6.
Bij de vraag of ambtshalve ontslag moet worden verleend weegt de kantonrechter de volgende aspecten mee.
a. Heeft [verzoeker] tot nu toe de juiste juridische wegen in de richting van de executeur bewandeld?
Ten aanzien van de vordering tot uitbetaling van ‘moeders erfdeel’ is dat het geval: niet valt in te zien dat méér moest worden gedaan dan het indienen van die vordering bij de executeur met verwijzing naar de akte van scheiding en deling waarin de omvang van het bedrag is vastgelegd.
Ten aanzien van de aanspraak op de legitieme is dat anders: uit niets blijkt dat [verzoeker] op de voet van art. 4:78 lid 1 BW concrete inlichtingen of inzage in bescheiden heeft gevraagd ter berekening van zijn legitieme portie. Ook heeft [verzoeker], eventueel na vergeefs om concrete inlichtingen te hebben gevraagd, in rechte geen vordering ingediend tegen de erven van [vader van verzoeker] tot uitkering van zijn nader vast te stellen legitieme portie op basis van art. 4:80 BW. De kantonrechter is niet bevoegd in mogelijke executiegeschillen, maar kan zich wel voorstellen dat het verstekvonnis van de rechtbank Arnhem, gelet op het toegewezen petitum, [verzoeker] niet de informatie zal opleveren die nodig is om zijn aanspraak op de legitieme portie handen en voeten te geven, noch om betaling daarvan af te dwingen.
b. Heeft [verzoeker] andere juridische middelen om zijn aanspraken af te dwingen?
De kantonrechter meent van wel: ten aanzien van ‘moeders erfdeel’ staat zijn vordering vast (ervan uitgaand dat [vader van verzoeker] als vruchtgebruiker geen vervreemdings- en verteringsbevoegdheid had als bedoeld in art. 3:215 BW, nu de akte van scheiding en deling daarvan geen gewag maakt) en die vordering is na overlijden van [vader van verzoeker] opeisbaar. Het bedrag lijkt derhalve ook in rechte opeisbaar. Het is dan aan de executeur om aan te tonen dat de omvang van de nalatenschap betaling van deze schuld met hoge voorrang niet toelaat.
Voor wat de legitieme portie betreft kan worden verwezen naar hetgeen daaromtrent onder a. is overwogen.
c. Heeft [verzoeker] ook andere juridische mogelijkheden om zijn aanspraken te bewaken?
Te denken valt in dit verband aan art. 4:204 lid 1 aanhef en sub b BW, dat een schuldeiser van de nalatenschap het recht geeft een verzoek bij de rechtbank (waarmee wordt bedoeld de handelssector van de rechtbank) in te dienen tot benoeming van een vereffenaar indien gevaar bestaat dat de schuldeiser niet binnen redelijke tijd zal worden voldaan, omdat de nalatenschap niet behoorlijk beheerd en afgewikkeld wordt. Daarbij is wel voorwaarde dat mw. [A] de nalatenschap van [vader van verzoeker] niet beneficiair heeft aanvaard. Het boedelregister vermeldt geen beneficiaire aanvaarding.
d. Is er, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, sprake van gewichtige redenen die ambtshalve ontslag van de executeur rechtvaardigen?
Uit de proceshouding van [verweerder] tot nu toe blijkt geen spoor van het verantwoordelijkheidsbesef dat hij als executeur zou moeten hebben voor het beheer van de nalatenschap (immers: zelfs van een daadwerkelijke poging tot inventarisatie van de boedel is tot op heden niets gebleken) en ten opzichte van schuldeisers van de nalatenschap. Anderzijds is de kantonrechter niet bekend of er ook andere schuldeisers dan [verzoeker] zijn. Hoewel het geen rechtvaardigingsgrond is, is wel begrijpelijk dat [verweerder], die op de hoogte is van de uiterst negatieve gevoelens die [vader van verzoeker] voor zijn zoon koesterde, tot op heden contact met [verzoeker] uit de weg is gegaan. Als executeur is hij evenwel verplicht in de onvermijdelijke zakelijke contacten met [verzoeker] correct op te treden. Voor zover [verweerder] dat niet kan opbrengen, kan hij privé-contacten voorkomen door aanwijzing van een boedelnotaris, zoals aangegeven in art. 4:146 BW.
Een en ander afwegend acht de kantonrechter ambtshalve ontslag op dit moment nog prematuur. Daar komt bij dat vervanging van de executeur, gelet op hetgeen onder 5. is overwogen, op nieuwe problemen zal stuiten, terwijl benoeming van een vereffenaar met het oog op diens bevoegdheden wellicht meer effect kan hebben. Blijkens art. 4:206 BW kunnen de figuren van executeur en vereffenaar ook naast elkaar bestaan. De kantonrechter kan thans nog niet overzien in hoeverre dit in het onderhavige geval tot een oplossing kan leiden waarmee gewerkt kan worden, mocht [verzoeker] benoeming van een vereffenaar verzoeken.