ECLI:NL:RBZLY:2005:AT4248

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
272663 VG 05-200
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring boedelbeschrijving en verdeling in erfrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 20 april 2005, werd een verzoek ingediend door een notaris namens een verzoekster en haar twee meerderjarige kinderen om goedkeuring van de notariële boedelbeschrijving en de verdeling van de nalatenschap van de overleden erflater. De erflater was gehuwd in algehele gemeenschap van goederen en overleed zonder testament, met achterlating van zijn echtgenote en vijf kinderen, waarvan drie minderjarig. De nalatenschap diende te worden verdeeld volgens de wettelijke bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

De kantonrechter oordeelde dat de goedkeuring van de boedelbeschrijving niet kon worden verleend, omdat de wet de kantonrechter niet de bevoegdheid tot goedkeuring verleent. De verzoekers werden in dit opzicht niet ontvankelijk verklaard. De kantonrechter benadrukte dat de wettelijke verdeling van de nalatenschap van rechtswege plaatsvond op het moment van overlijden van de erflater, en dat de kinderen een geldvordering op de langstlevende ouder kregen ter hoogte van hun erfdeel.

De kantonrechter stelde vast dat, hoewel de goedkeuring van de boedelbeschrijving niet mogelijk was, het wel wenselijk was om de berekening van de geldvorderingen van de minderjarigen goed te keuren. Dit werd gedaan op basis van artikel 3:183 lid 2 BW, waarbij de kantonrechter de feitelijke berekening van de geldvorderingen goedkeurde, ondanks dat de omvang van de vordering nog niet was geconcretiseerd. De beslissing werd genomen met het oog op de belangen van de betrokken minderjarigen, en de kantonrechter verleende goedkeuring voor de berekende geldvorderingen zoals neergelegd in de bijlage van de conceptakte.

De beslissing van de kantonrechter werd uitgesproken in de openbare terechtzitting, en tegen deze beslissing kan, behoudens berusting, hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dagtekening van de eindbeschikking.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E – L E L Y S T A D
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.:272663 VG 05-200
datum: 20 april 2005
BESCHIKKING OP EEN VERZOEK TOT
GOEDKEURING BOEDELBESCHRIJVING EN VERDELING
ingediend door
notaris mr. E. Ritsma te Staphorst namens
mevrouw [verzoekster] pro se en q.q.
alsmede haar twee meerderjarige kinderen,
wonende te [woonplaats],
verzoekers, samen de [verzoekers] genoemd,
met betrekking tot de nalatenschap van:
[erflater], geboren te Staphorst op [datum] en overleden op [datum], laatst gewoond hebbende te [woonplaats].
De procedure
Op 19 april 2005 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift, waarin wordt verzocht de overgelegde notariële boedelbeschrijving en verdeling, dan wel het financieel overzicht met taxatierapport goed te keuren.
Als bijlage is gevoegd een financieel overzicht van de gemeenschappelijke boedel van erflater en zijn echtgenote, de daarin vervatte nalatenschap van erflater, de vaststelling van de geldvorderingen van de vijf kinderen op moeder en een beschrijving van het vermogen van de minderjarigen. Voorts is bijgevoegd een door makelaar/taxateur W. Dekker opgemaakt taxatierapport van de tot de gemeenschap behorende woning, zulks ten behoeve van de successieaangifte en getaxeerd voor de waarde per sterfdatum.
De beoordeling
1.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat erflater, gehuwd in algehele gemeenschap van goederen, is overleden op [datum] zonder testament te hebben opgemaakt en met achterlating van zijn echtgenote en vijf kinderen, waarvan nog drie minderjarig zijn.
De nalatenschap is verdeeld op de in art. 4:13 lid 2 en volgende BW voorziene wijze.
2.
De notaris vraagt in de eerste plaats goedkeuring van de conceptakte van boedelbeschrijving.
Tot het inleveren van een afschrift van de (definitieve) notariële akte van boedelbeschrijving, dan wel een door de wettelijk vertegenwoordiger ter bevestiging van de deugdelijkheid ondertekende boedelbeschrijving, is de moeder als wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarigen inderdaad gehouden, en wel, ingevolge art. 4:16 lid 2 BW, binnen één jaar na overlijden.
Die termijn is reeds overschreden, doch de wet verbindt hieraan geen sanctie. De notaris als gemachtigde van de erven wordt verzocht om zo spoedig mogelijk na het verlijden van de akte, doch uiterlijk binnen twee maanden na heden, een afschrift van de boedelbeschrijving aan de kantonrechter te doen toekomen; ten behoeve van ieder minderjarig kind zal ter griffie een dossier worden aangemaakt waarin een kopie van die boedelbeschrijving wordt gelegd.
De verzochte goedkeuring voor de boedelbeschrijving, al dan niet in concept, kan de kantonrechter niet geven omdat de wet de kantonrechter niet de bevoegdheid tot goedkeuring heeft verleend. In zoverre zijn verzoekers niet ontvankelijk in hun verzoek.
3.
Voorts wordt goedkeuring gevraagd van de verdeling (zo staat in de conceptakte) dan wel van het financieel overzicht met taxatierapport (zo vermeldt de brief waarmee de notaris de concept-akte met bijlagen heeft toegestuurd).
De kantonrechter stelt voorop dat inherent aan de wettelijke verdeling (en ook de ouderlijke boedelverdeling) is, dat de verdeling van rechtswege plaatsvindt op het moment van overlijden van erflater. Bij beide vormen van verdeling plegen de kinderen een vordering op de langstlevende te krijgen wegens overbedeling van de langstlevende; bij de wettelijke verdeling hebben de kinderen per definitie een geldvordering op de overblijvende ouder in de omvang van hun erfdeel.
De wet draagt de kantonrechter niet met zoveel woorden op de door wettelijke verdeling ontstane geldvordering van (minderjarige) kinderen, ter hoogte van hun erfdeel, vast te stellen, behoudens in de bijzondere gevallen, genoemd in art. 4:15 leden 1 en 2 BW waarvan niet is gesteld dat die zich hier voordoen.
Wel heeft de kantonrechter als algemene taakopdracht te waken voor de belangen van minderjarigen en andere personen die niet het vrije beheer hebben.
In de literatuur wordt vrijwel unaniem aangenomen dat het vaststellen van een vordering van erfgenamen die het vrije beheer missen, een taak van de kantonrechter is, althans diens machtiging op de voet van art. 1:345 BW behoeft.
Gelet op de tekst van dat artikel is die grondslag voor de bevoegdheid naar het oordeel van de kantonrechter onjuist. Niet valt in te zien dat, bij wettelijke verdeling, de berekening door de notaris van de waarde van de erfdelen van minderjarigen het “aangaan van een overeenkomst strekkende tot beschikking over goederen van de minderjarige” betreft, waarvoor machtiging vereist zou zijn tenzij de handeling geld betreft, als een gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt (zie art. 1:345 lid 1 aanhef en sub a BW). Onder vigeur van het oude erfrecht en in de sleutel van de ouderlijke boedelverdeling is in de rechtsliteratuur een overeenkomst tot beschikking geconstrueerd door aan te nemen dat, met de vaststelling van de waarde van het erfdeel, in feite sprake is van afstand van het recht op het meerdere, mocht blijken dat het erfdeel te laag is gewaardeerd (vgl. ook B.E. Reinhartz in RM Themis 2005-2 p. 86). Dat nu is echter juist géén door de kantonrechter te bewaken belang van de minderjarige. En het mag dan zo zijn dat deze constructie onder het oude erfrecht is bedacht als legitimatie voor toepassing van art. 1:345 BW, dat betekent nog niet dat de kantonrechter met een gemoderniseerd erfrecht en zonder uitdrukkelijke bevoegdheidsbepaling moet meewerken aan dergelijke constructies, die een niet expliciete afstand betreffen van een recht. Bovendien rijst de vraag in hoeverre zo’n, door de kantonrechter eerst gesanctioneerde, afstand van recht zich verhoudt tot de mogelijkheid van latere bijstelling van de geldvordering in de gevallen, genoemd in art. 4:15 lid 2 BW.
4.
In het onderhavige geval is ook geen machtiging gevraagd, maar goedkeuring (voor de verdeling, zo staat in de conceptakte).
Op zichzelf behoeft, bij wettelijke verdeling, geen nadere handeling plaats te vinden om de nalatenschap te verdelen: die verdeling vond immers van rechtswege plaats en behoeft, als zodanig, dus geen voorafgaande goedkeuring. Ook de omvang van de geldvordering van de minderjarigen staat vast, zij het in abstracto: zij hebben een vordering ter grootte van hun erfdeel.
Ter voorkoming van problemen in de toekomst is het echter wenselijk dat de concrete waarde van dit erfdeel zo nauwkeurig mogelijk kan worden bepaald, zonder daarmee meteen afstand te doen van rechten op meer, mochten later onjuistheden blijken. Daar waar na een wettelijke verdeling en op basis van de voorhanden zijnde stukken, zoals een notariële boedelbeschrijving en eventuele taxatierapporten, de daadwerkelijke omvang van de nalatenschap zo inzichtelijk mogelijk wordt gemaakt en vervolgens op correcte wijze de berekening van de vorderingen van minderjarigen plaats vindt, acht de kantonrechter goedkeuring van die berekening in het belang van de betrokken minderjarigen. Vooralsnog bij gebrek aan een beter instrument zal de kantonrechter die feitelijke berekening van de geldvordering, desverzocht, dan ook goedkeuren op basis van art. 3:183 lid 2 BW, als uitvloeisel van de juridisch reeds voltooide verdeling waarbij de wijze van berekening van de geldvordering wel vast staat, maar de omvang van de vordering nog niet is geconcretiseerd.
In het onderhavige geval is de kantonrechter van oordeel dat de verzochte goedkeuring voor de berekende geldvorderingen van de minderjarigen, zoals neergelegd in de conceptakte, kan worden verleend.
De beslissing
De kantonrechter:
- verklaart verzoekers niet ontvankelijk in hun verzoek tot goedkeuring van de boedelbeschrijving;
- keurt de berekening, zoals neergelegd in de bijlage die aan de conceptakte is gehecht, van de geldvorderingen van de bij de onderhavige wettelijke verdeling betrokken minderjarigen goed.
Aldus gegeven door mr. M.E.L. Fikkers, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 20 april 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan, behoudens berusting, hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dagtekening van deze eindbeschikking door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het gerechtshof Arnhem.