vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 116056 / KG ZA 05-563
Vonnis in kort geding van 20 januari 2006
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. K. van Barneveld-Peters,
de stichting
STICHTING LANDSTEDE,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. S.M.C. Verheyden te Zutphen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Stichting Landstede genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de wijziging van eis van [eiser]
- de pleitnota van Stichting Landstede.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is in september 2003 begonnen met de beroepsopleiding Recreatie bij Stichting Landstede.
2.2. Van 10 tot 19 juni 2005 heeft [eiser] deelgenomen aan een studiereis naar Spanje. De reisleiding bestond uit de docenten [A], tevens opleidingscoördinator Recreatie bij Stichting Landstede, [B] en [C].
2.3. Bij brief van [D], directeur Stichting Landstede Uiterlijke Verzorging & Mode, Toerisme & Recreatie, Facilitaire Dienstverlening Zwolle (UTF) en [A], van 11 juli 2005 is aan [eiser] meegedeeld, voor zover van belang, dat hij zich tijdens de eerdere excursies in Duitsland en Bakkum schuldig had gemaakt aan onder andere drankmisbruik, een agressieve houding jegens docenten en het niet naleven van de geldende schoolregels tijdens excursies. Verder is aan hem meegedeeld dat hij ondanks herhaaldelijke en indringendende gesprekken waarin hij duidelijke beloftes heeft gemaakt, tijdens de excursie in Spanje weer in de fout is gegaan door zich niet aan de schoolregels te houden en bedreigende opmerkingen te maken naar de begeleidende docenten. Op basis van een en ander is de opleiding van [eiser] met onmiddellijke ingang beëindigd.
2.4. [eiser] is per 30 november 2005 bij Stichting Landstede uitgeschreven.
3.1. De gewijzigde primaire vordering van [eiser] luidt dat de voorzieningenrechter Stichting Landstede bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt hem weer toe te laten en toegelaten te houden alsmede hem in staat stelt de reguliere lessen te volgen, proefwerken te maken, gebruik te maken van de faciliteiten die Stichting Landstede hem biedt en achterstallig onderwijs in te lopen en achterstallige tentamens in te halen, op verbeurte van een dwangsom van ? 5.000,- per dag dat Stichting Landstede daarmee in gebreke blijft.
De subsidiaire vordering strekt ertoe Stichting Landstede te veroordelen haar besluit te herzien.
Ten slotte is gevorderd veroordeling van Stichting Landstede in de proceskosten.
3.2. Stichting Landstede heeft tegen de vorderingen verweer gevoerd, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] heeft het besluit ten eerste op processuele gronden bestreden.
4.2. Bij de beoordeling daarvan is van belang dat [eiser] op 7 juli 2005 door Stichting Landstede in de gelegenheid is gesteld zijn visie te geven op de gebeurtenissen tijdens de studiereis naar Spanje die hem werden verweten alsmede zijn reactie op het voornemen hem van de opleiding te verwijderen. Ook zijn vader is op 11 juli 2005, vóór de feitelijke verzending aan [eiser] jr. van het bestreden besluit, gehoord. Verder hebben [eiser] sr. op 13 juli, 29 augustus en 6 september 2005 alsmede mr. Koster, rechtsbijstandsverlener van [eiser] jr., op 19 september 2005, het standpunt van [eiser] jr. schriftelijk aan het College van Bestuur van Stichting Landstede uiteengezet. Namens dat College is vervolgens de klachtencommissie van Stichting Landstede verzocht de als klacht tegen het besluit opgevatte brief van 13 juli 2005 van [eiser] sr. te behandelen. Tijdens de mondelinge behandeling in de klachtprocedure is [eiser], bijgestaan door zijn vader en mr. Koster, op 20 oktober 2005 door de klachtencommissie gehoord. Deze commissie heeft uiteindelijk bij advies van 20 oktober 2005 het College van Bestuur geadviseerd het besluit in stand te laten, welk advies het College heeft overgenomen.
4.3. Stichting Landstede heeft beaamd dat de gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van het bestreden besluit niet is verlopen overeenkomstig de voor een dergelijk besluit voorgeschreven procedure. Anders dan [eiser] heeft gesteld, is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat uit de hierboven weergegeven, feitelijk gevolgde procedure kan worden afgeleid dat [eiser] voldoende in de gelegenheid is geweest zijn standpunt aan Stichting Landstede toe te lichten zodat hij niet in zijn belangen is geschaad. Daarom is in onvoldoende mate gebleken dat de procedure zo onzorgvuldig is geweest dat Stichting Landstede om die reden in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot verwijdering van [eiser] van de opleiding per 11 juli 2005.
4.4. Verder heeft [eiser] het besluit op inhoudelijke gronden bestreden.
4.5. Bij de beoordeling daarvan staat voorop dat [eiser] tijdens eerdere excursies naar Bakkum en Duitsland, waarnaar in de onder 2.3 genoemde brief is verwezen, ook al aanvaringen heeft gehad met de toen begeleidende docenten over mede door hem veroorzaakte (geluids)overlast, waarbij in Duitsland overmatige alcoholconsumptie in het spel was. Dat toen ook sprake is geweest van een agressieve houding naar docenten is onvoldoende gebleken. Evenmin gesteld of gebleken is dat [eiser] naar aanleiding van die incidenten een formele waarschuwing of sanctie heeft gehad of dat afspraken met hem zijn gemaakt dat dergelijk gedrag in de toekomst niet meer zou voorkomen. Het voorval in Bakkum is na excuses van [eiser] zelfs meteen uitgepraat en afgewikkeld, zoals blijkt uit de verklaring van de betreffende docent [E] van 8 december 2004. Aan de hier bedoelde gebeurtenissen mag dan ook geen al te grote betekenis worden toegekend in het kader van de beoordeling van het bestreden besluit.
4.6. Dat [eiser] tijdens de excursie in Spanje laakbaar gedrag heeft vertoond is in voldoende mate gebleken. Reeds in de busreis naar Spanje op vrijdag 10 juni 2005 hebben hij en een aantal medestudenten zoveel bier gedronken dat zij door de reisleiding tot de orde moesten worden geroepen en een alcoholverbod opgelegd kregen voor de resterende duur van de reis. Ook op de plaats van bestemming in Spanje bleek [eiser] op zaterdagavond 11 juni 2005 weer zoveel alcohol op te hebben dat hij niet aanspreekbaar was. Blijkbaar had [eiser] zichzelf met betrekking tot alcoholconsumptie niet in de hand. Niet alleen op grond van de regels van Stichting Landstede die voor studenten tijdens studiereizen gelden en voor hen kenbaar zijn, maar ook op grond van de vanzelfsprekendheid van de norm weet [eiser] of behoort hij te weten dat hij alles dient na te laten wat de uitvoering van de studiereis of het leereffect daarvan kan belemmeren. Bij overtreding van die regels kan de reisleiding beslissen zoals zij op dat moment noodzakelijk acht. Immers, de reisleiding heeft de verantwoordelijkheid voor een goed en veilig verloop van de excursie en daar staat bepaald mee op gespannen voet dat een student als [eiser] zich telkens te buiten gaat aan alcoholconsumptie en zich (daardoor) niet houdt aan de regels. In redelijkheid bestond voor de begeleidende docenten dan ook alle aanleiding hun verantwoordelijkheid te nemen door [eiser] op zondagochtend 12 juni 2005 een uitdrukkelijk alcoholverbod op te leggen voor de rest van de studiereis. Mede gelet op deze maatregel zou het voor de hand hebben gelegen dat [eiser] zich voor de resterende duur van de excursie aan de regels zou hebben gehouden.
4.7. Hij is echter weer in de fout gegaan door zondagnacht 12 juli 2005 in strijd met de kennelijk gemaakte afspraak dat de studenten uiterlijk om 23.00 uur in het hotel dienden te zijn, pas om 23.30 uur terug te keren. Dat strekt temeer ten nadele van hem, nu hij daarvoor geen excuses heeft aangeboden en het toen ook nog gepresteerd heeft te verlangen dat de uiterste terugkomsttijd zou worden verschoven naar 00.00 uur.
Ook daarna heeft [eiser] zich misdragen. Tijdens een champagneproeverij heeft hij aan docent [A] gevraagd of hij ondanks het hem opgelegde alcoholverbod toch niet een glas champagne mocht proeven. Het negatieve antwoord van [A] daarop had [eiser] zonder meer moeten aanvaarden en hij had het daarbij moeten laten. Maar uit de ter zitting gehoorde verklaringen van [A] en [B] is in voldoende mate gebleken dat [eiser] boos werd en verbaal agressief naar [A] reageerde. Dat hij deze ongepaste, agressieve houding ook richtte op [B] kan uit die verklaringen niet worden afgeleid. Evenmin kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat hij zich jegens [A] in bedreigende zin heeft uitgelaten, zoals laatstgenoemde heeft verklaard maar door [eiser] is weersproken. Overigens is dat door [A] wel - en niet onbegrijpelijk - als zodanig ervaren.
Ten slotte is gebleken dat [eiser] op de laatste avond van de excursie het hem opgelegde alcoholverbod heeft overtreden.
4.8. Al met al heeft [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter afkeurenswaardig gedrag vertoond tijdens de excursie in Spanje en dat moet hem zeer worden aangerekend. Hij moet zich ervan bewust zijn dat dergelijk gedrag een goede en veilige excursie in gevaar kan brengen, en dus ook zijn medestudenten. Stichting Landstede hoeft de gedragingen van [eiser] mede vanwege haar verantwoordelijkheid te zorgen voor een goed schoolklimaat dan ook niet aan zich voorbij te laten gaan. Gelet op de aard en ernst van die misdragingen ligt het in redelijkheid voor de hand dat Stichting Landstede een maatregel tegen [eiser] neemt, bijvoorbeeld in de vorm van een schorsing.
4.9. Echter, definitieve verwijdering van de opleiding is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een te zware maatregel. Voor dat oordeel is in het bijzonder van belang dat niet gebleken is dat [eiser] zich eerder schuldig heeft gemaakt aan misdragingen vergelijkbaar in ernst met die in kwestie en evenmin dat in verband daarmee eerder maatregelen tegen hem zijn getroffen. Daarbij komt dat in dit geval het belang van [eiser] om op reguliere wijze zijn opleiding te kunnen vervolgen en afmaken, een in zijn voordeel uitvallende, zwaarwegende rol speelt.
4.10. De primaire vordering is dan ook als in het dictum bepaald toewijsbaar met uitzondering van het onderdeel dat betrekking heeft op het inhalen van achterstallig onderwijs en achterstallige tentamens, nu, zoals onder 4.8 al is overwogen, een schorsing gerechtvaardigd wordt geacht. Verder zal de gevorderde dwangsom worden gematigd en gemaximeerd.
4.11. Omdat de vordering slechts gedeeltelijk wordt toegewezen, bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. veroordeelt Stichting Landstede om [eiser] terstond na betekening van dit vonnis weer toe te laten en toegelaten te houden, hem in staat te stellen de reguliere lessen te volgen en proefwerken te maken en gebruik te maken van de faciliteiten die Stichting Landstede hem biedt,
5.2. bepaalt dat Stichting Landstede voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het onder 5.1 bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 1.000,- tot een maximum van EUR 20.000,-,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
5.5. compenseert de proceskosten, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2006.