Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken –mede op grond van de inhoud van de over en weer overgelegde producties, voorzover de inhoud daarvan niet is betwist- het volgende vast:
1.1
Op [datum] is [werknemer] in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) werkgeefster. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 4.839,00 bruto per maand exclusief 8 % vakantiegeld en een 13e maand. Laatstelijk was zijn functie vestigingsdirecteur. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie (hierna: de CAO Bve).
1.2
Medio 2002 heeft werkgeefster besloten tot een reorganisatie. Op 31 oktober 2003 is een Sociaal Plan tot stand gekomen teneinde de personele gevolgen van de reorganisatie in te kaderen.
1.3
Bij schrijven van 28 juni 2004 (hierna: het ontslagbesluit) heeft werkgeefster het dienstverband met werknemer opgezegd tegen 31 december 2004. Daartoe werd aangevoerd dat de functie van vestigingsdirecteur ten gevolge van de reorganisatie kwam te vervallen en dat er intern geen herplaatsingsmogelijkheden voor werknemer waren. De opzegtermijn is later door werkgeefster verlengd tot (uiteindelijk) 1 maart 2005.
1.4
Werknemer heeft gesolliciteerd op de in het kader van de reorganisatie bij werkgeefster gecreëerde nieuwe functie van programmamanager Akkerbouw en Tuinbouw. In september 2003 heeft de betreffende sollicitatiecommissie hem daarvoor afgewezen.
1.5
Van het ontslagbesluit van 28 juni 2004 is werknemer op de voet van het bepaalde in artikel N-1 d van de CAO Bve in beroep gekomen bij de Commissie van Beroep.
1.6
Bij uitspraak van 7 februari 2005 is de Commissie van Beroep tot het oordeel gekomen dat het beroep gegrond is. Daartoe heeft de Commissie van Beroep het volgende overwogen (voorzover relevant):
“……
Derhalve heeft ten onrechte geen MR-lid deel uitgemaakt van de sollicitatiecommissie die heeft geoordeeld over de kandidatuur van [werknemer] voor de functie van programmanager Akkerbouw en Tuinbouw.
Voorts is de Commissie uit een verklaring van de werkgever gebleken dat in de functie van programmamanager Akkerbouw en Tuinbouw een niet-boventallige medewerker is benoemd. Daarbij is niet gebleken dat op de positie die deze medewerker achterliet een andere boventallige medewerker is benoemd. De werkgever heeft niet bestreden dat de functie van programmanager Akkerbouw en Tuinbouw voor [werknemer] een passende functie in de zin van het Sociaal Plan is en dat [werknemer] voor deze functie geschikt is. De Commissie overweegt dat op de werkgever vanuit zijn verplichtingen als goed werkgever de plicht rust om zijn boventallig personeel, indien mogelijk, binnen de organisatie te plaatsen. Gezien de onweersproken goede staat van [werknemer], zijn langdurig dienstverband en de verstrekkende financiële gevolgen van een ontslag had het op de weg van de werkgever gelegen om op een meer zorgvuldige wijze tot invulling van de vacature van programmanager Akkerbouw en tuinbouw te komen. Niet alleen had de sollicitatiecommissie op juiste wijze dienen te worden samengesteld, maar bovendien had de werkgever meer inzichtelijk moeten maken waarom [werknemer] niet in aanmerking kon komen voor vervulling van deze vacature nu hij immers geschikt geacht kan worden voor deze functie. De Commissie overweegt dat hieraan meer gewicht toekomt nu de invulling van de functie niet heeft geleid tot vermindering van de boventalligheid aan de instelling.
De Commissie is het met de werkgever eens dat hem een discretionaire bevoegdheid toekomt ten aanzien van de vervulling van vacatures. Gezien het hiervoor gestelde echter, meent de Commissie dat de werkgever niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor [werknemer] geen andere passende functie beschikbaar was.
Aldus zal de Commissie het beroep gegrond verklaren.
……”
1.7
Bij schrijven van 22 februari 2005 heeft werkgeefster aan werknemer laten weten het niet eens te zijn met de uitspraak van de Commissie en het ontslagbesluit te handhaven.