ECLI:NL:RBZLY:2005:AU9097

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
20 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
276001 CV 05-2405
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kantonrechter bekritiseert incassobureau over vergoeding voor incassowerkzaamheden

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 20 september 2005, vorderden de besloten vennootschappen [eiser 1] en [eiser 2] een betaling van € 3.371,05 van de gedaagde partij, Drie D Zwembaden B.V., met wettelijke rente en proceskosten. De eisers stelden dat Drie D hen had ingeschakeld voor incassowerkzaamheden, maar de gedaagde verweerde zich door te stellen dat de eisers niet ontvankelijk waren in hun vordering en dat deze afgewezen moest worden. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de incasso-overeenkomst die op 11 maart 2003 was gesloten, waarin was vastgelegd dat Drie D vorderingen ter incasso aan de eisers zou uitbesteden.

De kantonrechter oordeelde dat de eisers niet voldaan hadden aan hun zorgplicht als opdrachtnemers. De werkzaamheden die zij hadden verricht, waren beperkt tot het verzenden van één sommatiebrief, terwijl de gedaagde had aangegeven dat de werkzaamheden niet waren afgerond. De kantonrechter concludeerde dat de eisers niet voldoende onderzoek hadden gedaan naar de gegrondheid van de vordering en dat zij niet konden aantonen dat zij recht hadden op de gevraagde vergoeding van € 2.786,91. De kantonrechter wees de vordering van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten, die aan de zijde van Drie D waren begroot op € 350,00 voor het salaris van de gemachtigde.

Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van incassobureaus om zorgvuldig om te gaan met de vorderingen die zij behandelen en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor de geclaimde vergoedingen. De uitspraak is een belangrijke reminder voor partijen die incassowerkzaamheden uitvoeren, dat zij niet alleen afhankelijk zijn van de afspraken in de overeenkomst, maar ook van hun eigen zorgplicht en de noodzaak om de gegrondheid van vorderingen te verifiëren.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 276001 CV 05-2405
datum : 20 september 2005
vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap [EISER 1]. en
de besloten vennootschap [EISER 2.],
beiden gevestigd te [vestigingsplaats],
eisende partijen, verder te noemen: “[eiser 1]” respectievelijk “[eiser 2]”,
gemachtigde mr. [A] [eiser 2], als advocaat verbonden aan [eiser 2],
tegen
de besloten vennootschap DRIE D ZWEMBADEN B.V.
tevens h.o.d.n. Drie “D” Rekreatiebouw,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde partij, verder te noemen: “Drie D”
gemachtigde mr. M.C.J. Freijters, advocaat te De Wijk.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 12 mei 2005,
- het antwoord van Drie D,
- de repliek van [eiser 1] en [eiser 2] en
- de dupliek van Drie D.
Het geschil
De vordering van [eiser 1] en [eiser 2] strekt ertoe dat Drie D wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.371,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.786,91 vanaf 10 mei 2005, met veroordeling van Drie D in de kosten van de procedure.
Daartegen heeft Drie D verweer gevoerd met conclusie dat [eiser 1] en [eiser 2] in hun vordering niet ontvankelijk worden verklaard althans dat hun vordering wordt afgewezen, met hun veroordeling in de kosten van de procedure.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat vast dat zij op 11 maart 2003 een incasso-overeenkomst hebben gesloten, inhoudende dat Drie D in voorkomende gevallen aan [eiser 1] / [eiser 2] vorderingen ter incasso uit handen zal geven en dat Drie D vervolgens een vordering op haar debiteur Bottema ter incasso aan [eiser 1] / [eiser 2] heeft uitbesteed. Onomstreden is dat [eiser 1] daarop een sommatiebrief aan die debiteur heeft verzonden, dat die debiteur op die brief heeft gereageerd met het verweer dat Drie D de met haar overeengekomen werkzaamheden niet heeft afgerond en dat Drie D daarna aan [eiser 1] heeft verzocht de behandeling van de zaak tot nader order aan te houden. Evenmin is in geschil dat de directeur-grootaandeelhouder van Drie D vanaf 7 mei 2003 in staat van faillissement is komen te verkeren en dat deze sindsdien [eiser 1] niet van instructies omtrent de incasso ten behoeve van Drie D heeft kunnen voorzien.
2.
In geschil is thans of Drie D voor de door [eiser 1] althans [eiser 2] verrichte incasso-werkzaamheden een vergoeding is verschuldigd van € 2.786,91, zoals Drie D bij factuur van 29 september 2004 in rekening is gebracht. Die vraag dient naar het oordeel van de kantonrechter negatief te worden beantwoord.
3.
De in de artikelen 10 e.v. van de incasso-overeenkomst d.d. 11 maart 2003 neergelegde tariefstelling gaat er vanuit dat de opdrachtgever in alle gevallen, behoudens het geval dat de vordering oninbaar blijkt te zijn, een vergoeding is verschuldigd van 15% over het saldo van de ter incasso uit handen gegeven hoofdsom en de vertragingsrente per datum van de eerste sommatie. Volgens die bepalingen is de opdrachtgever die vergoeding ook verschuldigd indien de opdracht tussentijds wordt ingetrokken, de kwestie tussentijds tussen de opdrachtgever en de debiteur wordt geregeld, de opdrachtgever de aanspraak op de debiteur niet kan bewijzen, de opdrachtgever de hoofdsom aan de debiteur crediteert of de opdracht anderszins bemoeilijkt of onmogelijk maakt.
4.
Die tariefstelling en de voorwaarden waaronder deze geldt, ontslaat [eiser 1] / [eiser 2] evenwel niet van haar plicht om het complete dossier omtrent de ter incasso uit handen gegeven hoofdsom tot zich te nemen en zelfstandig een beeld te vormen van de gegrondheid en inbaarheid van die hoofdsom. Die plicht rust op hen niet alleen ingevolge het bepaalde in artikel 7:401 BW doch tevens ingevolge de gesloten incasso-overeenkomst. In die overeenkomst is immers in artikel 11 bepaald dat de opdrachtgever de gerechtigdheid tot de vordering moet kunnen bewijzen. Die onderzoeksplicht gaat weliswaar niet zover dat [eiser 1] / [eiser 2] voor of bij de aanvaarding van de opdracht de kans van slagen van een gerechtelijke procedure inschat doch enige beoordeling van de vraag in hoeverre de aan haar voorgelegde vordering met de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kans van slagen heeft, mag worden verlangd.
5.
Vast staat dat de verrichte incassowerkzaamheden beperkt zijn gebleven tot de verzending van één standaardsommatie waarop als verweer is gekomen dat de werkzaamheden waarvan Drie D betaling verlangde, niet waren afgerond. Gesteld noch gebleken is dat [eiser 1] / [eiser 2] dat (basale) aspect voorafgaande aan de acceptatie van de incasso-opdracht niet heeft kunnen onderkennen op basis van het onderliggende dossier en hetgeen zij met Drie D daaromtrent heeft besproken. Dienaangaande is in het geheel niet gesteld of gebleken dat [eiser 1] / [eiser 2] (desgevraagd) het onderliggende dossier van Drie D hebben ontvangen en dit dossier met Drie D hebben besproken. Er moet dan ook vanuit worden gegaan dat [eiser 1] / [eiser 2] niet voldaan hebben aan de op hen rustende zorg van een goed opdrachtnemer.
6.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de kantonrechter geen reden voor een vergoeding aan [eiser 1] / [eiser 2]. Daarvoor is te minder grond nu zij menen voor één sommatiebrief een bedrag van € 2.786,91 te kunnen rekenen, hetgeen niet in overeenstemming valt te brengen met het in artikel 7:405 lid 2 BW neergelegde uitgangspunt van een gebruikelijk althans een redelijk loon. Voormeld bedrag strookt overigens evenmin met het feit dat voormelde tariefafspraak blijkens punt 10. van de overeenkomst er vanuit gaat dat de zaak door [eiser 1] / [eiser 2] volledig wordt afgerond.
7.
De vordering van [eiser 1] en [eiser 2] zal dan ook worden afgewezen onder hun veroordeling in de kosten van de procedure.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] af;
- veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Drie D begroot op € 350,00 voor salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 20 september 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.