ECLI:NL:RBZLY:2006:AV3075

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
20 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
303683 VV 06-3
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H. Canté
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling loon na ontslag op staande voet in een kantonzaak

In deze kantonzaak vorderde eiser, een werknemer van een coffeeshop, betaling van achterstallig salaris, doorbetaling van salaris tot het rechtsgeldige einde van de dienstbetrekking en wedertewerkstelling na ontslag op staande voet. De werkgever had eiser ontslagen wegens vermeende verduistering van 'weed'. Tijdens de zitting op 31 januari 2006 werd de behandeling aangehouden om schikking te onderzoeken, maar dit bleek niet mogelijk. Eiser vorderde betaling van loon over november en december 2005, vermeerderd met wettelijke rente en verhoging, en een doorbetaling van salaris vanaf januari 2006. De werkgever betwistte de vordering en voerde aan dat eiser 'weed' had ontvreemd. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor de beschuldiging van verduistering. De kantonrechter stelde vast dat de ontslagreden niet gerechtvaardigd was, aangezien de beschuldigingen enkel op vermoedens waren gebaseerd en niet objectief waren vastgesteld. De vordering tot nabetaling van loon werd toegewezen op basis van de CAO, terwijl de vordering tot wedertewerkstelling werd afgewezen vanwege de verstoorde onderlinge verstandhouding. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Deventer
zaaknr.: 303683 VV 06-3
datum : 20 februari 2006
Vonnis in het kort geding van:
[EISER], wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde de heer L. Pitzalis, juridisch medewerker van de FNV Horecabond te 1300 BK Almere, postbus 1435,
tegen
[GEDAAGDE], wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde mr. E.J. Verpaalen, advocaat te 7400 AK Deventer, postbus 400.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 17 januari 2006 houdende een vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2006.
Verschenen zijn eiser, bijgestaan door de heer L. Pitzalis voornoemd en gedaagde, bijgestaan door mr. Verpaalen voornoemd.
Het geschil
Eiser vordert betaling van achterstallig salaris met vertragingsrente en wettelijke verhoging, doorbetaling van salaris tot het rechtsgeldige einde van de dienstbetrekking en wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, alles met veroordeling van gedaagde in de proceskosten. Gedaagde heeft de vordering gemotiveerd betwist. Ter zitting van 31 januari 2006 is de behandeling op verzoek van partijen aangehouden teneinde de mogelijkheden van een schikking te onderzoeken. Nadien heeft de gemachtigde van eiser schriftelijke verzocht om vonnis te wijzen omdat een schikking niet mogelijk was gebleken.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. Eiser, thans [X] jaar oud, is op [datum] bij gedaagde in dienst getreden als medewerker in diens coffeeshop op basis van een mondelinge overeenkomst, en wel voor 30 uur per week, tegen een uurloon van thans (sedert 1 januari 2004) € 7,- netto.
b. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is van toepassing de CAO voor het Horeca- en aanverwante bedrijf (hierna: de CAO).
c. Gedaagde heeft eiser op 2 november 2005 op staande voet ontslagen wegens verduistering en/of diefstal van een hoeveelheid “weed”.
2.
Eiser vordert betaling van zijn salaris over de maanden november en december 2005 op basis van het volgens hem voor die periode geldende uurloon volgens de CAO van € 9,19 bruto, vermeerderd met wettelijke vertragingsrente en wettelijke verhoging, alsmede doorbetaling van salaris na 31 december 2005 tot aan het rechtsgeldige einde van het dienstverband op basis van een volgens de CAO per 1 januari 2006 geldend uurloon van € 9,38 bruto per uur. Hij vordert, tenslotte, wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom.
3.
Gedaagde heeft de vorderingen tegengesproken, kort samengevat als volgt.
a. Gedaagde exploiteert sedert 2001 een coffeeshop. Daarin wordt in aanzienlijke hoeveelheden dagelijks “weed” verhandeld, doorgaans in verpakkingen van 10 á 12 gram. Die voor de verkoop bestemde hoeveelheden worden door enkele medewerkers van de coffeeshop thuis gevuld uit grote zakken van elk 500 gram.
b. Eiser vulde op zijn verzoek vanaf de tweede week van oktober 2005 – samen met zijn inwonende vriendin -ook dit soort kleine zakjes bij hem thuis.
c. De resultaten van dit “zakjes vullen” zijn over de eerste en de derde week van oktober 2005 door eiser gecontroleerd. Over de derde week ontbrak een hoeveelheid “weed” tot een verkoopwaarde van € 470,-. Met dit tekort geconfronteerd verklaarde eiser tegenover gedaagde dat zijn weegschaal niet deugde.
d. Op 1 november 2005 zou eiser hasj snijden in de (kelder van de) coffeeshop. Hem was verzocht die dag zijn weegschaal van thuis mee te nemen opdat een andere medewerkster ’s middags in de coffeeshop “weed” zou kunnen wegen en verpakken. De vooropgezette bedoeling van dit verzoek was om te controleren of de weegschaal van eiser inderdaad een afwijking vertoonde.
e. Nadat hij op 1 november 2005 met het snijden van hasj gereed was gedroeg eiser zich merkwaardig en heeft hij zich zonder zakelijke aanleiding toch weer in de kelder opgehouden, alwaar zich ook de zak met 500 gram “weed” bevond die ’s middags door een collega zou worden verpakt in kleine hoeveelheden.
f. Uit het gedrag van eiser – het zich zonder zakelijke noodzaak onder de keldertrap ophouden, in de directe nabijheid van de zak met “weed” en opeens ziekte voorwenden toen een collega de kelder in kwam en hem vroeg wat hij deed – leidt gedaagde af, dat eiser toen uit de zak van 500 gram een kleine hoeveelheid “weed” heeft ontvreemd opdat ’s middags de collega bij het verpakken van de inhoud van die zak (ook) een tekort zou constateren. En wel een tekort zoals ook over de derde week van oktober was geconstateerd.
g. Vervolgens is door een collega van eiser geconstateerd dat een hoeveelheid van ongeveer 13 gram “weed” uit de zak van 500 gram ontbrak. Toen eiser de volgende dag met deze bevindingen werd geconfronteerd heeft hij gezegd “Jullie hebben mij er ingeluisd”.
h. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft gedaagde twee schriftelijke verklaringen overgelegd van collega’s van eiser, te weten de heren [A] en [B].
4.
Eiser heeft bestreden dat hij bij het thuis wegen van “weed” een hoeveelheid zou hebben ontvreemd of achtergehouden. Hij heeft ook bestreden dat hij op 1 november 2005 in de coffeeshop “weed” heeft ontvreemd.
5.
De spoedeisendheid van de vordering is genoegzaam aannemelijk gemaakt.
6.
Voorop wordt gesteld dat, indien de door gedaagde aan eiser verweten verduistering van “weed” komt vast te staan, daarin in beginsel een dringende reden voor ontslag op staande voet is gelegen.
7.
a.
Terzake van deze op zichzelf ernstige beschuldiging van gedaagde staat vast, dat de diefstal/verduistering niet is geconstateerd doch op vermoedens is gebaseerd.
b.
Uit de overgelegde schriftelijke verklaringen van collega’s blijkt enkel van vermoedens naar aanleiding van door hen als verdacht dan wel opvallend aangemerkt gedrag van eiser. Bij dit alles wordt dan door gedaagde als vast staand aangenomen dat hij met juistheid heeft geconstateerd dat over de derde week van oktober 2005 een hoeveelheid “weed” ontbrak na het verpakken door eiser. Niet gesteld of gebleken is dat zulks op objectieve wijze is vastgesteld. Dat zelfde geldt voor de inhoud van de voorraadzak die op 1 november 2005 onder de keldertrap was opgeborgen: bevatte die (precies) 500 gram “weed” en waaruit blijkt dat daaruit na herweging een hoeveelheid van 13 gram (zuivere “weed”, en dus geen afval) ontbrak? Eiser heeft zulks betwist.
c.
In dit verband mag niet onvermeld blijven dat gedaagde, als werkgever verantwoordelijk voor de inrichting van zijn onderneming, het wegen en verpakken van de kennelijk kostbare handelswaar “weed” (ongeveer € 7,- per gram, zo heeft hij ter zitting verklaard) aldus heeft georganiseerd dat hij zakken van 500 gram “weed” aan medewerkers van zijn bedrijf meegeeft om thuis te wegen en te verpakken. In die wijze van organiseren van het werk zit onvermijdelijk een (aanzienlijk) risico op het ontstaan van tekorten door andere oorzaken dan kwaad opzet van de zijde van die medewerkers.
d.
Voorts heeft eiser onbestreden aangevoerd, dat iedere zak van 500 gram een wisselende hoeveelheid “restproduct” of “afval” kent, dat niet kan worden verkocht en dus ook niet wordt verpakt, zodat het slechts bij benadering mogelijk is om de in kleine zakjes verpakte hoeveelheden te vergelijken met het oorspronkelijke gewicht van de voorraadzak.
e.
Tenslotte is niet zonder belang dat gedaagde niet consistent is in zijn beschrijving van de hoeveelheid ontvreemde “weed”. In de aan de zitting voorafgaande brief van zijn raadsman aan de griffier wordt gesproken over ontvreemding van een hoeveelheid “weed” met een waarde van € 560,-, doch ter zitting is dat blijkens de pleitnota van die raadsman een waarde van € 470,-. Afgaande op de mededeling van gedaagde zelf dat een gram “weed” een waarde heeft van € 7,- zou het dus in ieder geval gaan om de ontvreemding van een hoeveelheid van bijna 70 gram (ongeveer 15% van een zak van 500 gram). In dezelfde inleidende brief van zijn raadsman heeft eiser laten weten dat hij, als bij de controle-weging door de collega, zoals voorzien op 1 november 2005, een hoeveelheid van 10 tot 12 gram “weed” zou ontbreken, hij van de zaak verder geen werk zou maken. Kennelijk is met die laatste opmerking beoogd dat in dat geval de beweerde afwijking aan de weegschaal als verklaring van eiser voor het verschil zou worden aanvaard. Dat laatste is, zonder toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk als het in werkelijkheid zou gaan om de vermissing van ongeveer 70 gram “weed”.
8.
Voorlopig oordelende is de kantonrechter dan ook van opvatting dat de door gedaagde aangedragen feiten en omstandigheden, op grond waarvan hij eiser op 2 november 2005 opstaande voet heeft ontslagen, die maatregel niet rechtvaardigen. In het licht van de eigen stellingen van gedaagde en de door hem overgelegde schriftelijke verklaringen van eventuele getuigen is voorshands bovendien geenszins aannemelijk dat bij bewijs van zijn stellingen een ander oordeel volgt.
9.
De vordering tot nabetaling en doorbetaling van loon is mitsdien toewijsbaar, en wel op basis van de gestelde (en aan de hand van overgelegde artikelen uit de CAO aannemelijk gemaakte), en door gedaagde niet betwiste, bruto uurbedragen van € 9,19 (vóór 1 januari 2006) respectievelijk € 9,38 (daarna).
10.
De gevorderde wettelijke rente en verhoging over het over november en december 2005 verschuldigde loon zijn toewijsbaar, enerzijds omdat die niet zijn betwist en overigens op de wet is gegrond.
11.
De gevorderde wedertewerkstelling wordt afgewezen. Uit de stellingen van partijen ter zitting is gebleken dat hun onderlinge verstandhouding grondig is verstoord, hetgeen in een kleine organisatie als die van gedaagde een ongestoorde voortgang van de werkzaamheden vrijwel zeker in de weg zal staan. Dat laatste klemt temeer, waar twee collega’s van eiser door hun schriftelijke verklaringen ondubbelzinnig stelling hebben genomen tegen eiser, en hem in navolging van gedaagde van het plegen van een misdrijf hebben beticht. Eiser heeft bovendien zijn belang bij dit onderdeel van zijn vordering niet toegelicht, laat staan aannemelijk gemaakt.
12.
Gedaagde wordt, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
- veroordeelt gedaagde tegen bewijs van kwijting aan eiser te betalen ten titel van loon over de maanden november en december 2005 een bedrag groot € 2.389,86 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van verzuim ten aanzien van die betalingsverplichting tot de dag van algehele voldoening, alsmede - ook ten titel van loon - een bedrag groot € 1.219,40 bruto per maand vanaf 1 januari 2006 totdat het dienstverband tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
- veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van eiser begroot op:
? € 400,00 voor salaris gemachtigde
? € 192,00 voor vastrecht;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. A.H. Canté, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 20 februari 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.