ECLI:NL:RBZLY:2006:AV3048

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05/396
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A. Wijnands-Veninga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonvoorziening op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 28 februari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die in een subcomateuze toestand verkeert, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [Y]. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening in de vorm van een uit-/aanbouw voor een slaapkamer en een natte cel op de begane grond, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres als gehandicapte in de zin van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) moet worden aangemerkt, en dat het besluit van verweerder onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank stelde vast dat verweerder in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had gehandeld door niet adequaat te motiveren waarom eiseres niet in aanmerking kwam voor de gevraagde woningaanpassing. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank oordeelde dat er voldoende termen aanwezig waren om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres had moeten maken in verband met het instellen van beroep, en dat het door eiseres betaalde griffierecht diende te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 05/396
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[X.] wonende te [Y], eiseres,
wettelijk vertegenwoordiger: de heer [S.], zoon van eiseres,
gemachtigde: mr. [M.de M.], advocaat te Amsterdam,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [Y], verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 23 februari 2005.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 30 juli 2004 heeft verweerder de aanvraag van eiseres in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) om een woonvoorziening in de vorm van een uit/aanbouw voor een slaapkamer en een natte cel op de begane grond afgewezen.
Tegen dit besluit is op 6 september 2004 een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit is dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Op 11 maart 2005 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 31 maart 2005 een verweerschrift ingezonden.
Bij brieven van 1 en 9 januari 2006 zijn namens eiseres nadere stukken ingezonden. Desgevraagd heeft verweerder bij brief van 5 januari 2006 nadere stukken aan de rechtbank gezonden.
Het beroep is op 19 januari 2006 ter zitting behandeld.
Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar wettelijk vertegenwoordiger voornoemd, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. [J. van D.], werkzaam als ambtenaar bij de gemeente [Y].
3. Motivering
In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder terecht en op goede gronden de aanvraag van eiseres voor een woonvoorziening heeft afgewezen.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is in 2003 in een subcomateuze toestand geraakt. Zij heeft achtereenvolgens in het ziekenhuis en in 2004 een aantal maanden in het verpleeghuis “Polderburen” doorgebracht. In december 2003 is namens eiseres een aanvraag ingediend voor onder meer de onderhavige woonvoorziening en een aantal roerende voorzieningen. Bij rapport van 1 april 2004 heeft de heer [De R.], werkzaam als arts bij Argonaut geconcludeerd dat de mate van zorg die noodzakelijk is niet als doelmatig kan worden beschouwd, aangezien eiseres een indicatie heeft voor verblijf. Op basis van hetgeen is gesteld ten aanzien van de doelmatigheid kan volgens de arts geen positieve indicatie worden gesteld voor WVG voorzieningen in de zin van een woningaanpassing. Vanaf juni 2004 is eiseres weer terug bij haar zoon en zijn gezin, de wettelijk vertegenwoordiger van eiseres, bij wie zij daarvoor ook woonachtig was. Aan eiseres zijn door verweerder een aantal roerende voorzieningen toegekend, onder meer een douchebrancard, een schegplaat en een til-lift. Eiseres verblijft in de woonkamer en is 24 uur per dag afhankelijk van verzorging. Bij adviesrapport van 14 juli 2004 heeft mevrouw [M.], ergotherapeut, geconcludeerd dat de huidige woning niet adequaat is aangepast aan de beperkingen van eiseres. Indien het bouwtechnisch mogelijk is, zou de huidige woning aangepast kunnen worden middels een aanbouw van een natte cel en slaapkamer volgens een door mevrouw [M.] opgesteld programma van eisen. Verhuizen is volgens mevrouw [M.] de goedkoopst adequate oplossing. Volgens het aangevraagde rapport van de afdeling Bouw- en woningtoezicht (datum onbekend) kan een uitbouw vergunningvrij worden gebouwd indien is voldaan aan een aantal voorwaarden. Hierna heeft besluitvorming plaatsgevonden als vermeld onder rubriek 2.
Artikel 1, eerste lid aanhef en onder a, van de WVG bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder een gehandicapte: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen.
Artikel 1, eerste lid aanhef en onder c sub 1, van de WVG bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder woonvoorziening: elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt indien de voorziening gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen.
Artikel 2, eerste lid, van de WVG bepaalt – voor zover van belang – dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van woonvoorzieningen ten behoeve van deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet daartoe regels vaststelt bij verordening.
Artikel 3 van de WVG bepaalt dat het gemeentebestuur verantwoorde voorzieningen aanbiedt. Onder verantwoorde voorzieningen worden verstaan de voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend.
Artikel 1.1, aanhef en onder h, van de Verordening voorzieningen gehandicapten [Y] 2003, verder te noemen de Verordening bepaalt – voor zover van belang – dat in deze verordening wordt verstaan onder woningaanpassingen: ingreep van bouw- of woontechnische aard die gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte en waarvan de kosten een bedrag van € 45.378,00 niet te boven gaan.
Artikel 1.1, aanhef en onder i, van de Verordening bepaalt dat in deze verordening wordt verstaan onder ergonomische beperking: een bouwkundige of woontechnische belemmering, die aantoonbaar in de weg staat aan het normale gebruik van de woonruimte, welke belemmering rechtstreeks ondervonden wordt als gevolg van lichamelijke functionele beperkingen van de gehandicapte, een en ander voor zover de belemmering niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen of de inrichting van de woning.
Artikel 2.1, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat de door het Lokaal Indicatieorgaan [Y] te verstrekken woonvoorzieningen kunnen bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:
a. verhuizing en inrichting;
b. woningaanpassing
c. (…)
Artikel 2.4, tweede lid aanhef en onder b, van de Verordening bepaalt dat een gehandicapte voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1, lid 1 aanheft en onder b en c genoemd, in aanmerking kan worden gebracht: indien de in het eerste lid genoemde woonvoorziening niet te realiseren, niet de goedkoopst adequate oplossing of uit sociaal, maatschappelijk of financieel oogpunt onaanvaardbaar is.
Met ingang van 1 januari 2005 is het Lokaal Indicatieorgaan [Y] (LIA) opgeheven en vindt de uitvoering van de WVG plaats op de afdeling WVG van de gemeentelijke Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling.
Het eerste punt dat in het onderhavige geschil aan de orde komt, is de vraag of eiseres valt onder de WVG. De rechtbank is van oordeel dat eiseres valt onder de begripsbepaling van artikel 1, eerste lid aanhef en onder a, van de WVG. Immers eiseres ondervindt ten gevolge van haar subcomateuze toestand aantoonbare beperkingen op het gebied van het wonen en van het zich binnen en buiten de woning verplaatsen. Eiseres is dan ook een gehandicapte in de zin van de WVG.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in hoeverre eiseres in aanmerking kan komen voor een woonvoorziening. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is. Eiseres beroept zich op het Verstrekkingenbeleid in het kader van de Verordening, verder te noemen het Verstrekkingenbeleid. Eiseres is van mening dat op grond van het verstrekkingenbeleid een afweging moet worden gemaakt tussen verhuizen of een woningaanpassing.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de jurisprudentie blijkt dat het zogenoemde primaat van verhuizing in beginsel niet in strijd komt met de uit de artikelen 2 en 3 van de WVG voortvloeiende zorgplicht om – onder meer – verantwoorde woonvoorzieningen voor gehandicapten te bieden. Er kunnen zich echter dusdanig zwaarwegende omstandigheden voordoen dat op het verhuisprimaat een uitzondering moet worden gemaakt (bijv. LJN: AI1287).
Verweerder heeft in zijn Verstrekkingenbeleid het volgende geschreven:
“Inzake het primaat van verhuizen wordt een afweging gemaakt tussen verhuizen naar een aangepaste (of met beperkte kosten aan te passen) woning versus het aanpassen van de huidige woonruimte van de aanvrager. De beoordeling of het primaat toegepast wordt, vindt slechts plaats indien de begrote kosten van noodzakelijke aanpassingen meer bedragen dan € 6.807,--. (…) Vier facetten zijn bepalend in deze afweging:
1. Is verhuizen te realiseren?
2. Is verhuizen een goedkoper adequate oplossing (rekening houdend met de grens van € 6.807,--)?;
3. Is verhuizen sociaal/maatschappelijk aanvaardbaar?
4. Is verhuizen in financieel opzicht aanvaardbaar?
Wanneer één of meer van deze vraagstellingen negatief uitvalt, valt de weging uit richting het aanpassen van de huidige woning van de aanvrager. Indien op de vier vraagstellingen positief kan worden geantwoord, betekent dit dat de weging naar de zijde van verhuizing uitvalt.”
De rechtbank is van oordeel dat dit Verstrekkingenbeleid redelijk is. Vaststaat dat de door eiseres gewenste woningaanpassing boven het bedrag van € 6.807,-- uitkomt, zodat verweerder gehouden was een afweging te maken. Uit het dossier valt echter nergens op te maken dat verweerder de afweging heeft gemaakt die in het Verstrekkingenbeleid is vermeld. In het rapport van de ergotherapeut mevrouw [M.] staat slechts één zin: Verhuizen is de goedkoopst adequate oplossing. De commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van de gemeente [Y] heeft dit direct overgenomen, zonder de facetten van het Verstrekkingenbeleid bij langs te gaan. Deze commissie heeft alleen geschreven dat niet is gebleken dat bij verhuizing mantelzorg verloren zou gaan. De commissie heeft naar het oordeel van de rechtbank hierbij eveneens uit het oog verloren, dat het gezin van de wettelijk vertegenwoordiger van eiseres zwaarwegende mantelzorg verleent aan eiseres. Niet is ingegaan op het feit dat bij het vasthouden aan het primaat van verhuizing de mantelzorgers van eiseres zouden moeten verhuizen. In het bestreden besluit heeft verweerder besloten in te stemmen met het uitgebrachte advies en dit geheel over te nemen. Ook in het bestreden besluit is niet ingegaan op de vier facetten, genoemd in het Verstrekkingenbesluit. Hieruit vloeit voort dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met de in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde regel dat het besluit op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. Het besluit komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
Tevens dient te worden beoordeeld of verweerder in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel. Eiseres stelt zich op het standpunt dat namens verweerder op 17 mei 2004 een toezegging is gedaan in die zin dat indien eiseres naar huis zou mogen het LIA alle woonvoorzieningen voor eiseres zou moeten doen. Volgens eiseres is afgesproken dat – als blijkt dat na een proefperiode de familie de zorg aankan – de gemeente voor een aanbouw met slaapkamer en natte cel zal zorgdragen. Verweerder geeft aan dat op 17 mei 2004 inderdaad een gesprek heeft plaatsgevonden, echter in dat gesprek zijn geen toezeggingen gedaan. Verweerder heeft in het gesprek aangegeven dat onderzoek zou worden gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Vaststaat dat op 17 mei 2004 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de directeur van het LIA, mevrouw [B.] van ANGO, gemeenteraadslid de heer [E.], LIA-medewerkster mevrouw van de [B.] en de wettelijk vertegenwoordiger van eiseres. Aan het door mevrouw [B.] opgemaakte verslag van dit gesprek kan niet die betekenis toekomen, die eiseres daaraan gehecht wil zien. Mevrouw [B.] heeft de wettelijk vertegenwoordiger van eiseres in veel zaken ondersteuning verleend. Zij heeft het verslag voor hem en voor zichzelf opgesteld, zonder het naar de overige deelnemers van het gesprek toe te sturen om hen te vragen of dit inderdaad een reële weerslag is van het gesprek.
Tenslotte komt de rechtbank toe aan het volgende. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit nog op het standpunt dat, zo begrijpt de rechtbank, voorzieningen in de zin van de WVG worden verstrekt om de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van gehandicapten te bevorderen. Gelet op de medische situatie van eiseres is verweerder van mening dat de realisering van woningaanpassingen nimmer het doel van de WVG kunnen effectueren. Eiseres is van mening dat de gewenste woningaanpassing onder het doel van de WVG valt.
De rechtbank merkt hier allereerst het volgende over op. Verweerder heeft aan eiseres aan aantal roerende voorzieningen verstrekt onder de vlag van de WVG. Verweerder heeft desgevraagd niet duidelijk kunnen maken waarom voor de roerende voorzieningen het doel van de WVG wel kan worden geëffectueerd en voor de woonvoorziening niet. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het kostenaspect een belangrijke rol heeft gespeeld bij het wel verstrekken van de roerende voorzieningen en het niet verstrekken van een vergoeding voor de woningaanpassing. De rechtbank wijst er voorts op dat niet is gebleken dat ten aanzien van eiseres met betrekking tot de wel toegekende voorzieningen moet worden gesproken van een bijzonder geval waarin de hardheidsclausule van de Verordening van toepassing is, maar met betrekking tot de geweigerde voorziening niet.
De rechtbank verwijst vervolgens naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) inzake artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVG. Het in deze bepaling ten aanzien van woningaanpassingen neergelegde criterium “ergonomische beperkingen” moet aldus worden uitgelegd, dat voor het vergoeden van dergelijke aanpassingen het vereiste geldt dat er zich bij een gehandicapte een – hetzij uit een lichamelijke, hetzij uit een geestelijke handicap voortvloeiende – belemmering voortdoet ten aanzien van (één van) de elementaire woonfuncties, welke in direct verband staat met een lichamelijke functionele beperking (Zie o.m. LJN: AR4044). Naar het oordeel van de rechtbank is bij eiseres sprake van ergonomische beperkingen in de zin van de WVG.
Het door verweerder ingenomen standpunt dat eiseres niet onder het doel van de WVG valt, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Uitgangspunt van de WVG is dat de gemeente gehouden is om bepaalde beperkingen die de gehandicapte ondervindt door middel van voorzieningen te verminderen.
Gelet op het vorenstaande moet het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb worden vernietigd. De rechtbank zal het beroep van eiseres gegrond verklaren. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank acht voldoende termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met het instellen van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voorts bestaat aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht ad € 37,00 wordt vergoed.
4. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigd het besluit van 23 februari 2005;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 644,00, te betalen door de gemeente [Y] aan eiseres;
- gelast dat de gemeente [Y] aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 37,00 vergoedt.
Gewezen door mw. mr. M.A. Wijnands-Veninga en in het openbaar uitgesproken op in tegenwoordigheid van mw. W. Veldman als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op