ECLI:NL:RBZLY:2005:AT2546

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
8 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
240384 CV 04-3206
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door dieren: gevecht tussen kat en hond

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, stond de aansprakelijkheid van de eigenaren van een hond centraal na een confrontatie tussen hun hond 'Boris' en de kat 'Goof' van de eiseres. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.R.G. Uneken, vorderde schadevergoeding voor de kosten die zij had gemaakt voor de behandeling van haar kat, die als gevolg van het gevecht letsel had opgelopen. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. S.W. Polak, voerden aan dat de hond niet onberekenbaar had gehandeld en dat de kat de aanval had geopend. De kantonrechter oordeelde dat de risico-aansprakelijkheid van artikel 6:179 BW van toepassing was, omdat de hond 'Boris' op de confrontatie was ingegaan, ondanks dat de gedaagden probeerden deze te voorkomen. De rechter stelde vast dat de gedaagden niet in hun bewijslevering waren geslaagd en dat de aansprakelijkheid voor de schade bij hen lag. De eiseres had de door haar gemaakte kosten, die in totaal € 1.105,81 bedroegen, voldoende onderbouwd met facturen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade en veroordeelde hen tot betaling van een bedrag van € 1.246,08, vermeerderd met wettelijke rente. De zaak illustreert de toepassing van de risico-aansprakelijkheid in het civiele recht, specifiek in gevallen van schade door huisdieren.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E – L E L Y S T A D
sector kanton – locatie Zwolle
Zaaknr.: 240384 CV 04-3206
datum : 14 december 2004
Vonnis in de zaak van:
[EISERES],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, verder te noemen: “[eiseres]”,
gemachtigde mr. L.R.G. Uneken, advocaat te Zwolle,
tegen
[GEDAAGDE 1] en
[GEDAAGDE 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: “[gedaagden]”,
gemachtigde mr. S.W. Polak, advocaat te Utrecht.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 10 juni 2004, ten verzoeke van [eiseres] uitgebracht,
- het antwoord van [gedaagden],
- de repliek van [eiseres] en
- de dupliek van [gedaagden]
Het geschil
De vordering van [eiseres] strekt er toe dat de kantonrechter [gedaagden] bij vonnis hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.138,21, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2004 alsmede zal verklaren voor recht dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van de [gedaagden] in de kosten van zowel deze procedure als de schadestaat procedure.
Daartegen hebben [gedaagden] verweer gevoerd met conclusie dat [eiseres] niet in haar vordering wordt ontvangen althans dat haar vordering wordt afgewezen, met haar veroordeling in de proceskosten.
Vaststaande feiten
Tussen partijen staan als gesteld en erkend dan wel niet (gemotiveerd) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre onbestreden producties, de volgende feiten vast:
a. [eiseres] is eigenaar van een tien jaar oude zwart-witte kat “Goof” en woont te [woonplaats] aan de [perceel].
b. [gedaagden] zijn de eigenaren van twee honden van het ras “Staffordshire Bull Terrier”, genaamd “Steffy” and “Boris”.
c. [Gedaagde 2] heeft op de ochtend van 8 maart 2004 haar twee honden uitgelaten en is onder meer over de Boerhaavelaan gelopen. Ter hoogte van het huisnummer 57 heeft zich een confrontatie voorgedaan tussen enerzijds de kat “Goof” en de hond “Boris”.
d. Als gevolg van die confrontatie heeft de kat “Goof” letsel aan een voorpoot opgelopen. Zij is onder behandeling van een dierenarts gesteld die deze poot uiteindelijk na enkele dagen heeft moeten amputeren.
e. De dierenarts heeft bij facturen van 9, 10 en 15 maart 2004 in totaal een bedrag van
€ 1.105,81 aan diergeneeskundige kosten bij [eiseres] in rekening gebracht.
Standpunten van partijen
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagden] ingevolge artikel 6:179 BW aansprakelijk zijn voor de schade, bestaande uit gemaakte diergeneeskundige kosten en reiskosten. Het gaat om een uiterst vriendelijke en goedmoedige kat die nimmer een hond zou aanvallen. Gelet op het letsel is er direct met grote kracht toegebeten en is de kat ook “geschud”. Er is dan ook geen aanleiding om [gedaagden] als eigenaren van de hond niet aansprakelijk te houden dan wel een gedeelte van de schade voor haar rekening te laten.
[gedaagden] hebben daartegen aangevoerd dat artikel 6:179 BW niet toepasselijk is omdat de hond “Boris” zich niet onberekenbaar heeft gedragen, was aangelijnd en de oorzaak van de confrontatie ligt in het feit dat de kat zich begaf in de cirkel die de hond aangelijnd bestreek en de hond enkel heeft gereageerd op het gedrag van de kat. [gedaagden] beroepen zich in dat kader tevens op de “tenzij, indien-clausule” van artikel 6:179 BW. Zij voeren subsidiair aan dat hun eventuele vergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW vervalt althans wordt verminderd, gelet op de instinctieve reactie van de hond op de kat en het feit dat de kat losliep. [gedaagden] voeren verder aan dat de geclaimde schade extreem uitstijgt boven de (dag)waarde van de kat en dat de bereidheid van [eiseres] om meer kosten te maken dan die waarde niet ten nadele mag werken van een (vermeende) aansprakelijke partij. Tot slot voeren [gedaagden] aan dat een eventuele vordering van [eiseres] verrekend dient te worden met een aan hen toekomend bedrag van € 100,00 dat [eiseres] als beloning had uitgeloofd ter opsporing van de eigenaar van de hond aangezien zij zich zelf bij haar hebben gemeld.
De beoordeling
1.
Anders dan [gedaagden] betogen geldt dat de in artikel 6:179 BW vervatte risico-aansprakelijkheid ook op de confrontatie tussen de hond “Boris” en de kat “Goof” toepasselijk is.
Uit de stellingen van [gedaagden] zelf blijkt dat [gedaagde 2], op het moment dat zij en de honden de kat in de voortuin van huis nr. 57 waarnamen en de honden daarop aansloegen, de riemen van de aangelijnde honden innam om deze zo dichter bij haar te houden. Daaruit volgt dat [gedaagde 2] juist een confrontatie tussen de dieren wilde voorkomen.
Onomstreden is dat de kat “Goof” en de hond “Boris” desondanks in een (kort) gevecht zijn geraakt. Dit maakt dat dat gevecht en het bijten van de hond “Boris” als onverwacht moet worden beschouwd en dat dit het gevolg is van de eigen energie van het dier. Zolang de hond “Boris” (verder) niet op de (dreigende) confrontatie was ingegaan, zoals [gedaagde 2] juist van hem verlangde, miste artikel 6:179 BW toepassing. In dit geval is de hond “Boris” - daargelaten de specifieke aanleiding daartoe - daar wel op ingegaan, zodat de risico-aansprakelijkheid het uitgangspunt is.
2.1
Wat betreft het beroep van [gedaagden] op de “tenzij, indien-clausule” van artikel 6:179 BW geldt dat zij slechts niet aansprakelijk zijn indien er geen aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW zou zijn. Het gaat er aldus om dat - veronderstellenderwijs - [gedaagde 2] het schadeveroor-zakende handelen van haar hond “Boris” (volledig) in haar macht had gehad en aldus dat handelen bewust zou hebben toegelaten en dat aan haar daarvan geen verwijt valt te maken.
2.2
[gedaagden] hebben in dat kader aangevoerd dat het bijten van hun hond “Boris” het gevolg is een aanval door de kat “Goof” die, na het aanblaffen door haar honden, plotseling uitviel en op de kop van hun hond “Boris” sprong en hem daarbij met zijn nagels verwondde. Swart c.s doen aldus een beroep op een rechtvaardigingsgrond, die bij honorering daarvan de onrechtmatigheid opheft en de aansprakelijkheid doet vervallen.
2.3
[eiseres] heeft evenwel de door [gedaagden] gestelde toedracht gemotiveerd bestreden en daartoe aangevoerd dat geenszins aannemelijk is dat de honden van [gedaagden] aangelijnd waren en/of dat haar kat “Goof” het dier is geweest dat de aanval heeft geopend.
Ter onderbouwing van haar betoog heeft [eiseres] verklaringen van buren in het geding gebracht waarin - samengevat - is vervat dat zij de kat “Goof” kennen als een rustige en lieve kat die niet bang is voor honden en voorts verklaringen van buurtgenoten waarin samengevat is vermeld dat zij agressieve ervaringen hebben gehad met een hond van [gedaagden] en dat zij hebben gezien dat [gedaagden] hun hond(en) ook laten loslopen.
2.4
Deze tegenwerping en de daarvoor gegeven onderbouwing kan, mede tegen de achtergrond dat vast staat dat de eerste fase in de confrontatie is geïnitieerd door de honden van [gedaagden] (het aanblaffen van de kat) en het ervaringsfeit dat doorgaans honden katten achterna gaan in plaats van andersom, voorshands niet van iedere grond ontbloot worden geacht.
Een en ander leidt er toe dat, aangezien de lezing van partijen omtrent de toedracht van het gevecht tussen de dieren lijnrecht tegenover elkaar staan en er op basis van de stukken daarover geen duidelijkheid is verkrijgen, nadere bewijslevering in de rede ligt.
2.5
[gedaagden] dienen te worden belast met het bewijs van hun stelling dat het schadeveroorzakende handelen van hun hond “Boris” het gevolg is van een aanval van de kat “Goof” en dat er aldus sprake is van een rechtvaardings- althans schulduitsluitingsgrond.
Deze verdeling van bewijslast is in overeenstemming met de hoofdregel uit artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat bepaalt dat de partij die zich beroept op
rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten, met het bewijs van die feiten is belast.
Aangezien [gedaagden] hebben aangeboden aanvullend bewijs te leveren van hun stellingen, zullen zij tot bewijslevering worden toegelaten.
3.
In afwachting van de uitkomst van voormelde bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
De beslissing
De kantonrechter:
- stelt [gedaagden] in de gelegenheid te bewijzen dat het schadeveroorzakende handelen van hun hond “Boris” het gevolg is van een aanval van de kat “Goof” althans feiten en omstandigheden op grond waarvan een rechtvaardings- althans schulduitsluitingsgrond voor dat schadeveroorzakende handelen kan worden aangenomen;
- bepaalt voorts het navolgende:
Voor overlegging van schriftelijk bewijs wordt de zaak aangehouden tot de rolzitting van 11 januari 2005 te 09.30 uur.
Indien [gedaagden] bewijs door getuigen willen leveren, moet dat voor of uiterlijk op die zitting schriftelijk aan de sector kanton worden meegedeeld met opgave van het aantal getuigen dat zal worden voorgebracht. [gedaagden] worden er uitdrukkelijk op gewezen dat uiterlijk zeven dagen voor het verhoor ook aan de tegenpartij de namen en woonplaatsen van de getuigen moeten worden opgegeven.
Als partijen wensen dat met hun verhinderdata rekening wordt gehouden, zullen zij die eveneens voor of uiterlijk op die zitting schriftelijk dienen op te geven. Vervolgens zal dan worden bepaald wanneer het getuigenverhoor zal plaatsvinden.
Het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Zwolle, Luttenbergstraat 5.
- houdt verder iedere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 14 december 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
=======================================================================================
R E C H T B A N K Z W O L L E – L E L Y S T A D
sector kanton – locatie Zwolle
Zaaknr.: 240384 CV 04-3206
datum : 8 februari 2005
Vonnis in de zaak van:
[EISERES],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, verder te noemen: “[eiseres]”,
gemachtigde mr. L.R.G. Uneken, advocaat te Zwolle,
tegen
[GEDAAGDE 1] en
[GEDAAGDE 2],
beiden wonende te [wooonplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: “[gedaagden]”,
gemachtigde mr. S.W. Polak, advocaat te Utrecht.
Het verdere verloop van de procedure
Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen dat op 14 december 2004 is uitgesproken.
Bij akte hebben [gedaagden] meegedeeld geen gebruik te willen maken van de hen geboden gelegenheid tot nadere bewijslevering.
De verdere beoordeling
1.
[gedaagden] zijn bij voormeld tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om het bewijs te leveren van hun stelling dat het schadeveroorzakende handelen van hun hond “Boris” het gevolg is van een aanval van de kat “Goof” en dat er aldus sprake is van een rechtvaardings- althans schulduitsluitingsgrond.
Nu [gedaagden] zich vervolgens ter rolle hebben uitgelaten dat zij niet het van hen verlangde bewijs willen bijbrengen, moet aan hun stelling ter zake als onvoldoende aannemelijk geworden voorbij worden gegaan.
Dit betekent dat zij als eigenaren aansprakelijk zijn voor het schadeveroorzakende handelen van hun hond “Boris”.
2.
Anders dan [gedaagden] betogen, bestaat er naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding om op de voet van het bepaalde in artikel 6:101 BW de geleden schade geheel of gedeeltelijk voor rekening van [eiseres] te laten.
[gedaagden] baseren hun betoog in de eerste plaats op de veronderstelling dat het bijten van hun hond “Boris” zijn oorzaak vindt in een aanval van de kat “Goof”, doch aan die veronderstelling moet, zoals hierboven overwogen, worden voorbijgegaan.
Het enkele feit dat de kat los liep, komt tegen de achtergrond het handelen van de hond een zo geringe betekenis toe dat daaruit niet de conclusie valt te trekken dat de kat een in aanmerking te nemen aandeel in het gevecht tussen de dieren heeft gehad. Daaruit volgt dat [eiseres] evenmin een relevant verwijt valt te maken van het loslopen van haar kat “Goof”. Ook dat loslopen leidt aldus niet tot vermindering van de vergoedingsplicht van [gedaagden]
Tot slot, de aard van de aansprakelijkheid van artikel 6:179 BW dwingt op zichzelf evenmin tot de conclusie dat [eiseres] [gedaagden] niet voor haar gehele schade kan aanspreken. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig, waarvan de aanwezigheid niet kan worden vastgesteld.
3.
[gedaagden] hebben betoogd dat hun vergoedingsplicht is beperkt tot de waarde van de kat voorafgaande aan het gevecht, welke waarde op niet meer dan € 50,00 kan worden gesteld, en dat de geclaimde diergeneeskundige kosten als disproportioneel buiten beschouwing moeten worden gelaten. Dit betoog leidt eveneens schipbreuk.
Uitgangspunt is immers dat de eigenaar van een zaak die wordt beschadigd, waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, aanspraak heeft op vergoeding van de (naar objectieve maatstaven) berekende kosten die met het herstel gemoeid zullen zijn.
Algemeen bekend mag worden verondersteld dat huisdieren als honden en katten deel plegen uit te maken van een huishouding / gezin waarbinnen zij een zekere affectieve / emotionele rol vervullen. Gelet op die functie kan niet iedere andere kat als gelijkwaardig worden beschouwd en is het dan ook alleszins te billijken dat [eiseres] haar kat “Goof” niet aan haar lot overliet doch onmiddellijk na de verwonding onder een diergeneeskundige behandeling liet stellen. Dat redelijkerwijs was te voorzien dat de kosten daarvan een dagwaarde van de kat zouden overstijgen, wat verder ook van zo’n stelling zij, maakt zo’n onderbehandelingstelling en de daarmee redelijkerwijs gemoeide kosten niet minder verantwoord.
Aangezien [eiseres] voorts onweersproken heeft aangevoerd dat de beschadiging van de voorpoot zodanig ernstig was dat er geen goede prognose was op volledig herstel en dat om die reden is besloten tot amputatie van die poot, moet worden aangenomen dat zij de kosten, gemoeid met de behandeling van haar kat, en daarmee de schade zoveel mogelijk heeft beperkt.
Anders dan [gedaagden] betogen zijn de kosten die volgens [eiseres] met de behandeling van haar kat zijn gemoeid niet zodanig hoog dat op grond daarvan van [eiseres] kon worden gevergd die behandeling achterwege te laten en genoegen te nemen met een verlies van haar kat.
4.
Gelet op het voorgaande kan [eiseres] dan ook in redelijkheid aanspraak maken op vergoeding van bovenbedoelde kosten van de behandeling van haar kat “Goof”.
[eiseres] heeft de door haar gestelde diergeneeskundige kosten ad € 1.105,81 onderbouwd met een drietal facturen. Voorts vordert zij reiskosten naar en van de dierenkliniek ten bedrage van € 32,40. [gedaagden] hebben deze posten niet bestreden, behoudens het bij factuur d.d. 15 maart 2004 in rekening gebrachte bedrag ad € 53,97.
Nu [eiseres] de op de facturen vermelde verrichtingen en de ter zake berekende bedragen niet nader heeft toegelicht, moet uit hetgeen bij factuur van 15 maart 2004 is berekend worden afgeleid dat de kat “Goof” behept was met een aandoening als suikerziekte. Zonder toelichting die ontbreekt, valt niet in te zien dat de kosten van onderzoek en behandeling ter zake in enigerlei verband staan met het schadeveroorzakende handelen van de hond “Boris”. Van [gedaagden] behoeft dan ook niet te worden verlangd dat zij die kosten aan [eiseres] vergoeden.
Het resterende gevorderde bedrag aan schade ad € 1.084,24 is dan ook als voor het overige onbestreden voor toewijzing vatbaar.
5.
Anders dan [gedaagden] veronderstellen, komt op voormeld bedrag aan schadevergoeding niet in mindering een bedrag van € 100,00 aan de door [eiseres] uitgeloofde beloning ter opsporing van de eigenaar van de voor de verwonding verantwoordelijke hond. Niet in de laatste plaats miskennen zij immers dat zo’n beloning kosten zou opleveren als bedoeld in artikel 6:96 BW en daarmee door hen te vergoeden schade met een gelijk bedrag zou worden vermeerderd.
6.
Dat er in de toekomst nog nadere schade door [eiseres] zou worden geleden als gevolg van het bijten van de hond “Boris” is niet nader toegelicht. Gesteld noch gebleken is immers dat ten aanzien van de kat geen medische eindtoestand is bereikt.
Voor zover zij de kosten van afrastering van haar tuin en de plaatsing van een hek voor ogen heeft, geldt dat niet valt in te zien dat die kosten in een zodanig verband staan met het bijten van de hond dat zulks hen, gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de toegebrachte schade, kan worden toegerekend.
Voor zover [eiseres] doelt op kosten van rechtskundige bijstand, geldt dat dergelijke kosten gemaakt in het kader van deze procedure worden afgewikkeld via een proceskostenveroordeling als nader te melden. Voor zover dergelijke kosten zien op de buitengerechtelijke incassofase, zullen zij worden afgewikkeld via de door de kantonrechter gebruikte staffel voor dergelijke kosten, welke kosten in dit geval worden bepaald op € 161,84. Dit bedrag is inclusief BTW.
Er is aldus geen aanleiding voor een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat.
7.
De door [eiseres] gevorderde wettelijke rente, de door haar gestelde ingangsdatum van 1 april 2004 daaronder begrepen, is als niet afzonderlijk weersproken eveneens toewijsbaar.
8.
[gedaagden] zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden verwezen.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.246,08, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.084,24 vanaf 1 april 2004 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
€ 270,00 voor salaris gemachtigde
€ 83,78 voor explootkosten
€ 144,00 voor vastrecht;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 8 februari 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.