3.
De kantonrechter verwerpt al hetgeen Dexia overigens heeft aangevoerd tegen het aannemen van nietigheid.
Dexia heeft betoogd dat de Wck een gesloten stelsel van sanctiemogelijkheden kent, maar dit oordeel wordt niet gedeeld. De omstandigheid dat in de Wck het verlenen van kredieten zonder vergunning niet met nietigheid of vernietigbaarheid is gesanctioneerd, terwijl niet inachtneming van andere voorschriften uit de Wck wèl met nietigheid is gesanctioneerd, betekent nog niet, juist mede in het licht van art. 69 Wck (dat het verlenen van kredieten zonder vergunning strafbaar stelt) en voorts gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 2. is overwogen, dat het zonder vergunning aangaan van een overeenkomst niet tot nietigheid ex art. 3:40 lid 2 BW leidt.
Voorts heeft Dexia betoogd dat, omdat Bank Laboucherere sinds 1952 over een vergunning in de zin van de Wet Toezicht Kredietwezen (Wtk) beschikte en Dexia Bank Nederland N.V. sinds 1990 en voorts bij het inwerkingtreding van de Wck op 4 juli 1990 alle Wtk-vergunninghouders zonder nadere toets een Wck-vergunning kregen, indien zij daarom vroegen, Dexia een Wck-vergunning zou hebben gekregen, als zij die had aangevraagd. Ook dit betoog kan Dexia niet baten. Immers heeft Bank Labouchere geen Wck-vergunning aangevraagd en heeft Dexia Bank Nederland N.V. dat eerst na het sluiten van de overeenkomst gedaan.
Door Dexia is voorts aangevoerd dat nietigheid van de overeenkomst achterwege dient te blijven op grond van het bepaalde in de art. 6:2 of 6:248 BW. Mocht Dexia immers wel over een Wck-vergunning hebben beschikt dan zou [gedaagde] de effectenlease-overeenkomst ook met Dexia zijn aangegaan, aldus Dexia. De maatschappelijke belangen die zijn gemoeid met het naleven van een vergunningplicht wegen echter dermate zwaar dat niet gezegd kan worden dat toepassing van de aan de niet naleving daarvan verbonden nietigheidsanctie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook dit standpunt van Dexia wordt derhalve niet gedeeld.
4.
Voorzover Dexia heeft willen betogen dat nu zij inmiddels een Wck-vergunning heeft verkregen de overeenkomst op grond van art. 3:58 BW alsnog geldig wordt, word dit betoog evenmin gevolgd.
Vooreerst heeft Dexia betoogd dat de in april 2003 verleende Wck-vergunning uitsluitend is verleend voor het aanbieden van de renteloze lening als bedoeld in het Dexia Aanbod. Niet is gesteld of gebleken dat op basis van die vergunning tevens leningen kunnen worden verstrekt ter uitvoering van een overeenkomst als in casu aan de orde is.
Voorts volgt uit de toelichting bij art. 3:58 BW dat bekrachtiging mogelijk is als de vereiste overheidstoestemming aanvankelijk ontbrak, maar nadien alsnog is verleend (PG Bk 3 BW, Deventer 1980, p. 247/8 en 245). Blijkens de voorbeelden ziet die bekrachtigingsmogelijkheid op gevallen, waarin een bijzondere rechtshandeling, bijv. ontslag van een werknemer, pas is toegestaan nadat een bestuursorgaan toestemming heeft gegeven. De situaties van de in de toelichting gegeven voorbeelden verschillen wezenlijk van de situatie waar het in dit geding over gaat. In de voorbeelden gaat het over bekrachtiging als bij een of meer individueel bepaalde rechtshandelingen een handeling als goedkeuring of toestemming heeft ontbroken. Hier echter is sprake van een vergunning voor het verrichten van een onbepaald aantal gelijksoortige rechtshandelingen. Bekrachtiging zou daarmee niet bepaalde handelingen, maar een onbepaald aantal handelingen in een bepaalde periode betreffen. Dit verschil spreekt te meer aan in de situatie in dit geding, waarin Dexia zonder vergunning en dus zonder het daarbij behorende toezicht structureel en op grote schaal kredieten heeft verstrekt.