RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
sector civiel recht
enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 108814 / HA ZA 05-621
Uitspraak : 7 december 2005
in de zaak, aanhangig tussen:
[eiseres],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
eiseres,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaat mr. J. van den Bos te Nunspeet,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. R.F. Vogel.
Hierna te noemen: "[eiseres]" en "[gedaagde]".
De zaak is bij op 4 mei 2005 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
- een conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde];
vervolgens, is ingevolge tussenvonnis van 17 augustus 2005 een comparitie van partijen gehouden.
Ten slotte is op verzoek van partijen op het griffiedossier vonnis bepaald.
De vordering van [eiseres] strekt ertoe [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van EUR 6.426,79 in hoofdsom en EUR 788,40 aan buitengerechtelijke kosten, met rente en proceskosten.
Daartegen is door [gedaagde] verweer gevoerd met conclusie [eiseres] in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
1.1 [gedaagde] heeft onder meer in de periode van 1 september 2001 t/m 29 april 2002 de woning van de heer [A] en [eiseres] op het adres [adres] te [plaats] in onderhuur gehad.
1.2 In deze periode is in de woning een hennepplantage opgezet, waarvoor [gedaagde] strafrechtelijk is vervolgd.
1.3 Bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 8 mei 2003 is de civiele vordering van [eiseres] ter grootte van EUR 6.426,79 toegewezen.
1.4 Bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 juni 2004 is [eiseres] in haar vordering niet ontvankelijk verklaard onder bepaling, dat [eiseres] haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kon aanbrengen. Het Hof heeft het onder 2 ten laste gelegde feit (diefstal elektriciteit) niet bewezen geacht. De politierechter had dit feit wel bewezen geacht.
1.5 [eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 15 oktober 2004 aangeschreven en aangemaand EUR 6.426,79 binnen twee weken te betalen.
1.6 [gedaagde] heeft niet betaald.
Het standpunt van [eiseres]
2.1 Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter op 8 mei 2003, pagina 2 onderaan, heeft [gedaagde] bekend in de periode van 1 september 2001 t/m 29 april 2002 elektriciteit te hebben gestolen. Blijkens pagina 3 van hetzelfde proces-verbaal heeft [gedaagde] de vordering van [eiseres] niet betwist.
2.2 [eiseres] heeft voorts een drietal verklaringen overgelegd van buurtgenoten, die verklaren, dat [gedaagde] gedurende de periode september 2001 t/m april 2002 aanwezig is geweest in de woning [adres] en dat [gedaagde] de woning in gebruik had.
2.3 [eiseres] is van oordeel, dat [gedaagde] in verzuim is en dat hij het verschuldigde bedrag dient te voldoen.
Het standpunt van [gedaagde]
3.1 Op zichzelf is juist, dat [gedaagde] in de periode van 1 september 2001 t/m 29 april 2002 de woning aan het adres [adres] te [plaats] heeft ondergehuurd van de heer [A]. De heer [A] woonde indertijd samen met [eiseres]. Dit verklaart waarom [eiseres] door NUON is benaderd met aanvullende nota's in verband met geleverde elektriciteit.
3.2 [gedaagde] had het pand [adres] van [A] gehuurd om zijn vrienden gelegenheid te bieden te overnachten. Het kwam regelmatig voor dat [gedaagde] vrienden op bezoek kreeg, die van ver moesten komen, in verband met diverse muziekoptredens,.
3.3 [gedaagde] is helaas zo onverstandig geweest de sleutel van de woning enige tijd later aan derden te overhandigen, zulks in verband met het feit, dat dezen aan [gedaagde] hadden verteld dat hij iets zou kunnen bijverdienen wanneer hij een hennepkwekerij zou onderhouden. [gedaagde] verkeerde in die periode in buitengewoon moeilijke financiële omstandigheden.
3.4 De hennepplantage in de woning aan de [adres] te [plaats] is evenwel niet door de Haan zelf opgezet. Dit is geheel in handen geweest van de desbetreffende derden, die [gedaagde] slechts kent bij hun voornamen [B] en [C]. [gedaagde] heeft de planten derhalve niet zelf gekweekt. Het enige, dat hij behoefde te doen, was de planten regelmatig water geven c.q. onderhouden. Voor het overige heeft [gedaagde] niets met de betreffende hennepkwekerij van doen gehad.
3.5 De politie heeft op 29 april 2002 na een anonieme tip een inval in het pand gedaan. Op dat moment waren daar behalve [gedaagde] ook nog andere diverse personen uit Breda werkzaam met knippen van de planten. Alle toen in het pand aanwezige personen zijn door de politie aangehouden. Vervolgens is ook de NUON gewaarschuwd, waarna een storingsmonteur van de NUON is gekomen, de energietoevoer werd afgesloten en de meter werd meegenomen. Aan [eiseres] zijn later door NUON nota's gezonden op basis van het geschatte energieverbruik ten tijde van de kwekerij.
3.6 [gedaagde] voelt zich evenwel niet verantwoordelijk voor de door [eiseres] geleden schade, aangezien hij uiteindelijk niet degene is geweest die op illegale wijze elektriciteit heeft afgetapt. Het enige, dat aan [gedaagde] verweten zou kunnen worden, is het feit dat hij gelegenheid heeft gegeven een hennepplantage in de betreffende woning op te zetten. Hij is echter op geen enkele wijze betrokken geweest bij het illegaal aftappen van de elektriciteitstoevoer, aangezien dit geheel en al in handen en in beheer van derden is geweest.
3.7 Uit het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam blijkt, dat het in eerste aanleg gewezen vonnis van de politierechter is vernietigd, alsmede dat het Hof niet wettig en overtuigend bewezen acht, dat [gedaagde] het onder 2 in de inleidende dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan, zomede dat hij daarvan is vrijgesproken. [gedaagde] is derhalve niet schuldig bevonden aan diefstal van een hoeveelheid elektriciteit.
3.8 Niet voldaan is aan het uit de wet (art. 6:98 BW) voortvloeiende criterium, dat de schade in een zodanig verband dient te staan met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
De beoordeling van het geschil
4.1 [gedaagde] erkent, dat hij gelegenheid heeft gegeven een hennepplantage in de betreffende woning op te zetten en dat hij werkzaamheden in de hennepplantage heeft verricht.
4.2 [gedaagde] betoogt, dat niet is voldaan aan het criterium van artikel 6:98 BW, dat de schade in een zodanig verband staat met voormeld erkend feit, dat de schade hem als gevolg van dat feit kan worden toegerekend.
4.3 Dit betoog faalt. Dat illegaal stroom wordt afgetapt is het redelijkerwijs te verwachten gevolg van het ter beschikking stellen van het pand voor een hennepplantage.
4.4 Derhalve is de rechtbank van oordeel, dat de door [eiseres] als gevolg van verhoogd stroomverbruik geleden schade aan [gedaagde] kan worden toegerekend.
4.5 [gedaagde] heeft de vordering in hoofdsom ad EUR 6.426,79 niet bestreden, zodat dit bedrag kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2003 tot aan de dag van voldoening.
4.6 De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen, nu niet is gebleken dat [eiseres] meer of andere kosten heeft moeten maken dan die welke gebruikelijk zijn ter inleiding van een procedure.
4.10 [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
De rechtbank veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag van EUR 6.426,79 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van 28 april 2003 tot de dag van betaling.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van [eiseres] gevallen, bepaald op EUR 1.038,60 waarvan
EUR 893,10 op de voet van artikel 243, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de griffier van deze rechtbank betaald moet worden (op rekening van de Rabobank met nummer 1923.25.930 ten name van MvJ Arrondissement Zwolle (548), Postbus 10067, 8000 GB Zwolle onder vermelding van bovenstaand kenmerk).
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.F. Houthoff, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 7 december 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.