ECLI:NL:RBZLY:2005:AT8476

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
273895 HA 05-387 / 175877 VV 05-50
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst na ontslag op staande voet wegens wangedrag

In deze zaak heeft de kantonrechter te Zwolle op 6 juni 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Koninklijke TPG Post B.V. (hierna: TPG) en een werknemer, aangeduid als [verwerende partij]. TPG had de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij] ontbonden na een ontslag op staande voet, dat was gebaseerd op vermeend wangedrag. De werknemer had zich op 14 april 2005 schuldig gemaakt aan verbaal en fysiek geweld jegens zijn leidinggevende, [manager]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen partijen, waardoor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De kantonrechter heeft echter ook geoordeeld dat het ontslag op staande voet op 19 april 2005 niet terecht was, omdat de werknemer niet voldoende was gewaarschuwd en er geen dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter heeft daarom een vergoeding van € 12.100,00 bruto aan [verwerende partij] toegewezen, conform de kantonrechtersformule, en TPG in de gelegenheid gesteld om het verzoek tot ontbinding in te trekken. De zaak illustreert de complexe afwegingen die rechters maken bij ontslagzaken, vooral als het gaat om de vraag of er sprake is van een dringende reden voor ontslag en de gevolgen daarvan voor de werknemer.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 273895 HA VERZ 05-387
datum : 6 juni 2005
BESCHIKKING
OP EEN VERZOEK TOT ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
in de zaak van:
de besloten vennootschap KONINKLIJKE TPG POST B.V.,
gevestigd te Den Haag en mede kantoorhoudende te Zwolle,
verzoekende partij, verder te noemen: "TPG",
gemachtigde mr. M.F.H.M. van Haastert, advocaat te Zwolle,
tegen
[VERWERENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij, verder te noemen: "[verwerende partij]",
gemachtigde mw. mr. E.M. Bevers, juriste bij Vakbond BVPP te Leidschendam.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met producties van TPG d.d. 28 april 2005;
- het verweerschrift met producties van [verwerende partij] d.d. 24 mei 2005;
- het exploot d.d. 24 mei 2005 inhoudende een vordering tot een voorziening bij voorraad met aangehechte producties (275877 VV 05-50) en
- de bij brief d.d. 26 mei 2005 door TPG nader ingezonden producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 mei 2005, waarbij tevens is behandeld de door [verwerende partij] jegens TPG gevorderde voorlopige voorziening, inhoudende een wedertewerkstelling en een doorbetaling van loon.
Verschenen zijn:
- namens TPG: de heren [manager], vestigingsmanager, [teamcoach], teamcoach, en [personeelsadviseur], personeelsadviseur, bijgestaan door mr. Van Haastert, en
- [verwerende partij], bijgestaan door mw. mr. Bevers.
Het geschil
TPG heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij] wegens gewichtige redenen, voor het geval deze arbeidsovereenkomst nog mocht blijken te bestaan.
[verwerende partij] heeft zich verzet tegen een ontbinding en voorts aangevoerd dat, indien desondanks tot een ontbinding wordt gekomen, aan hem een vergoeding naar billijkheid dient te worden toegekend.
Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. [verwerende partij], geboren op [datum], is op [datum] bij (de rechtsvoorgangster van) TPG in dienst getreden. [verwerende partij] is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker businessbalie tegen een salaris van € 2.159,89 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
b. Op 28 december 2004 heeft [verwerende partij] jegens TPG alsnog toegegeven, na zulks nog op 24 december 2004 te hebben ontkend, een pamflet met daarop het logo van de politie en de aanhef “matennaaiers gezocht” op het bureau van zijn teamcoach [teamcoach] te hebben gelegd. [verwerende partij] heeft dit toegegeven nadat een collega heeft gemeld een en ander gezien te hebben.
c. [verwerende partij] is op 18 januari 2005 door zijn teamcoach [teamcoach] aangesproken op godlasterend taalgebruik, waarna [verwerende partij] zich heeft ziekgemeld. Dit incident is de volgende dag uitgesproken.
d. Op donderdag 14 april 2005 is [verwerende partij] door vestigingsmanager [manager] aangesproken over de door hem veroorzaakte ophef over de planning van vrijdag 15 april 2005 en het feit dat hij collega’s daarbij heeft uitgemaakt voor “matennaaiers”. Vanwege [verwerende partij]s houding in dat gesprek heeft [manager] vervolgens besloten [verwerende partij] met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen, hem dat meegedeeld en [verwerende partij] verzocht onmiddellijk naar huis te gaan.
e. Nadat [verwerende partij] de kantoorruimte van [manager] had verlaten, is hij naar collega’s toegelopen en heeft hij hen verteld dat hij zojuist op non-actief is gesteld. [manager] heeft daarop vanaf een afstand [verwerende partij] nogmaals gezegd dat hij op non-actief is gesteld en hem dringend verzocht het gebouw te verlaten. [manager] is daarop in zijn kantoor teruggekeerd.
f. [verwerende partij] heeft daarop zijn spullen bijeengepakt en zijn jas aangetrokken, waarna hij in de richting van de uitgang van het gebouw is gelopen. Halverwege is [verwerende partij] is gekeerd en is hij nogmaals de kantoorruimte van [manager] binnengelopen, waarbij hij de deur achter zich gesloten heeft. Vervolgens heeft een fysieke confrontatie tussen [verwerende partij] en [manager] plaatsgevonden, waarbij de monitor van [manager]s computer op de grond is gevallen en aldus is vernield.
g. Op het rumoer in [manager]s kantoor zijn enige medewerkers afgekomen, waarbij teamcoach [teamcoach] die ruimte als eerste heeft betreden en [verwerende partij] met zijn armen heeft omklemd. [verwerende partij] is daarop ineengezakt, waarna op advies van een bedrijfshulpverlener een ambulance is gewaar-schuwd. In het door deze dienst opgemaakte verslag van deze uitruk zijn geen bijzonderheden vermeld behoudens dan dat [verwerende partij]s bloeddruk wat verhoogd was.
h. [manager] heeft op 15 april 2005 aangifte bij de politie gedaan van zijn mishandeling door [verwerende partij] en diens vernieling van een beeldscherm. [manager] heeft daarbij onder meer verklaard dat [verwerende partij], toen hij in zijn kantoor was teruggekeerd, heel demonstratief zijn jas heeft uitgedaan, tegen hem heel bedreigend heeft gezegd “Je bent nu voor mij”, dat [verwerende partij] vervolgens op hem is afgekomen en hem tegen zijn hoofd en de borst stompte, waarna het hem lukte om [verwerende partij] bij de armen te pakken, waarna [verwerende partij] wilde loskomen en dat daarna [teamcoach] binnenkwam en deze [verwerende partij] van achteren beetpakte zodat die zijn armen niet meer kon vrijmaken.
i. In zijn verklaring van 15 april 2005 heeft [teamcoach] onder meer verwoord dat hij, na een waarschuwing van een medewerker dat het niet goed gaat op [manager]s kantoor, onmiddellijk dat kantoor is binnengegaan en “zie dat [[verwerende partij]] een dreigende houding naar [[manager]] heeft en dat hij hem letterlijk aanvalt. [[manager]] maakt afwerende bewegingen. Ik heb [[verwerende partij]] meteen vast gegrepen. Ik heb hem met mijn armen omklemd.”, dat [verwerende partij] zich daarbij licht verzette, waarna [verwerende partij] op de vloer ging zitten en hij [verwerende partij] heeft losgelaten, aldus [teamcoach].
j. Bij brief van 15 april 2005 is [verwerende partij] - samengevat - meegedeeld dat hij hangende het onderzoek naar de gebeurtenissen van 14 april 2005 op non-actief blijft en dat hij zich maandag 18 april 2005 schriftelijk dient te verantwoorden. Na verleend uitstel heeft [verwerende partij]s gemachtigde bij faxbericht d.d. 19 april 2005 samengevat meegedeeld dat [verwerende partij] zich niet kan herinneren wat er is gebeurd tussen een gesprek over koffiezetten en het moment dat hij een ambulance-medewerker naast zich zag, dat hij van anderen begrijpt dat er een schermutseling heeft plaatsgevonden en “Cliënt vindt het afschuwelijk wat er gebeurd is, met name ook voor (..) [manager]. Cliënt ontkent niet dat hij laatstgenoemde is aangevlogen, hij weet er naar zijn zeggen immers niets meer van, maar dat het gebeurd is, betreurt hij ten zeerste. Hij maakt zich zorgen om (..) [manager] en voelt ook sterk de behoefte om zijn verontschuldigingen over het gebeurde aan (..) [manager] aan te bieden. (..)”. [verwerende partij] heeft in deze faxbrief verder doen aangeven dat een medisch deskundige zal worden geraadpleegd over de toestand van [verwerende partij] en over een eventuele medische oorzaak voor hetgeen kennelijk is voorgevallen.
k. Bij brief van 19 april 2005 is [verwerende partij] door TPG met onmiddellijke ingang ontslagen. TPG heeft daaraan de mishandeling van [manager] ten grondslag gelegd. De door [verwerende partij] gegeven verklaring is daarbij door TPG als onacceptabel betiteld gezien de verklaring van [manager] dat [verwerende partij] weloverwogen zijn kamer binnenkwam, zijn jas uittrok en tegen [manager] heeft gezegd “Nu ben je voor mij”.
l. [verwerende partij] heeft bij brief van 20 april 2005 tegen dit ontslag geprotesteerd, de nietigheid daarvan ingeroepen, zich beschikbaar gesteld voor zijn arbeid en de doorbetaling van loon gevorderd.
m. [verwerende partij] heeft op 24 april 2005 zijn huisarts bezocht. Deze heeft [verwerende partij] doorverwezen voor de vraag of er neurologisch een verklaring kan zijn voor [verwerende partij]s “plotselinge agressie”.
Het verzoek en het daartegen gevoerde verweer
TPG verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden aangezien [verwerende partij] na twee eerdere incidenten zich op 14 april 2005 schuldig heeft gemaakt aan verbaal en fysiek geweld jegens zijn leidinggevende [manager]. [verwerende partij] heeft daarmee zijn verplichtingen zodanig ernstig geschonden dat het vertrouwen dat TPG in haar medewerkers moet kunnen stellen onherstelbaar is beschadigd. Anders dan [verwerende partij] suggereert, is er geen aanwijzing dat hij niet welbewust heeft gehandeld. Van TPG kan dan ook niet langer gevergd worden de overeenkomst voort te zetten, zodat deze dient te worden ontbonden, primair op grond van een uitgestelde dringende reden subsidiair op grond van gewijzigde omstandigheden. Aangezien de ontstane situatie enkel aan [verwerende partij] is te wijten, is er geen grond voor toekenning van een vergoeding, aldus TPG.
[verwerende partij] heeft, onder betwisting van hetgeen TPG heeft aangevoerd, zich tegen een ontbinding verzet. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is weliswaar sprake geweest van een woordenwisseling tussen hem en collega’s waarbij hij het woord “matennaaiers” heeft gebruikt doch het is [manager] geweest die hem vervolgens opgewonden direct te verstaan heeft gegeven dat hij op non-actief was gesteld. Omdat hij wilde navragen wat nu een op-non-actiefstelling inhield, wat daarvan de gevolgen waren en hoe lang dat zou duren, is naar hij [manager] teruggekeerd. [manager] heeft daarop zijn zelfbeheersing verloren en heeft [verwerende partij] daarop vastgegrepen. [verwerende partij] heeft zich slechts afgeweerd. Op het moment dat [teamcoach] hem heeft beetgepakt, werd hij niet goed. Daardoor heeft hij zich eerst niet kunnen herinneren wat is voorgevallen. Die herinnering is vanaf 22 april 2005 gaandeweg teruggekeerd. Aan [verwerende partij] wordt dan ook ten onrechte verweten dat hij zich aan fysiek en verbaal geweld heeft bezondigd. Er is dan ook geen grond voor ontbinding. Indien desondanks tot een ontbinding wordt gekomen, dient aan hem een vergoeding te worden toegekend.
De beoordeling van het verzoek
1.
De kantonrechter heeft zich op basis van de door partijen gegeven informatie ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met enig verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
2.
De kantonrechter heeft te beantwoorden de vraag of, het op 19 april 2005 gegeven ontslag op staande voet weggedacht, zich voordoet een gewichtige reden bestaande uit omstandigheden die een (uitgestelde) dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW zouden hebben opgeleverd dan wel dat die veranderingen in de omstandigheden opleveren, die van dien aard zijn dat het dienstverband billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen.
3.
Het beroep van TPG op het bestaan van een (uitgestelde) dringende reden kan in het midden blijven. Daarvoor is allereerst redengevend dat [verwerende partij] de feitelijke toedracht van de gebeurtenissen na zijn terugkeer in het kantoor van [manager] heeft bestreden, zodat niet kan worden uitgesloten dat nadere bewijslevering in de rede ligt, waarvoor in deze procedure in beginsel geen plaats is en waarvan de uitkomst voor [verwerende partij] (in enige mate) positief kan blijken te zijn. Voorts moet worden vastgesteld dat de goede verstandhouding tussen TPG, in het bijzonder [manager], en [verwerende partij] die noodzakelijk is voor een samenwerking blijvend is komen te ontbreken. Er is hoe dan ook sprake van een verandering van omstandigheden die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op korte termijn rechtvaardigt. Daarvoor geldt het volgende.
4.
Daargelaten hetgeen zich al dan niet heeft voorgedaan nadat [verwerende partij] in het kantoor van [manager] is teruggekeerd - of [verwerende partij] nu [manager] te lijf is gegaan of andersom - vaststaat dat [verwerende partij] op 14 april 2005 voor de derde keer binnen korte tijd zich laakbaar heeft opgesteld.
4.1
Eind december 2004 heeft [verwerende partij] immers TPG voorgelogen over zijn betrokkenheid bij het op het bureau leggen van zijn leidinggevende van het hierboven in sub b. bedoelde pamflet. In januari 2005 heeft [verwerende partij] zich bezondigd aan ontoelaatbaar taalgebruik, waarna hij ten onrechte is gevlucht in een ziekmelding.
4.2
Ook op 14 april 2005 heeft [verwerende partij] zich als een slecht werknemer getoond door in weerwil van twee dagen eerder gemaakte afspraken ophef te maken over de planning voor vrijdag 15 april 2005, in welk kader hij twee van zijn collega’s heeft uitgescholden voor “matennaaiers”. Voorts staat vast dat [verwerende partij] in een daaropvolgend gesprek met [manager] op non-actief is gesteld en dat hem daarbij is verzocht om onmiddellijk naar huis te gaan. Daaraan heeft [verwerende partij] geen gevolg gegeven nu hij eerst met zijn collega’s die op-non-actiefstelling is gaan bespreken. Ook na een herhaald verzoek om het gebouw te verlaten, heeft hij daaraan geen gehoor gegeven. Vaststaat immers dat hij vervolgens naar [manager] in zijn kantoor is gegaan. Daarmee heeft hij minstgenomen welbewust een confrontatie met [manager] opgezocht.
5.
Voorts moet worden vastgesteld dat [verwerende partij] met de door hem gegeven verklaringen van het gebeurde op 14 april 2005 zich te meer in een onmogelijke positie bij TPG heeft gebracht.
5.1
[verwerende partij] heeft immers eerst gesteld dat hij hetgeen is voorgevallen niet kon herinneren, aldus dat er bij hem sprake zou zijn van een “black-out” tijdens het gebeurde. Dit dient alleen al wegens het ontbreken van een medische onderbouwing in hoge mate te worden betwijfeld. In het verslag van de ambulancedienst zijn over [verwerende partij] geen bijzonderheden genoteerd anders dan dat zijn bloeddruk wat verhoogd was. Uit dat verslag kan wel worden afgeleid dat zijn bewustzijn door de medewerkers van de ambulancedienst helder is bevonden. In de doorverwijzing van zijn huisarts naar de neuroloog kan evenmin een aanwijzing voor een “black-out” worden gevonden. In die verwijzing is wel te lezen dat [verwerende partij] “plotseling agressie(f)” is geworden.
5.2
De vervolgens ingenomen stelling van [verwerende partij] dat hij niet [manager] te lijf is gegaan doch dat [manager] hem heeft aangevallen, berust aldus op een “hervonden herinnering”. Alleen dit maakt dat die stelling met grote terughoudendheid dient te worden beoordeeld, te meer nu ook een (medische) onderbouwing omtrent de (mogelijkheid van een) “hervonden herinnering” ontbreekt en daarenboven die “herinnering” [verwerende partij] vrij wil pleiten.
5.3
Dat die “herinnering” feitelijk juist zou zijn, moet als zeer onaannemelijk worden benoemd. [manager] heeft immers ter zitting als informant een verklaring afgelegd over wat in zijn kantoor op de middag van 14 april 2005 is voorgevallen. Daarbij is [manager] zonder voorbehoud en in detail er duidelijk over geweest dat [verwerende partij] hem bedreigend heeft benaderd en hem daarna twee klappen heeft gegeven. Die verklaring wordt ondersteund door hetgeen teamcoach [teamcoach] ter zitting als informant heeft verklaard, te weten dat hij op het moment dat hij [manager]s kantoor binnenging hij de stellige overtuiging kreeg dat [verwerende partij] de agressor was en [manager] de aangevallene. Ook in de verklaring van collega Witteveen is een aanwijzing voor [verwerende partij]s gemoedstoestand te lezen. Witteveen heeft immers schriftelijk verklaard dat [verwerende partij] al bij aanvang van de dienst om 13.30 uur een gespannen indruk op hem heeft gemaakt. Dat zal in de door [verwerende partij] gemaakte ophef over de planning voor de volgende dag en daaropvolgende reprimande door [manager], (uiteindelijk) gevolgd door een op-non-actiefstelling niet beter zijn geworden.
6.
Al met al is de conclusie uit het voorgaande dat niet voorstelbaar is dat [verwerende partij] met zijn hoogst onwaarschijnlijke beschuldiging in de richting van zijn leidinggevende nog zinvol en op vruchtbare wijze vorm kan geven aan de arbeidsovereenkomst. Daarmee is sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk die een ontbinding rechtvaardigt, als bedoeld in r.o. 3.
7.
Anders dan [verwerende partij] heeft aangevoerd, staan zijn leeftijd noch de duur van zijn dienstverband aan een ontbinding in de weg. Daarvoor moet de ontstane verwijdering als te groot worden betiteld.
8.
Anders dan TPG betoogt, is er naar het oordeel van de kantonrechter wel grond voor een vergoe-
ding voor [verwerende partij], indien de arbeidsovereenkomst door deze ontbinding zou eindigen. Indien dat het geval zou zijn, moet immers geoordeeld worden dat TPG [verwerende partij] op 19 april 2005 ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. Gelet daarop en gezien de duur van het dienstverband en [verwerende partij]s leeftijd is het, ondanks het bovenstaande, waarmee ook uitdrukkelijk rekening wordt gehouden, niet redelijk dat [verwerende partij] zonder enige vergoeding ontslagen zou worden.
9.
Er zal dan ook een vergoeding worden bepaald conform de kantonrechtersformule met, gelet op het aan [verwerende partij] te maken verwijt, als correctiefactor 0,15. Daarbij zal voor factor B worden uitgegaan van een bedrag van € 2.332,68. Factor A wordt na weging van [verwerende partij]s leeftijd op 34,5 gesteld. Dit betekent in dit geval een vergoeding van naar boven afgerond € 12.100,00 bruto.
10.
Voor een goed begrip van partijen wordt nog opgemerkt dat eerst in een eventuele bodemprocedure vastgesteld zal kunnen worden of TPG [verwerende partij] al dan niet terecht op staande voet heeft ontslagen. Dit brengt mee dat de in deze procedure vastgestelde vergoeding eerst verschuldigd zal worden indien (onherroepelijk) in rechte komt vast te staan dat het dienstverband na 19 april 2005 nog heeft voortgeduurd.
11.
Bovenstaande beslissing brengt mee dat TPG overeenkomstig het bepaalde in het negende lid van artikel 7:685 BW de gelegenheid krijgt het verzoek in te trekken.
12.
Voor het geval het verzoek tot ontbinding niet wordt ingetrokken, wordt in de omstandigheden van het geval aanleiding gevonden voor compensatie van de proceskosten op na te melden wijze.
De beslissing
De kantonrechter:
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog mocht blijken te bestaan, te ontbinden per 1 juli 2005 onder toekenning, voor het geval de arbeidsovereenkomst door deze ontbinding eindigt, aan [verwerende partij] ten laste van TPG van een vergoeding van € 12.100,00 bruto;
- stelt TPG in de gelegenheid het verzoek in te trekken uiterlijk op 24 juni 2005 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de sector kanton, onder onverwijlde mededeling daarvan aan de wederpartij;
voor het geval TPG het verzoek niet intrekt:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog mocht blijken te bestaan, en bepaalt dat deze eindigt op 1 juli 2005 onder toekenning, voor het geval de arbeidsovereenkomst door deze ontbinding eindigt, aan [verwerende partij] ten laste van TPG van een vergoeding van € 12.100,00 bruto en veroordeelt TPG tot betaling van dat bedrag aan [verwerende partij] tegen bewijs van kwijting;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
voor het geval TPG het verzoek intrekt:
- veroordeelt TPG in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verwerende partij] vastgesteld op € 400,00 voor salaris gemachtigde.
Aldus gegeven door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 6 juni 2005, in tegenwoordigheid van de , griffier.
===========================================================================
R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton – locatie Zwolle
Zaaknr.: 275877 VV 05-50
Datum : 6 juni 2005
Vonnis van de kantonrechter te Zwolle in kort geding tussen:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, verder te noemen: “[eisende partij]”,
gemachtigde mw. mr. E.M. Bevers, juriste bij Vakbond BVPP te Leidschendam,
tegen
de besloten vennootschap KONINKLIJKE TPG POST B.V.,
gevestigd te Den Haag en mede zaakdoende te Zwolle,
gedaagde partij, verder te noemen: “TPG”,
gemachtigde mr. M.F.H.M. van Haastert, advocaat te Zwolle.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 24 mei 2005 inhoudende een vordering tot een voorziening bij voorraad met aangehechte producties;
- de bij het door TPG ingediende voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eisende partij] gevoegde producties;
- de bij het verweerschrift van [eisende partij] ter zake gevoegde producties en
- de bij brief van 26 mei 2005 door TPG nader toegezonden producties.
De mondelinge behandeling is gehouden op 30 mei 2005, waarbij tevens is behandeld het door TPG jegens [eisende partij] ingediende verzoekschrift tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst (273895 HA VERZ 05-387).
Verschenen zijn:
- namens TPG de heren [manager], vestigingsmanager, [teamcoach], teamcoach, en [personeelsadviseur], personeelsadviseur, vergezeld van mr. Van Haastert voornoemd,
- [eisende partij], vergezeld van mw. mr. Bevers voornoemd.
Het geschil
De vordering van [eisende partij] voor een voorlopige voorziening strekt – samengevat – tot wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom, doorbetaling van salaris vanaf 19 april 2005 en betaling van wettelijke verhoging en wettelijke rente, onder veroordeling van TPG in de kosten van de procedure.
TPG heeft de vorderingen bestreden en de afwijzing daarvan bepleit.
Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. [eisende partij], geboren op [datum], is op [datum] bij (de rechtsvoorgangster van) TPG in dienst getreden. [verwerende partij] is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker businessbalie tegen een salaris van € 2.159,89 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
b. Op 28 december 2004 heeft [eisende partij] jegens TPG alsnog toegegeven, na zulks nog op 24 december 2004 te hebben ontkend, een pamflet met daarop het logo van de politie en de aanhef “matennaaiers gezocht” op het bureau van zijn teamcoach [teamcoach] te hebben gelegd. [verwerende partij] heeft dit toegegeven nadat een collega heeft gemeld een en ander gezien te hebben.
c. [verwerende partij] is op 18 januari 2005 door zijn teamcoach [teamcoach] aangesproken op godlasterend taalgebruik, waarna [verwerende partij] zich heeft ziekgemeld. Dit incident is de volgende dag uitgesproken.
d. Op donderdag 14 april 2005 is [eisende partij] door vestigingsmanager [manager] aangesproken over de door hem veroorzaakte ophef over de planning van vrijdag 15 april 2005 en het feit dat hij collega’s daarbij heeft uitgemaakt voor “matennaaiers”. Vanwege [verwerende partij]s houding in dat gesprek heeft [manager] vervolgens besloten [verwerende partij] met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen, hem dat meegedeeld en [verwerende partij] verzocht onmiddellijk naar huis te gaan.
e. Nadat [eisende partij] de kantoorruimte van [manager] had verlaten, is hij naar collega’s toegelopen en heeft hij hen verteld dat hij zojuist op non-actief is gesteld. [manager] heeft daarop vanaf een afstand [eisende partij] nogmaals gezegd dat hij op non-actief is gesteld en hem dringend verzocht het gebouw te verlaten. [manager] is daarop in zijn kantoor teruggekeerd.
f. [eisende partij] heeft daarop zijn spullen bijeengepakt en zijn jas aangetrokken, waarna hij in de richting van de uitgang van het gebouw is gelopen. Halverwege is [eisende partij] is gekeerd en is hij nogmaals de kantoorruimte van [manager] binnengelopen, waarbij hij de deur achter zich gesloten heeft. Vervolgens heeft een fysieke confrontatie tussen [eisende partij] en [manager] plaatsgevonden, waarbij de monitor van [manager]s computer op de grond is gevallen en aldus is vernield.
g. Op het rumoer in [manager]s kantoor zijn enige medewerkers afgekomen, waarbij teamcoach [teamcoach] die ruimte als eerste heeft betreden en [eisende partij] met zijn armen heeft omklemd. [eisende partij] is daarop ineengezakt, waarna op advies van een bedrijfshulpverlener een ambulance is gewaar-schuwd. In het door deze dienst opgemaakte verslag van deze uitruk zijn geen bijzonderheden vermeld behoudens dan dat [eisende partij]s bloeddruk wat verhoogd was.
h. [manager] heeft op 15 april 2005 aangifte bij de politie gedaan van zijn mishandeling door [eisende partij] en diens vernieling van een beeldscherm. [manager] heeft daarbij onder meer verklaard dat [eisende partij], toen hij in zijn kantoor was teruggekeerd, heel demonstratief zijn jas heeft uitgedaan, tegen hem heel bedreigend heeft gezegd “Je bent nu voor mij”, dat [eisende partij] vervolgens op hem is afgekomen en hem tegen zijn hoofd en de borst stompte, waarna het hem lukte om [eisende partij] bij de armen te pakken, waarna [eisende partij] wilde loskomen en dat daarna [teamcoach] binnenkwam en deze [eisende partij] van achteren beetpakte zodat die zijn armen niet meer kon vrijmaken.
i. In zijn verklaring van 15 april 2005 heeft [teamcoach] onder meer verwoord dat hij, na een waarschuwing van een medewerker dat het niet goed gaat op [manager]s kantoor, onmiddellijk dat kantoor is binnengegaan en “zie dat [eisende partij] een dreigende houding naar [[manager]] heeft en dat hij hem letterlijk aanvalt. [[manager]] maakt afwerende bewegingen. Ik heb [[eisende partij]] meteen vast gegrepen. Ik heb hem met mijn armen omklemd.”, dat [eisende partij] zich daarbij licht verzette, waarna [eisende partij] op de vloer ging zitten en hij [verwerende partij] heeft losgelaten, aldus [teamcoach].
j. Bij brief van 15 april 2005 is [eisende partij] - samengevat - meegedeeld dat hij hangende het onderzoek naar de gebeurtenissen van 14 april 2005 op non-actief blijft en dat hij zich maandag 18 april 2005 schriftelijk dient te verantwoorden. Na verleend uitstel heeft [verwerende partij]s gemachtigde bij faxbericht d.d. 19 april 2005 samengevat meegedeeld dat [verwerende partij] zich niet kan herinneren wat er is gebeurd tussen een gesprek over koffiezetten en het moment dat hij een ambulance-medewerker naast zich zag, dat hij van anderen begrijpt dat er een schermutseling heeft plaatsgevonden en “Cliënt vindt het afschuwelijk wat er gebeurd is, met name ook voor (..) [manager]. Cliënt ontkent niet dat hij laatstgenoemde is aangevlogen, hij weet er naar zijn zeggen immers niets meer van, maar dat het gebeurd is, betreurt hij ten zeerste. Hij maakt zich zorgen om (..) [manager] en voelt ook sterk de behoefte om zijn verontschuldigingen over het gebeurde aan (..) [manager] aan te bieden. (..)”. [eisende partij] heeft in deze faxbrief verder doen aangeven dat een medisch deskundige zal worden geraadpleegd over de toestand van [verwerende partij] en over een eventuele medische oorzaak voor hetgeen kennelijk is voorgevallen.
k. Bij brief van 19 april 2005 is [eisende partij] door TPG met onmiddellijke ingang ontslagen. TPG heeft daaraan de mishandeling van [manager] ten grondslag gelegd. De door [eisende partij] gegeven verklaring is daarbij door TPG als onacceptabel betiteld gezien de verklaring van [manager] dat [eisende partij] weloverwogen zijn kamer binnenkwam, zijn jas uittrok en tegen [manager] heeft gezegd “Nu ben je voor mij”.
l. [eisende partij] heeft bij brief van 20 april 2005 tegen dit ontslag geprotesteerd, de nietigheid daarvan ingeroepen, zich beschikbaar gesteld voor de bedongen arbeid en de doorbetaling van loon gevorderd.
m. [eisende partij] heeft op 24 april 2005 zijn huisarts bezocht. Deze heeft [eisende partij] doorverwezen voor de vraag of er neurologisch een verklaring kan zijn voor [verwerende partij]s “plotselinge agressie”.
Vordering
[eisende partij] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat het ontslag op staande voet nietig is omdat zich geen dringende reden heeft voorgedaan en omdat TPG niet beschikt over een geldige ontslagvergunning. Er is weliswaar sprake geweest van een woordenwisseling tussen hem en collega’s waarbij hij het woord “matennaaiers” heeft gebruikt doch het is [manager] geweest die hem vervolgens opgewonden direct te verstaan heeft gegeven dat hij op non-actief was gesteld. Omdat hij wilde navragen wat nu een op-non-actiefstelling inhield, wat daarvan de gevolgen waren en hoe lang dat zou duren, is naar hij [manager] teruggekeerd. [manager] heeft daarop zijn zelfbeheersing verloren en heeft [verwerende partij] daarop vastgegrepen. [verwerende partij] heeft zich slechts afgeweerd. Op het moment dat [teamcoach] hem heeft beetgepakt, werd hij niet goed. Daardoor heeft hij zich eerst niet kunnen herinneren wat is voorgevallen. Die herinnering is vanaf 22 april 2005 gaandeweg teruggekeerd. Aan [eisende partij] wordt dan ook ten onrechte verweten dat hij zich aan fysiek en verbaal geweld heeft bezondigd. Er is dan ook geen dringende reden voor een ontslag.
Verweer
TPG heeft ten verwere gesteld dat zich wel een dringende reden heeft voorgedaan omdat [verwerende partij] zich op 14 april 2005 ernstig heeft misdragen door verbaal en fysiek geweld tegen zijn leidinggevende [manager]. [verwerende partij] is derhalve terecht op staande voet ontslagen.
De beoordeling
1.
De spoedeisendheid van de zaak is in voldoende mate komen vast te staan.
2.
Beoordeeld dient te worden of aannemelijk is te achten dat de dringende reden, die TPG ten grondslag heeft gelegd aan het aan [verwerende partij] met onmiddellijke ingang verleende ontslag d.d. 19 april 2005, in een eventueel aan te spannen bodemprocedure stand zal houden. Die vraag beantwoordt de kantonrechter voorshands bevestigend.
3.
Weliswaar staat er verschil van mening over wie nu de aanzet heeft gegeven voor de confrontatie in [manager]s kantoor, [eisende partij] zoals TPG stelt en [manager] zoals [eisende partij] stelt, over hetgeen zich daarvoor heeft afgespeeld, bestaat in hoge mate overeenstemming.
Vaststaat immers dat [eisende partij] zich in de vroege middag van donderdag 14 april 2005 heeft opgewonden over de planning voor de volgende dag, dat [eisende partij] daarbij tegen twee van zijn collega’s de term “matennaaier” heeft gebezigd, dat [eisende partij] vervolgens daarover door vestigingsmanager [manager] ter verantwoording is geroepen, dat [eisende partij] in dat gesprek door [manager] op non-actief is gezet en is verzocht het gebouw onmiddellijk te verlaten, dat [eisende partij] aan dat laatste verzoek geen gehoor heeft gegeven en naar zijn collega’s gelopen met de mededeling dat hij op non-actief is gezet, dat [manager] [eisende partij] deels achterna is gelopen en hem nogmaals heeft gezegd dat hij op non-actief gesteld en dat hij het gebouw onmiddellijk diende te verlaten, dat [manager] daarop in zijn kantoor is teruggekeerd, dat [eisende partij] daarna zich in eerste instantie naar de uitgang heeft begeven, waarna hij naar het kantoor van [manager] is teruggekeerd en de deur van die ruimte achter zich heeft gesloten.
4.
De stelling van [eisende partij] dat het [manager] is geweest die na zijn terugkeer in het kantoor - kort gezegd - tot de aanval is overgegaan, moet als voorshands onvoldoende aannemelijk worden verworpen.
4.1
[manager] heeft immers direct na zijn schermutseling een gedetailleerde schriftelijke verklaring opgesteld die overeenkomt met zijn aangifte bij de politie. Deze verklaringen zijn door [manager] ter zitting, terwijl hij als informant is gehoord en in dat kader door beide partijen is ondervraagd, bevestigd. [manager] heeft daarbij onder meer verklaard dat het [eisende partij] was die zich intimiderend en bedreigend heeft opgesteld en hem heeft aangevallen waarbij [eisende partij] hem klappen op het hoofd en tegen de borst heeft gegeven. De kantonrechter ziet vooralsnog onvoldoende reden om [manager]s verklaring als onvoldoende consistent en/of geloofwaardig terzijde te laten.
4.2
Daarbij komt dat [manager]s verklaring wordt ondersteund door die van [teamcoach], die eveneens ter zitting als informant is gehoord en in dat kader door beide partijen is ondervraagd. De ter zitting afgelegde verklaring stemt overeen met hetgeen hij op 15 april 2005 schriftelijk heeft verklaard. Daarbij heeft [teamcoach] ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat het zijn stellige overtuiging is dat het [verwerende partij] was die [manager] aanviel en niet andersom.
4.3
Dat [eisende partij]s gemoedstoestand bij zijn terugkeer in [manager]s kantoor slechts nieuwsgierig van aard was, zoals hij thans voorwendt, moet in hoge mate als ongeloofwaardig worden afgedaan. [verwerende partij] was immers net tevoren door [manager] op zijn gedrag tegenover collega’s aangesproken, hetgeen in een op-non-actiefstelling had geresulteerd. Uit meerdere verklaringen van zijn collega’s (diverse namen) blijkt dat [eisende partij] zich vervolgens over die maatregel heeft beklaagd, waarna hij nogmaals door [manager] is aangesproken om het gebouw te verlaten. Daarbij komt dat [collega] heeft verklaard dat [eisende partij] al bij het begin van de dienst om 13.30 uur een gespannen indruk op hem heeft gemaakt. Ook uit [eisende partij]s verklaring zoals afgelegd tegenover zijn huisarts blijkt dat hij naar eigen zeggen “plotseling agressief” is geworden, hetgeen hij al eerder impliciet heeft doen toegeven bij de faxbrief van 19 april 2005.
5.
Er moet dan ook naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter vanuit worden gegaan dat de door [manager] gegeven lezing van de gebeurtenissen in zijn kantoor op 14 april 2005 de juiste is. Daarmee heeft vooralsnog als uitgangspunt te gelden dat het [eisende partij] is geweest die zich jegens zijn leidinggevende [manager] heeft bezondigd aan verbaal en fysiek geweld.
6.
Een dergelijke misdraging kan een dringende reden opleveren als bedoeld in artikel 7:678 lid 1 jo 2 sub e BW, zeker tegen de achtergrond van hetgeen eind december 2004 en in januari 2005 omtrent [eisende partij] is voorgevallen. Het gegeven dat [verwerende partij] voor die twee incidenten niet disciplinair is gestraft, maakt dat niet anders, aangezien vaststaat dat hem destijds onmiskenbaar duidelijk is gemaakt dat dergelijk wangedrag niet werd getolereerd.
7.
Voor zover in het betoog van [eisende partij] is vervat de stelling dat hem het incident van 14 april 2005 niet kan worden toegerekend, daartoe stellende dat hij - naar de kantonrechter begrijpt - een “black-out” heeft gehad, neemt dat de dringendheid van voormelde dringende reden niet weg.
Dat er sprake is geweest van een “black-out” (bewusteloosheid, bewustzijnsverlaging en/of bewustzijnsvernauwing) wordt vooralsnog niet medisch onderbouwd. In het verslag van de ambulancedienst is niet meer te lezen dan dat er door hen op 14 april 2005 geen afwijkingen zijn geconstateerd en dat alleen [eisende partij]s bloeddruk wat aan de hoge kant was. Uit dat verslag kan voorts worden afgeleid dat het bewustzijn van [eisende partij] door de ambulancedienst helder is bevonden. Uit de doorverwijzing van de huisarts naar de neuroloog is evenmin een aanwijzing ter zake te vinden, behoudens dan dat er sprake is geweest van “plotselinge agressie”.
Daarbij komt dat zonder nadere (medische) onderbouwing die ontbreekt, niet valt in te zien dat [verwerende partij] vanaf 22 april 2005 gaandeweg zijn herinnering heeft kunnen hervinden, zoals hij thans heeft aangevoerd, welke “hervonden herinnering” [eisende partij] zou vrijpleiten van het door TPG aan hem gemaakte verwijt. Desondanks heeft [eisende partij] kennelijk het vanaf 22 april 2005 hervinden van zijn herinnering niet op 24 april 2005 aan zijn huisarts gemeld en heeft hij kennelijk alleen gesproken over een mogelijke (medische) oorzaak voor zijn “plotselinge agressie” jegens [manager].
Al met al moet er voorlopig vanuit worden gegaan dat er hooguit sprake is geweest van een kortdurend verlies aan zelfcontrole bij [eisende partij] doch dit levert nog geen ontoerekeningsvatbaar-heid op. Hoe dan ook is er sprake van (een mate van) verwijtbaarheid in het handelen van [eisende partij].
8.
De kantonrechter heeft onvoldoende reden om aan te nemen dat in de (overige) persoonlijke omstandigheden van [eisende partij], zijn leeftijd en de duur van zijn dienstverband bij TPG daar met name onder begrepen, een grond schuilt voor de aanname dat het ontslag op staande voet onvoldoende gerechtvaardigd is.
9.
De kantonrechter is, gelet op het hiervoor overwogene, dan ook van oordeel dat het onvol-doende zeker is dat de dringende reden in een bodemprocedure geen stand zal houden. Daarmee ontbreekt het noodzakelijke vooruitzicht op een voor [eisende partij] positieve uitkomst in een bodemprocedure, hetgeen leidt tot de conclusie dat thans de vordering tot wedertewerkstelling noch tot doorbetaling van het loon toewijsbaar is.
10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verwerende partij] in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
- weigert de door [eisende partij] verzochte voorlopige voorzieningen;
- veroordeelt [eisende partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van TPG begroot op € 200,00 voor salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 6 juni 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.