RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 109085 / HA ZA 05-663
Uitspraak: 21-12-2005
in de zaak, aanhangig tussen:
publiekrechtelijke rechtspersoon WATERSCHAP ZUIDERZEELAND,
gevestigd te Lelystad,
eiser,
procureur mr. H.A. Bosma,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. E.D. van Tellingen,
verder te noemen "het Waterschap" respectievelijk "[gedaagde]".
De zaak is bij op 12 mei 2005 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
- een conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde];
- een conclusie van repliek van de zijde van het Waterschap, tevens inhoudende een vermeerdering van eis;
- een conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde].
Ten slotte is op verzoek van partijen vonnis bepaald.
1 De vermeerderde vordering van het Waterschap strekt ertoe dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan het Waterschap te voldoen:
- een bedrag van EUR 122.805,- dan wel een nader bij staat op te maken schadebedrag
wegens onrechtmatig opnemen van een van de rekeningen van het Waterschap dan wel
van de personeelsvereniging dan wel het onrechtmatig op een van de eigen rekeningen
van [gedaagde] overboeken van bedragen die aan het waterschap dan wel aan de
personeelsvereniging behoren;
- een bedrag van EUR 1250,- wegens ontvangen en niet afgedragen gelden;
- een bedrag van EUR 499,90 terzake van noodzakelijk extra opgevraagde bankafschriften;
- elk van deze bedragen te verhogen met de wettelijke rente ingaande het moment waarop
[gedaagde] daarover op enige wijze de beschikking heeft gekregen of anderszins
tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van EUR 1360,- wegens gelegde beslagen;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2 Daartegen is door [gedaagde] verweer gevoerd met conclusie dat de rechtbank het Waterschap niet ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen althans hem deze zal ontzeggen, althans op nihil zal bepalen althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van het Waterschap in de proceskosten.
1.1 Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist -mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden- het volgende vast.
1.2 [gedaagde] is bij het Waterschap in dienst sinds de oprichting ervan in 2000 en bekleedt de functie van financieel consulent. In die hoedanigheid dient hij de afdelingshoofden in de organisatie te ondersteunen en te adviseren met betrekking tot de begroting en de budgetten. Tevens is [gedaagde] bestuurslid en penningmeester van de personeelsvereniging, gevormd door de medewerkers van het Waterschap. De contributie voor het lidmaatschap van de personeelsvereniging wordt ingehouden op het salaris van de medewerkers terwijl het Waterschap per lid een extra bijdrage verstrekt aan de personeelsvereniging. Het doorgeven van de ingehouden contributie en het betalen van de extra bijdrage geschiedt door het Waterschap op basis van een door de penningmeester van de personeelsvereniging ingediende nota.
1.3 Naar aanleiding van een onverklaarbare geldopname van de bankrekening van de personeelsvereniging heeft het bestuur van de personeelsvereniging een onderzoek laten instellen naar de financiële administratie en heeft het Waterschap een accountantsonderzoek laten instellen naar de geldstroom van het Waterschap naar de personeelsvereniging.
1.4 In de rapportage van PriceWaterhousCoopers d.d. 7 juni 2005 naar aanleiding van dit onderzoek wordt melding gemaakt van het feit dat in 2004 en in 2005 (tot en met maart) door het Waterschap betalingen zijn verricht aan de personeelsvereniging op basis van facturen waarvan de grondslag onbekend is. Tevens wordt daarbij aangegeven dat de betalingen in totaal zowel in 2004 als in 2005 de betreffende begrotingspost van het Waterschap overschrijden en ook een veelvoud zijn van de betalingen in de daaraan voorafgaande jaren, die een vrij constant beeld vormen.
1.5 In de financiële administratie van de personeelsvereniging zijn tal van onregelmatigheden ontdekt en is een groot bedrag aan geldautomaatopnames aangetroffen die in de kasstaat niet zijn verantwoord. De door het Waterschap aan de personeelsvereniging overgemaakte gelden zijn, voorzover die meer waren dan de tot 2004 per jaar (gemiddeld) betaalde bedragen, grotendeels van de bankrekening van de personeels-vereniging verdwenen.
1.6 Bij brief van 20 mei 2005 heeft [gedaagde] aan de secretaris-directeur zijn spijt betuigd over het feit dat hij het vertrouwen heeft beschadigd en heeft hij aangegeven zelf behoorlijk geschrokken te zijn van wat hij teweeg heeft gebracht en zijn fout te erkennen.
1.7 [gedaagde] is door het Waterschap ingaande 26 april 2005 in zijn functie geschorst en hem is ontslag aangezegd per 1 augustus 2005. Tegen hem is door het Waterschap en door de personeelsvereniging aangifte gedaan wegens verduistering, oplichting en valsheid in geschrifte.
2 Standpunt van het Waterschap
2.1.1 Het Waterschap voert aan dat het door frauduleus handelen van [gedaagde] schade heeft geleden. Dat frauduleus handelen zou er uit bestaan hebben dat op instigatie van [gedaagde] in totaal EUR 94.600,- is overgeboekt van de rekening van het Waterschap naar de rekening van de personeelsvereniging, terwijl voor deze overboekingen geen noodzaak aanwezig was.
2.1.2 Voorts stelt het Waterschap zich op het standpunt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door te bewerkstellingen dat een groot deel van het geld, dat op basis van de door [gedaagde] ingediende nota's aan de personeelsvereniging is betaald, van de bankrekening van die vereniging is verdwenen. In 2004 en 2005 gaat het in totaal om een bedrag van EUR 122.805,-. [gedaagde] had als penningmeester van de personeelsvereniging een machtiging om over die bankrekening te beschikken.
3 Standpunt van [gedaagde]
3.1 [gedaagde] betoogt primair dat het exploot van de dagvaarding nietig is omdat in strijd met artikel 111, lid 3, van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daarin niet is vermeld over welke bewijsmiddelen het Waterschap beschikt en welke getuigen gehoord kunnen worden.
3.2 Voorts bestrijdt [gedaagde] dat op zijn instigatie door het Waterschap betalingen zijn verricht aan de personeelsvereniging zonder daartoe gehouden te zijn, dat het Waterschap schade heeft geleden en dat hij zich op onregelmatige wijze gelden van de personeelsvereniging heeft toegeëigend.
4 De beoordeling van het geschil
4.1 [gedaagde] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat het exploot van de dagvaarding nietig dient te worden verklaard. Het niet voldoen aan het bepaalde in artikel 111, derde lid, Rv is in artikel 120, vierde lid, Rv niet bedreigd met nietigheid.
4.2 Vooropgesteld dient te worden dat, hoewel het Waterschap en de personeelsvereniging nauw met elkaar zijn verweven, het om afzonderlijke rechtspersonen gaat die niet met elkaar kunnen worden vereenzelvigd. In deze procedure treedt alleen het Waterschap als eiser op.
4.3 Ook indien op grond van de accountantsrapportage d.d. 7 juni 2005 zou moeten worden aangenomen dat door toedoen van [gedaagde] op onregelmatige wijze aanzienlijke sommen geld van de bankrekening van de personeelsvereniging zijn verdwenen dan impliceert dat nog niet dat [gedaagde] daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens het Waterschap.
4.4 Wat betreft mogelijk benadeling van het Waterschap is met hetgeen het Waterschap terzake heeft gesteld onvoldoende geadstrueerd waaruit het onrechtmatig handelen van [gedaagde] tegenover het Waterschap zou hebben bestaan. Het feit dat door het Waterschap aan de personeelsvereniging gelden zijn overgemaakt op basis van door [gedaagde] ingediende nota's is in dezen onvoldoende. Dat was immers, zo begrijpt de rechtbank tenminste, de gebruikelijke gang van zaken, in elk geval waar het ging om het doorgeven van de contributies en waterschapsbijdragen aan de personeelsvereniging.
4.5 Waar het Waterschap overigens niet concreet heeft aangegeven waaruit de als onrechtmatig jegens hem aan te merken handelingen van [gedaagde] hebben bestaan heeft hij derhalve onvoldoende invulling gegeven aan zijn verplichting alle feiten aan te dragen, nodig om over de vordering te kunnen oordelen. De rechtbank wenst om die reden nader door het Waterschap geïnformeerd te worden over de vraag op welke gedragingen van [gedaagde] het Waterschap doelt als hij onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens het Waterschap aan de vordering ten grondslag legt. De rechtbank zal daartoe een comparitie van partijen gelasten ter nadere instructie van de zaak.
Voor de comparitie worden 2 uren uitgetrokken.
I Partijen worden uitgenodigd om in persoon dan wel deugdelijk vertegenwoordigd,
vergezeld van hun raadslieden, op nader te bepalen dag en uur te verschijnen in het gerechtsgebouw te Lelystad, aan het Stationsplein 15, zulks voor het geven van inlichtingen als hiervoor onder overweging 4.5 aangegeven. De zaak zal weer worden opgeroepen op de rolzitting van woensdag 11 januari 2006 voor opgave van verhinderdata door beide partijen ambtshalve peremptoir.
II Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Moorman en in het openbaar uitgesproken op woensdag 21 december 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.