ECLI:NL:RBZLY:2005:AT6458

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
30 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
275802 VV 05-48
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontruimingsvordering op basis van Leegstandwet voor niet gebouwde onroerende zaak

In deze zaak heeft de gemeente Dalfsen een vordering ingediend tot ontruiming van een standplaats op basis van de Leegstandwet. De gemeente had op 14 mei 2004 een vergunning verleend en een tijdelijke huurovereenkomst gesloten met de gedaagde, die niet verschenen was op de zitting. De gemeente heeft de huurovereenkomst opgezegd per 14 maart 2005, maar de gedaagde heeft hier geen gevolg aan gegeven. De gemeente heeft vervolgens een vordering tot ontruiming ingediend, waarbij zij verzocht om een voorlopige voorziening.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er grote terughoudendheid moet worden betracht bij het toewijzen van een ontruimingsvordering in kort geding. De gemeente heeft gesteld dat de gedaagde de huurovereenkomst niet heeft nageleefd, maar de kantonrechter oordeelde dat de door de gemeente ingeroepen Leegstandwet niet van toepassing is op de standplaats, omdat deze niet kan worden gekwalificeerd als 'woonruimte in een gebouw'.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de gedaagde recht heeft op huur- en ontruimingsbescherming, zoals neergelegd in de relevante wetgeving. De opzegging van de huurovereenkomst en de sommatie tot ontruiming hebben geen effect, omdat de standplaats niet onder de Leegstandwet valt. Daarom heeft de kantonrechter de vordering van de gemeente afgewezen en de gemeente veroordeeld in de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig om te gaan met de toepassing van de Leegstandwet en de rechten van huurders te respecteren, vooral in situaties waarin de huurovereenkomst niet duidelijk voldoet aan de vereisten van de wet.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton – locatie Zwolle
Zaaknr.: 275802 VV 05-48
Datum : 30 mei 2005
Vonnis van de kantonrechter te Zwolle in kort geding tussen:
de gemeente GEMEENTE DALFSEN,
zetelende Dalfsen,
eiseres, verder te noemen: “de gemeente”,
gemachtigde mr. O.C.A. Millaard, advocaat te Zwolle,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde, verder te noemen: “[gedaagde]”,
niet verschenen.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 24 mei 2005 inhoudende een vordering tot een voorlopige voorziening met producties,
- het ter zitting namens de gemeente overgelegde uittreksel uit haar gemeentelijke basisadministratie aangaande [gedaagde].
De mondelinge behandeling heeft heden plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- namens de gemeente de heer P. Moossdorff, “manager finance and control” bij Woonstichting VechtHorst, vergezeld door mr. Millaard.
Het geschil
De vordering van de gemeente voor een voorlopige voorziening strekt er toe dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis het gehuurde aan de [perceel] te ontruimen met al het zijne en de zijnen, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke is om aan het vonnis te voldoen, met machtiging op de gemeente om die ontruiming zelf te bewerkstelligen, zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, zulks onder veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten als in de kosten van dit geding.
[gedaagde] is niet verschenen en heeft aldus geen verweer tegen de vordering gevoerd.
De beoordeling
1.
De gemeente heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij, nadat zij daartoe op 14 mei 2004 een vergunning op basis van de Leegstandswet heeft afgegeven, op diezelfde 14 mei 2004 een tijdelijke huurovereenkomst op basis van de Leegstandswet met [gedaagde] heeft gesloten aangaande een standplaats met aanhorigheden te [perceel], dat die huurovereenkomst betrekking had op een terrein dat ontwikkeld zou worden voor woningbouw, dat de gemeente in verband met de op handen zijnde nieuwbouw op het betreffende terrein bij brief van 11 februari 2005 de huurovereenkomst met [gedaagde] heeft opgezegd tegen 14 maart 2005, dat [gedaagde] aan die opzegging geen gevolg heeft gegeven en dat de gemeente laatstelijk nog bij brief van 29 april 2005 [gedaagde] tevergeefs heeft gesommeerd om de standplaats uiterlijk 17 mei 2005 te ontruimen.
2.
Bij de vraag of bij wege van voorlopige voorziening in kort geding een vordering tot een zeer ingrijpende maatregel als ontruiming kan worden toegewezen, dient - gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte bekleedt - grote terughoudendheid te worden betracht. Voor toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn indien deze vooruit loopt op een vonnis in een bodemprocedure waarbij met grote mate van waarschijnlijkheid eveneens de ontruiming zal worden bevolen, terwijl bovendien sprake moet zijn van een zodanig spoedeisende situatie dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
3.
De door de gemeente gestelde feitelijkheden zijn niet door [gedaagde] weersproken, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Dat leidt ertoe dat het gevorderde niet voor toewijzing vatbaar is.
4.
Aan [gedaagde] is immers een standplaats verhuurd die ingevolge het bepaalde in 7:233 BW weliswaar valt onder het bereik van het begrip “woonruimte” als bedoeld in afdeling 7.4.5 BW, doch niet valt te kwalificeren als “woonruimte in een gebouw”, “woonruimte in een voor de verkoop bestemde woning” of “woonruimte in een voor de verhuur bestemde woning” als bedoeld in artikel 15 jo 1 van de Leegstandwet. Een standplaats in voormelde zin is weliswaar een bebouwde onroerende zaak doch geen gebouwde onroerende zaak. De gemeente heeft daarmee ten onrechte toepassing gegeven aan de Leegstandwet.
5.
Anders dan de gemeente veronderstelt, kan het aan [gedaagde] verhuurde evenmin worden aangemerkt als een gemeentelijke sloopwoning (“woonruimte in een gebouw”) als bedoeld in het vierde lid van artikel 7:232 BW.
6.
Aan [gedaagde] komt dan ook de huur- en ontruimingsbescherming toe als neergelegd in voormelde titel 7.4.5 BW, zodat de opzegging van 11 februari 2005 noch de sommatie van 29 april 2005 effect kan sorteren.
7.
Aangezien voor het gevorderde geen andere grond is gesteld of gebleken, zal de vordering van de gemeente worden afgewezen, onder haar veroordeling in de proceskosten.
De beslissing in voorlopige voorziening
De kantonrechter:
- weigert de verzochte voorlopige voorziening;
- veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 30 mei 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.