door de werkzaamheden in Leiderdorp. De ter staving in dit verband door [eiseres] overgelegde stukken –het medische dossier van haar huisarts, het overgelegde rapport van de verzekeringsarts en de overgelegde rapportage van de psycholoog van Serin- zijn van een te geringe betekenis. In deze stukken is slechts de visie van [eiseres] weergegeven dat haar burn out terug te voeren is op haar werkzaamheden te Leiderdorp. Er is geen enkel aanknopingspunt in die stukken te vinden dat ook de huisarts, verzekeringsarts en de psycholoog een dergelijk oordeel zijn toegedaan dan wel dat zij zulks aannemelijk achten. Nu ook overigens uit niets –anders dan uit de verklaringen van [eiseres] zelf- op te maken is dat het gestelde oorzakelijke verband bestaat, is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] haar betoog daaromtrent onvoldoende onderbouwd heeft. Aan dat betoog wordt dan ook voorbij gegaan.
3.3
Het betoog van [eiseres] dat Prénatal zich onvoldoende zou hebben ingespannen om haar te reïntegreren wordt evenmin gevolgd. [eiseres] heeft in dit verband verschillende stellingen geponeerd. Deze zullen hierna successievelijk worden besproken.
Vooreerst heeft [eiseres] gesteld dat Prénatal in de eerste anderhalve maand van haar burn out niets van zich zou hebben laten horen. Prénatal heeft dit echter gemotiveerd betwist. Zij heeft betoogd dat Hanen (de rayonleidster) meerdere malen telefonisch contact heeft gezocht met [eiseres] en dat ook Vedder, haar P&O adviseur, telefonisch contact heeft gehad met [eiseres]. Nu [eiseres] haar stelling overigens niet heeft onderbouwd en terzake ook geen bewijs heeft aangeboden, zal aan die stelling voorbij worden gegaan.
[eiseres] heeft voorts aangevoerd dat Prénatal reeds kort na haar ziekmelding een permanente vervanger voor haar zou hebben aangesteld en dat Prénatal toen reeds aan haar te kennen gegeven zou hebben dat terugkeer in haar oude functie niet mogelijk was. Ook deze door Prénatal betwiste stellingen zijn onvoldoende onderbouwd. [eiseres] heeft in dit verband verwezen naar haar schrijven van 9 juni 2001, waarin zij ingaat op het gesprek van 1 juni 2001. Daarin staat, voorzover van belang: “Die bewuste dag werd mij verteld dat men voor de duur van mijn ziekte naar een vervangster ging uitkijken. Verder deelde mevrouw Hanen mij mee dat het voor mij straks moeilijk zou zijn om terug te keren, aangezien het team in Leiderdorp inmiddels zo hecht geworden was en dat er tussen de collega’s een grote saamhorigheid bestond. Mij werd in dit verband gevraagd, of ik weer naar Prénatal-Den haag terug wilde als assistent-bedrijfsleidster. Eventueel zou ik ook naar een ander filiaal kunnen”. Anders dan [eiseres] kan de kantonrechter hier niet uithalen dat het op 1 juni 2001 al vaststond dat [eiseres] niet zou terugkeren in haar oude functie. Daarbij komt dat Prénatal een plausibele verklaring heeft gegeven voor de (volgens Prénatal niet permanente) vervanging van [eiseres], te weten dat zij ten behoeve van een adequate aansturing van haar filiaal te Leiderdorp genoodzaakt was om [eiseres] te vervangen, gelet op de op dat moment bestaande klachten van [eiseres] en de verwachting dat haar herstel enige tijd zou vergen.
[eiseres] heeft voorts aangevoerd dat Prénatal na voormelde brief van 9 juni 2001 opnieuw twee maanden niets van zich zou hebben laten horen. [eiseres] gaat echter in het geheel niet in op de (met stukken onderbouwde) stelling van Prénatal dat [eiseres] in de periode 20 juli 2001 tot begin september 2001 in overleg met de bedrijfsarts begeleiding heeft gehad van het bedrijfsmaatschappelijk werk van Prénatal teneinde (zoals blijkt uit de overgelegde verklaring van de bedrijfsarts van 20 juli 2001) “haar inzicht te geven in haar gevoelens en reacties en daardoor een ingang te krijgen voor gesprekken en werkafspraken”. Voorzover [eiseres] heeft willen betogen dat zij vanaf 9 janui 2001 aan haar lot zou zijn overgelaten door Prénatal gaat dat betoog dus niet op. Zo zij heeft willen betogen dat haar leidinggevenden niet naar haar gezondheidssituatie hebben geïnformeerd in die periode, is de kantonrechter van oordeel dat daar geen gehoudenheid toe bestond nu het bedrijfsmaatschappelijk werk zich al over [eiseres] bekommerde.
[eiseres] heeft voorts aangevoerd dat Prénatal behoudens de gesprekken van 29 augustus 2001 en 14 augustus 2002 tussen juni 2001 en januari 2003 geen contact zou hebben gezocht met [eiseres]. Gaat dit betoog al niet op gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de begeleiding door het maatschappelijk werk, voorts is niet, althans onvoldoende weersproken –en staat dus vast- dat partijen op 29 augustus 2001 een herstelplan zijn overeengekomen, dat met uitvoering daarvan een aanvang genomen zou worden, zodra de gezondheidssituatie van [eiseres] dat toeliet, dat [eiseres] zou aangeven wanneer dat het geval zou zijn, maar dat haar gezondheidssituatie sindsdien alleen maar verslechterde. Onder deze omstandigheden was het gerechtvaardigd dat Prénatal –naar zij onweerspoken heeft aangevoerd- tot 14 augustus 2002 de contacten met [eiseres] liet lopen via de bedrijfsarts.
[eiseres] heeft voorst betoogd dat Prénatal om onbegrijpelijke redenen niet in is gegaan op namens haar in november 2001 en in april 2002 gedane verzoeken om mediation. Niet valt echter in te zien waarom Prénatal daar toen mee akkoord moest gaan. Dat er toen sprake was van een arbeidsconflict blijkt uit niets. Uit de stukken en de stellingen van partijen kan de kantonrechter niets anders af leiden dan dat er in november 2001 en in april 2002 een herstelplan lag met de uitvoering waarvan gewacht werd in afwachting van de verbetering van de gezondheid van [eiseres]. De verwijzing door [eiseres] in dit verband naar de begeleiding door het bedrijfsmaatschappelijk werk gaat mank nu die dateert van vóór de totstandkoming van het herstelplan. Uit het schrijven van de bedrijfsarts van 10 september 2001 (productie 7 bij dagvaarding) en het schrijven van 11 september 2001 van [eiseres] (productie 8 bij dagvaarding) valt genoegzaam af te leiden dat de kou na het gesprek van 29 augustus 2001 uit de lucht was. Van andersduidende feiten of omstandigheden is niet gebleken.
[eiseres] heeft voorts nog betoogd dat Prénatal, toen [eiseres] gedeeltelijk arbeidsgeschikt werd geacht door het UVW, haar geen passende arbeid heeft aangeboden. Ook hier valt naar het oordeel van de kantonrechter Prénatal niets te verwijten. Vooreerst blijkt uit de rapportage van de UWV-arts van 17 oktober 2002 dat op dat moment geen passende werkzaamheden voor [eiseres] bij Prénatal voorhanden waren. Daarbij komt dat uit niets is gebleken –gelijk door [eiseres] is gesteld, maar door Prénatal is betwist- dat [eiseres] nadien Prénatal nog heeft verzocht om het verrichten van passende werkzaamheden. Gelet op de inhoud van het gesprek van 14 augustus 2002, zoals daarvan blijkt uit de door [eiseres] verder onweersproken gebleven brief van de toenmalige gemachtigde van [eiseres] van 23 augustus 2002 –en waaruit blijkt dat Prental in dat gesprek diverse opties heeft gepresenteerd om tot reïntegratie van [eiseres] te komen, maar dat die opties voor [eiseres] toen niet reëel waren omdat, naar zij toen zou hebben verklaard, zij nog niet in staat was haar arbeid of ander passende arbeid te hervatten- had van [eiseres] een dergelijke actieve opstelling echter verwacht mogen worden. Het gaat niet aan Prénatal een te passieve houding te verwijten, waar [eiseres], van wie zulks verwacht mocht worden, zelf evenmin het nodige ondernam.
Door [eiseres] is tenslotte nog aangevoerd, samengevat, dat de inschakeling van Serin te laat is gebeurd –omdat de relatie volgens [eiseres] toen al onherstelbaar beschadigd was- en dat Prénatal ook toen niet is ingegaan op de suggestie van mediation. Ook in deze stellingen wordt [eiseres] niet gevolgd.
Vooreerst kan de kantonrechter zonder nadere toelichting, die echter niet gegeven is, niet inzien waarom de relatie onherstelbaar beschadigd was. Zoals hiervoor reeds is overwogen was, voorzover de kantonrechter dat kan beoordelen, na het gesprek van 29 augustus 2001 de lucht geklaard tussen partijen. Feiten of omstandigheden waaruit te destilleren valt dat de relatie tussen partijen nadien weer verslechterd zou zijn, zijn gesteld noch gebleken.Waarom inschakeling van Serin derhalve te laat was, kan niet worden ingezien. Daarbij komt, gesteld al dat de verhoudingen gebrouilleerd waren toen Serin werd ingeschakeld, dat zulks nog niet betekende dat [eiseres] zich daarmee ontslagen mocht achten uit haar verplichting mee te werken aan door Prénatal geïnitieerde inspanningen om tot haar reïntegratie te komen.
Voorts lag het primair op de weg van [eiseres], nadat zij door de UWV-arts gedeeltelijk arbeidsongeschikt was bevonden en deze had geconstateerd dat er bij Prénatal geen passende werkzaamheden voor haar beschikbaar waren, om bij Prénatal het verzoek te doen om reïntegratie-bemiddeling via Serin dan wel een ander outplacementburaau. Dat had van haar verwacht had mogen worden nu –blijkens voormelde brief van de toenmalige gemachtigde van 23 augustus 2002- in het gesprek van 14 augustus 2002 door Prénatal inschakeling van een outplacementbureau nog was aangeboden. Dat [eiseres] Prénatal om reïntegratie via een outplacementbureau heeft verzocht, is gesteld noch gebleken. Het gaat dan ook niet aan Prénatal een lakse houding te verwijten waar het de inschakeling van Serin betreft.
Tenslotte hoefde van Prénatal in redelijkheid niet verwacht te worden dat zij gevolg zou geven aan de door Serin geopperde mogelijkheid van mediation om de enkele reden dat -zoals blijkt uit de Serin-rapportage- het reïntegratietraject via Serin dreigde te mislukken omdat “[eiseres] en zijn echtgenoot geen vertrouwen kunnen stellen in elke vorm van begeleiding indien deze geïnitieerd wordt door de werkgever”.
Nu [eiseres] haar betoog dat Prénatal onvoldoende zou hebben gedaan om haar te integreren overigens niet onderbouwd heeft, is de kantonrechter van oordeel dat, alles overziende, niet kan worden volgehouden dat Prénatal zich onvoldoende inspanningen heeft getroost om [eiseres] te reïntegreren.
3.4
Op grond van het vorenstaande zal de vordering tot betaling van een vergoeding worden toegewezen tot een bedrag van € 21.000,00 bruto. Dit geldt ook voor de verder onweersproken gebleven rentevordering en de evenmin weersproken gebleven vordering met betrekking tot de wijze van betaling.
3.5
De niet betwiste vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt –gelet op de omvang van de toegewezen vergoeding en conform de kantongerechtstaffel- toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00.
3.6
Nu partijen over en weer deels in het gelijk, deels in het ongelijk zijn gesteld wordt voorts aanleiding gezien de proceskosten te compenseren in voege als hierna te melden.
3.7
Tenslotte zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Tegen de daartoe strekkende vordering heeft Prénatal zich dan wel verweerd, maar meer gesteld dan dat de kans bestaat dat [eiseres] de vergoeding niet zal kunnen terugbetalen, heeft zij niet aangevoerd. Dat is onvoldoende.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Prénatal om aan [eiseres] te betalen een vergoeding van € 21.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 augustus 2004, en uit te betalen op een door [eiseres] te bepalen wijze, mits fiscaal toelaatbaar;
- veroordeelt Prénatal om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.000,00 als vergoeding
voor buitengerechtelijke incassokosten;
- compenseert de proceskosten aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, kantonrechter te Lelystad, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.