RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 105276 / HA ZA 05-132
Uitspraak: 4 januari 2006
in de zaak, aanhangig tussen:
[vrouw],,
wonende te [plaats],
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
procureur mr. C.F. Roza,
advocaat mr. M.N.M. van der Zande,
[man],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. K.G.I.M. Schröder.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als de vrouw en de man.
De zaak is bij op 17 januari 2005 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
- een conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van de zijde van de man;
- een conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis in conventie van de zijde van de vrouw.
Vervolgens is ingevolge het tussenvonnis van 23 maart 2005 een comparitie van partijen gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Daarna hebben partijen nog de volgende stukken gewisseld:
- een akte uitlating, tevens akte wijziging c.q. vermeerdering van eis van de zijde van de man;
- een akte uitlating van de zijde van de vrouw;
- een aanvullende akte uitlating van de zijde van de vrouw;
- een antwoordakte uitlating van de zijde van de man.
Ten slotte is op het griffiedossier vonnis bepaald.
De vordering van de vrouw in conventie, zoals gewijzigd, strekt ertoe bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a. de verdeling van de gemeenschap vast te stellen met inachtneming van hetgeen onder punt 8 in de dagvaarding door de vrouw is voorgesteld;
b. een deskundige te benoemen teneinde de waarde vast te stellen van de tot de gemeenschap behorende goederen en zaken voorzover partijen daarover in deze procedure geen overeenstemming kunnen bereiken;
c. de man te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, waaronder mede begrepen de kosten van de notaris wegens de door hem te verrichten werkzaamheden die hem door de rechter ten behoeve van de verdeling van deze gemeenschap worden opgedragen.
Daartegen is door de man verweer gevoerd met conclusie tot niet-ontvankelijkheid-verklaring van de vrouw, althans tot afwijzing van haar vorderingen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen.
De vordering van de man in reconventie, zoals gewijzigd, strekt ertoe bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de ontbonden huwelijks-goederengemeenschap vast te stellen conform hetgeen de man te dien aanzien heeft aangevoerd in de alinea's 4 tot en met 15 van de onderhavige conclusie.
Daartegen is door de vrouw verweer gevoerd met conclusie de man in zijn reconventionele vorderingen tot vaststelling van de verdeling niet ontvankelijk te verklaren, althans die vordering af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen, kosten rechtens.
In conventie en in reconventie
1. Partijen zijn op 9 september 1999 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Uit dit huwelijk zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren. Het huwelijk van partijen is ontbonden door de inschrijving van de beschikking van deze rechtbank van 26 november 2003 in de registers van de burgerlijke stand te [plaats], welke inschrijving heeft plaatsgevonden op 18 mei 2004.
2. Partijen zijn op 1 december 2002 feitelijk uiteengegaan; de man bewoont sindsdien de echtelijke woning alleen. De inboedel is voor het grootste gedeelte nog onverdeeld gebleven.
Geschilpunten en de beoordeling daarvan
3. Beide partijen vorderen de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Op onderdelen verschillen zij van mening over de wijze waarop dat dient plaats te hebben. De rechtbank zal hieronder nader op de te verdelen zaken ingaan.
de echtelijke woning / hypotheekverplichtingen
4. Partijen hebben inmiddels overeenstemming bereikt over de verkoop van de woning, gelegen aan de [adres] te [plaats]. Zij zullen Van der Linden Makelaardij te [plaats] benaderen om de verkoop te begeleiden; de minimum-vraagprijs zal zijn
EUR 179.500,-. Uit de opbrengst zal eerst de hypotheek ter hoogte van EUR 123.149,14 worden afgelost. Van het resterende bedrag zal - wellicht - een bedrag moeten worden overgemaakt aan de Stichting Woningbouw [plaats]; tussen partijen is dit niet in geschil. Het netto bedrag dat uit de verkoop overblijft komt aan elk der partijen voor de helft toe.
5. De vrouw heeft gesteld dat zij slechts een zeer gering deel van de inboedel heeft ontvangen, zodat zij voor onderbedeeld is. Zij vordert deels alsnog toescheiding van een aantal inboedelgoederen, deels uitkering van een bedrag voor zover zij onderbedeeld blijft.
6. De man heeft zich hiertegen verzet: het is weliswaar juist dat hij een groter deel van de inboedel onder zich heeft, maar hij meent dat de vrouw dan maar "haar helft" dient op te halen. In elk geval bestrijdt hij tot uitkering van een bedrag - en zeker het door de vrouw gevorderde bedrag - gehouden te zijn. Uiterst subsidiair verzoekt hij benoeming van een taxateur die de waarde van de inboedel dient vast te stellen.
7. De rechtbank stelt vast dat de man sinds het feitelijk uiteengaan is blijven beschikken over een het grootste deel van de gezamenlijke inboedel. Tot een verdeling met gesloten beurzen is het, ook tijdens deze procedure, niet gekomen; een poging daartoe is kennelijk mislukt. De rechtbank zal daarom overgaan tot toescheiding van de inboedel, voorzover op het moment van feitelijk uiteengaan bij de man aanwezig, aan de man, en voor het overige aan de vrouw. Vast staat dat de man is overbedeeld; niet duidelijk is tot welke waarde. De rechtbank zal daarom ex aequo et bono een bedrag wegens overbedeling vaststellen, waarbij zij uitgaat van een aantal geobjectiveerde criteria, te weten de duur van het huwelijk, het type woning en de inkomensgegevens, alles voorzover kenbaar uit de stukken. Deze gegevens, in onderlinge samenhang beschouwd, leiden de rechtbank tot de inschatting van een totale waarde van de inboedel van EUR 7.500,-, waarvan de vrouw de helft toekomt, derhalve EUR 3.750,-.
8. Partijen beschikken over een aantal levensverzekeringspolissen, die destijds zijn afgesloten in verband met de aankoop van de echtelijke woning.
- Zij zijn het erover eens dat de polis met nummer [nummer 1], die op naam van de man staat, aan hem zal worden toegescheiden; de vrouw zal de helft van de contante waarde ad EUR 12.091,- ontvangen.
- Tevens hebben partijen overeenstemming over polis [nummer 2]: dit betreft een risico-overlijdenspolis zonder actuele waarde op naam van de vrouw. De polis zal aan haar worden toebedeeld.
- De polis met nummer [nummer 3], welke op naam van beiden staat, wensen partijen af te kopen. De contante waarde bedroeg per 15 mei 2005 EUR 723,-. Ieder der partijen zal recht hebben op de helft van het bedrag dat op datum afkoop is opgebouwd.
9. Daarnaast beschikt de vrouw over een polis van een levensverzekering met nummer [nummer 4]. Zij stelt gemotiveerd dat deze is betaald met gelden die alleen aan haar toekomen, vanwege een smartengelduitkering aan haar in verband met een haar in 1991 overkomen ongeval. De vrouw beroept zich op verknochtheid van deze polis aan haar, zodat de polis niet in de huwelijksgoederengemeenschap valt.
De man erkent dat de vrouw een smartengelduitkering heeft ontvangen, doch betwist bij gebrek aan wetenschap dat zij deze uitkering heeft aangewend voor de betaling van deze polis. Voorts stelt hij dat de waarde ervan toch in de gemeenschap dient te vallen, omdat de vrouw er, niettegenstaande haar aanspraken, voor heeft gekozen om in algehele gemeenschap van goederen te huwen.
10. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat de polis is betaald met gelden uit haar smartengelduitkering; de man heeft ook niet gesteld op welke wijze deze polis anders gefinancierd had kunnen zijn, dan wel op welke wijze de vrouw dan met de smartengelduitkering is omgegaan.
Gezien het karakter van de smartengelduitkering, welke naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon van de vrouw verbonden nadelige gevolgen van het ongeval, moet geconcludeerd worden dat deze uitkering (en dus de daarmee gefinancierde polis) naar haar aard op bijzondere wijze aan de vrouw is verknocht. Deze verknochtheid brengt mee dat deze uitkering c.q. de bewuste polis bij de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap door echtscheiding buiten de verdeling moet blijven en dus in zoverre niet in de gemeenschap valt.
Dat de vrouw ervoor heeft gekozen om in algehele gemeenschap van goederen te huwen maakt dat niet anders: deze "keuze" - die enkel blijkt doordat geen andersluidende notariële akte is opgemaakt - kan immers niet tot gevolg hebben dat de vrouw daarmee ook stilzwijgend afstand heeft gedaan van haar rechten op de helft van deze smartengelduitkering.
11. De man heeft spaarloon opgebouwd; partijen zijn het erover eens dat dit bedrag tussen hen gedeeld dient te worden. In geschil is echter de peildatum: de man stelt hiertoe de datum ontbinding huwelijk (18 mei 2004) voor, omdat hij de nadien ingelegde premies alleen heeft betaald. De vrouw meent dat de datum van feitelijke verdeling maatgevend behoort te zijn.
12. De rechtbank zal uitgaan van de datum ontbinding huwelijk: zij kan niet zien waarom de vrouw recht zou kunnen doen gelden op het nadien gevormde saldo, nu zij daaraan op generlei wijze heeft bijgedragen. De man heeft onweersproken gesteld dat het saldo per 1 juni 2004 EUR 862,08 bedroeg, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan.
13. Partijen hebben tijdens hun huwelijk beschikt over twee personenauto's: een Opel Corsa (1996) op naam van de man, en een Fiat Cinquecento (1996) op naam van de vrouw. Toescheiding zal dienovereenkomstig geschieden.
Aanvankelijk hebben beide partijen voorgesteld uit te gaan van min of meer gelijke waarde, zodat deze verdeling met gesloten beurzen kon plaatsvinden. Nadien hebben zij evenwel ieder, onweersproken, verschillende waardes aangegeven: de man heeft de Opel Corsa in december 2004 verkocht voor een bedrag van EUR 1.500,-; de vrouw heeft een taxatie van de Fiat overgelegd per medio mei 2005: EUR 1.800,-. De man stelde vervolgens dat de Fiat per ultimo 2004 dan wel circa EUR 2.200,- waard zal zijn geweest. De vrouw heeft op deze laatste stelling weliswaar niet meer kunnen reageren, doch het standpunt van de man komt de rechtbank niet onaannemelijk of onredelijk voor. Om proces-economische redenen zal de rechtbank daar dan ook van uitgaan, zodat de vrouw wegens overbedeling een bedrag van (EUR 2.200,- - EUR 1.500,- = EUR 700,-):2 = EUR 350,- aan de man zal hebben te voldoen.
14. Beide partijen hebben aangegeven dat de gezamenlijke Postbankrekening [nummer 5] door hun zal worden opgeheven, zodat geen toescheiding behoeft plaats te vinden. Het daarop aanwezige saldo zal tussen hen worden gedeeld.
15. Voorts beschikken beide partijen over eigen bankrekeningen; toescheiding vindt op gezamenlijk verzoek dienovereenkomstig plaats zonder verrekening van de saldi.
16. Partijen hebben een doorlopend krediet afgesloten bij de Postbank (contractnummer [nummer 6]). De vrouw wenst toescheiding hiervan aan haarzelf, zij het onder voldoening door de man aan haar van de helft van het saldo van de schuld, die bij reguliere aflossing per mei 2005 zou hebben bestaan. De man heeft hiermee ingestemd. Partijen zijn het voorts eens over het debetsaldo waarvan tussen hen dient te worden uitgegaan: EUR 1.740,51. De man zal daarom EUR 870,26 aan de vrouw hebben te voldoen; de vrouw zal zich ervoor inspannen dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
17. Gedurende de procedure hebben partijen nog gedebatteerd over enkele kwesties die buiten de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vallen. De rechtbank zal daar, ten overvloede, nog kort op ingaan.
18. De begrafenispolissen van de kinderen vertegenwoordigen geen waarde; de man heeft aangeboden de hiermee gemoeide premies te blijven voldoen.
19. De groeirekeningen van de kinderen zijn door de vrouw opgeheven en de saldi zijn door de vrouw aangewend. Inmiddels heeft de vrouw nieuwe groeirekeningen voor de kinderen geopend; zij heeft toegezegd de saldi op het oude niveau terug te brengen.
20. De tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten dienen te worden verevend, tenzij partijen onderling een andere regeling overeenkomen.
21. Het voorgaande leidt tot de volgende toescheidingen en verdelingen:
Aan de man wordt toegescheiden:
- de inboedel tegenover betaling aan de vrouw van EUR 3.750,-;
- de polis [nummer 1] tegenover betaling aan de vrouw van EUR 6.045,50;
- zijn spaarloon tegenover betaling aan de vrouw van EUR 431,04;
- de Opel Corsa.
Tevens zal de man zijn aandeel in de schuld van het doorlopend krediet aan de vrouw hebben te voldoen: EUR 870,26.
De man zal, een en ander opgeteld, aan de vrouw hebben te voldoen EUR 11.096,80.
Aan de vrouw wordt toegescheiden:
- de Fiat Cinquecento tegenover betaling aan de man van EUR 350,-;
- de schuld van het doorlopend krediet ad EUR 1.740,50.
Na verrekening zal de man derhalve nog wegens overbedeling aan de vrouw hebben te betalen: EUR 11.096,80 (+ PM) minus EUR 350,- = EUR 10.746,80.
De overige bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap zullen worden verkocht/opgeheven/gelost als in het voorgaande overwogen. De daarop telkens betrekking hebbende saldi zullen tussen partijen worden gedeeld bij helfte.
22. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke, op de wet gebaseerde compensatie van proceskosten, zodat zij aldus zal beslissen.
In conventie en in reconventie
1. De rechtbank verdeelt de huwelijksgoederengemeenschap, welke tussen partijen heeft bestaan, op de wijze als vermeld in rechtsoverweging 21.
2. De man wordt veroordeeld tot betaling van EUR 10.746,80 aan de vrouw.
3. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.
4. De kosten van deze procedure worden gecompenseerd in die zin dat beide partijen de aan eigen zijde gevallen kosten zullen dragen.
5. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.N. Everts en in het openbaar uitgesproken op woensdag 4 januari 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.