ECLI:NL:RBZLY:2006:AV1147

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
7 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
283408 CV EXPL 05-3408
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van algemeen verbindend verklaarde CAO in arbeidsconflict over achterstallig salaris

In deze zaak vorderde de werkneemster, die van 27 december 1999 tot 1 april 2002 in dienst was bij de eerste gedaagde en aansluitend tot 31 januari 2003 bij de tweede gedaagde, betaling van € 12.190,39 bruto aan achterstallig salaris. Dit bedrag was gebaseerd op de algemeen verbindend verklaarde CAO voor de Textielindustrie en de CAO voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen. Werkneemster stelde dat zij meer uren werkte dan de CAO toestond, maar werkgevers ontkenden dat er een CAO van toepassing was en stelden dat er geen sprake was van een overgang van onderneming.

De kantonrechter, M.E.L. Fikkers, oordeelde dat de werkneemster niet had aangetoond dat de werkgevers onder de werkingssfeer van de CAO vielen. De kantonrechter constateerde dat de werkgevers niet waren aangesloten bij een CAO-partij en dat de arbeidsovereenkomsten geen verwijzing naar een toepasselijke CAO bevatten. De kantonrechter moest ambtshalve onderzoeken of de CAO's tussen de relevante data algemeen verbindend waren verklaard, wat bleek te zijn het geval. De kantonrechter concludeerde dat de werkneemster haar vordering nader moest onderbouwen en dat de werkgevers de schriftelijke overeenkomst tussen hen en de werkneemster dienden te overleggen.

De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de werkneemster werd opgedragen haar vordering inzichtelijk te maken en de werkgevers werd gevraagd om de arbeidsovereenkomst in te brengen. De kantonrechter benadrukte dat de werkneemster ook moest motiveren waarom de arbeidsduurbepalingen mogelijk ook tijdens niet-algemeen verbindende periodes van toepassing zouden zijn geweest.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 283408 CV EXPL 05-3408
datum : 7 februari 2005
Vonnis in de zaak van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, hierna werkneemster genoemd,
gemachtigde P.J. Smink, werkzaam bij CNV BedrijvenBond te (3990 GC) Houten, Postbus 327,
tegen
1. de besloten vennootschap CARPET FINISHING INDUSTRIES B.V.,
gevestigd te Genemuiden, en
2. [GEDAAGDE 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna werkgevers genoemd,
gemachtigde mr. J.P. Tuin, advocaat te (8260 AD) Kampen, Postbus 161.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 8 juli 2005
- het antwoord van de werkgevers
- de repliek van werkneemster
- de dupliek van werkgevers.
Het geschil
Werkneemster vordert, primair op grond van de algemeen verbindend verklaarde CAO Textiel en subsidiair op grond van de algemeen verbindend verklaarde CAO Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen, betaling van € 12.190,39 bruto achterstallig salaris over de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 januari 2003, te vermeerderen met wettelijke verhoging, wettelijke rente en incassokosten, een en ander onder veroordeling van werkgevers in de proceskosten.
Werkgevers concluderen tot afwijzing.
De beoordeling
1.
Werkneemster is van 27 december 1999 tot 1 april 2002 in dienst geweest van gedaagde sub 1 en, volgens nadere schriftelijke arbeidsovereenkomst, aansluitend voor 42 uur per week tot en met 31 januari 2003 bij gedaagde sub 2.
2.
Achteraf, zo stelt zij, is werkneemster gebleken dat werkgevers meer werkuren per week van haar vergden dan het aantal overeenkomstig de toepasselijke (algemeen verbindend verklaarde) CAO met een maximum van 38 per week, en die extra uren zijn nimmer als overuren uitbetaald. Vanaf 11 augustus 2003 maakt werkneemster vergeefs aanspraak op nabetaling, inmiddels vermeerderd met wettelijke verhoging en aangezegde incassokosten en wettelijke rente; aangetekende brieven zijn door werkgevers geweigerd.
3.
Werkgevers voeren aan dat geen sprake is van overgang van de onderneming per 1 april 2002; werkgeefster sub 1 heeft, na beëindiging van het dienstverband per die datum in onderling overleg, een eindafrekening met werkneemster opgesteld. Ook werkgever sub 2 heeft een eindafrekening opgesteld per 31 januari 2003.
Werkgevers ontkennen dat op de arbeidsovereenkomsten een CAO van toepassing was verklaard. Zij zijn ook niet uit hoofde van lidmaatschap gebonden aan een CAO. Dit is werkneemster ook bij brief van 25 augustus 2003 te verstaan gegeven. Er was gedurende de arbeidsverhouding met werkneemster evenmin een toepasselijke algemeen verbindend verklaarde CAO.
4.
De kantonrechter constateert dat werkneemster onweersproken heeft gelaten dat werkgevers niet zijn aangesloten bij enige CAO-partij. Zij heeft slechts de tweede arbeidsovereenkomst overgelegd en daarin staat geen verwijzing naar een van toepassing verklaarde CAO. Werkneemster heeft niet betwist dat ook in haar eerste contract verwijzing naar een toepasselijke CAO achterwege is gebleven.
Dit brengt de kantonrechter tot de conclusie dat werkneemsters vordering alleen kans van slagen heeft, indien komt vast te staan dat er een algemeen verbinden verklaarde CAO was die het aantal arbeidsuren per week op een lager aantal stelde dan het aantal uren dat werkneemster werkte.
5.
Door werkneemster is primair een beroep gedaan op de CAO Textiel. Voor zover zij daarmee bedoelt: de CAO voor de Textielindustrie, hebben werkgevers ontkend dat zij onder de definitie daarvan vallen omdat zij niet vervaardigen, veredelen, recyclen of vezelmateriaal bewerken. Werkneemster heeft dat vervolgens onweersproken gelaten, zodat de kantonrechter van de juistheid van dit verweer uitgaat.
6.
Vervolgens heeft werkneemster een beroep gedaan op de CAO voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen, die blijkens publicatie in de Staatscourant van 3 september 2003 algemeen verbindend is verklaard.
Werkgevers beroepen zich er primair op dat deze CAO niet algemeen verbindend was ten tijde van de arbeidsovereenkomst. Subsidiair betwisten zij te voldoen aan de definitie van de werkingssfeer.
De kantonrechter moet ambtshalve algemeen verbindend verklaarde CAO’s toepassen en derhalve nu dus doen wat partijen, overigens geheel ten onrechte, hebben nagelaten: uitzoeken of deze CAO tussen 27 december 1999 en 31 januari 2003 algemeen verbindend is verklaard.
Dat is het geval en wel in Bijvoegsel Stcrt van:
? 2 februari 1999 nr. 22 (art. 5: normale arbeidstijd maximaal 38 uur per week), algemeen verbindend tot en met 31 maart 2000;
? 17 november 2000 nr. 224 (art. 5: idem), algemeen verbindend verklaard tot en met 31 maart 2002;
? 28 augustus 2002 nr. 164 (art. 5: idem), algemeen verbindend verklaard tot en met 31 maart 2003.
7.
Werkgevers stellen ook niet onder de werkingssfeer van deze CAO te vallen. Bij conclusie van antwoord stellen zij dat zij toegeleverde textielproducten op maat knippen, verpakken, etiketteren en opslaan of verzenden, en werkgever sub 2 doet dat uitsluitend met kleden waarop verkeerssituaties staan, zulks voor afnemers in de wereld van speelgoedwinkels. Bij dupliek voegen zij hieraan toe dat zij feitelijk in hoofdzaak administratieve werkzaamheden verrichten voor de distributie en facturering.
De kantonrechter verwerpt dit verweer. De strekkingsbepaling van de algemeen verbindend verklaarde CAO zondert speelgoedwinkels niet uit van de groep afnemers van de bedoelde werkgevers. Integendeel, art. 1 lid 1 rekent er uitdrukkelijk en zonder uitzondering detailhandelaren toe.
De ruime omschrijving van tapijten en tapisserieën zondert evenmin de door werkgevers genoemde bedrukte kleden uit.
Het kan zijn dat werkgevers meer energie moesten steken in hun papierwinkel dan in bezigheden met de textielproducten zelf, maar dat neemt niet weg dat hun groothandel erop gericht is juist die textielproducten te verhandelen; zij staan uitdrukkelijk niet in het handelsregister als administratiekantoor vermeld.
Daarom gaat de kantonrechter van toepasselijkheid van de CAO uit, in ieder geval gedurende de perioden van algemeen verbindendheid.
8.
Werkneemster dient haar vordering op voor de kantonrechter inzichtelijke wijze nader te berekenen en te onderbouwen aan de hand van die niet steeds op elkaar aansluitende periodes. Uiteraard staat het haar vrij om nader aan te geven dat zij zich op het standpunt stelt dat de arbeidsduurbepalingen ook tijdens tussenliggende perioden van niet-algemeen verbindendheid zijn blijven gelden. Daartoe dient zij de kantonrechter dan wel van de informatie te voorzien die nodig is om die stelling te onderbouwen.
Uiteraard mogen werkgevers vervolgens nog schriftelijk reageren.
9.
Overigens oordeelt de kantonrechter het dienstig dat een exemplaar van de schriftelijke overeenkomst tussen werkneemster en werkgeefster sub 1 in geding wordt gebracht. Daarbij gaat de kantonrechter er van uit dat in ieder geval werkgeefster sub 1 dat in haar archief behoort te hebben, zodat van haar gevraagd wordt dit stuk in geding te brengen.
De beslissing
- verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 7 maart 2006 om 09.30 uur waarop:
1. werkgeefster sub 1 een kopie van de arbeidsovereenkomst met werkneemster in geding moet brengen, of moet toelichten waarom zij dat niet kan;
2. werkneemster zich nader dient uit te laten over de omvang van haar vordering in het licht van de periodes van algemeen verbindverklaring van de bewuste CAO en, voor het geval zij een vorm van doorwerking zou willen bepleiten tijdens tussenliggende periodes, goed dient te motiveren waarop zij die stelling baseert;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 7 februari 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.