ECLI:NL:RBZLY:2006:AV6311

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
307551 HA 06-53
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H. Canté
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst van langdurig arbeidsongeschikte werknemer na wegvallen grote opdrachtgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 21 maart 2006 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werkgeefster en een werknemer. De werkgeefster, die transportdiensten verleende, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, die langdurig arbeidsongeschikt was. Dit verzoek werd ingediend naar aanleiding van het wegvallen van een grote opdrachtgever, waardoor het werk voor de werknemer en zijn collega's was komen te vervallen. De werknemer heeft het verzoek tegengesproken en verzocht om afwijzing, subsidiair om een billijke vergoeding toe te kennen op basis van de kantonrechtersformule.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen redelijk vooruitzicht op bestendiging van de arbeidsrelatie bestond, gezien de langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer en het feit dat de werkgeefster geen ander werk voor hem kon aanbieden. De kantonrechter heeft besloten de arbeidsovereenkomst per 1 april 2006 te ontbinden en heeft de werkgeefster veroordeeld tot betaling van een vergoeding van € 15.000,- bruto aan de werknemer. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat de werkgeefster geen objectief betrouwbare gegevens heeft overgelegd die haar beroep op geldgebrek onderbouwen. Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat de toepassing van de zogenaamde 'Groenvariant' op de kantonrechtersformule in dit geval niet passend is, omdat dit in strijd zou zijn met het verbod op leeftijdsdiscriminatie.

De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt, tenzij de werkgeefster haar verzoek intrekt. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met verzoeken tot ontbinding van arbeidsovereenkomsten, vooral in situaties van langdurige arbeidsongeschiktheid en bedrijfseconomische noodzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Deventer
zaaknr. : 307551 HA 06-53
datum : 21 maart 2006
Beschikking op een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
in de zaak van:
[WERKGEEFSTER],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekende partij, verder te noemen werkgeefster,
gemachtigde mr. G.B.M. Zuidgeest, advocaat te Alphen aan den Rijn,
tegen
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij, verder te noemen werknemer,
gemachtigde mr. M.L. van Veenen, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift.
De mondelinge behandeling is gehouden op 14 maart 2006.
Verschenen zijn:
- Werkgeefster, bij monde van haar directeur en bijgestaan door mr. Zuidgeest voornoemd;
- werknemer, bijgestaan door mr. Van Veenen voornoemd.
Het geschil
[werkgeefster] heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens gewijzigde omstandigheden, zonder toekenning van een billijke vergoeding. [werknemer] heeft het verzoek tegengesproken en verzocht om afwijzing ervan, subsidiair om toekenning van een billijke vergoeding overeenkomstig de uitkomst van de kantonrechtersformule bij toepassing van correctiefactor C=2.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. [werknemer], thans X jaar oud, is op [datum] bij [werkgeefster] in dient getreden in de functie van vrachtwagenchauffeur, tegen een bruto maandsalaris van thans € 1.825,88 per vier weken exclusief vakantietoeslag.
b. De standplaats van [werknemer] is sedert thans ongeveer drie jaar Wijhe (voorheen Zwolle).
c. Per 1 januari 2006 is de transportovereenkomst tussen [werkgeefster] en de vleesverwerkende industrie Meester Stegeman C.V. te Wijhe (hierna ook: MS) geëindigd.
d. De vijf vrachtwagens en tien chauffeurs die, zoals [werknemer], als standplaats Wijhe hadden verzorgden alle transport voor MS, hetgeen veruit het grootste deel van de aldus beschikbare capaciteit in beslag nam.
e. Een andere transporteur heeft het contract met MS van [werkgeefster] overgenomen. Bij deze is een aantal chauffeurs van [werkgeefster] in dienst getreden. Aan [werknemer] is geen dienstverband aangeboden omdat hij (langdurig) ziek is.
f. [werknemer] is sedert 12 september 2005 arbeidsongeschikt; uitzicht op herstel op afzienbare termijn bestaat niet.
g. Bij beslissing van 9 maart 2006 heeft het CWI een verzoek tot afgifte van een vergunning voor het ontslag van [werknemer] afgewezen.
2.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van [werknemer].
3.
[werkgeefster] heeft haar verzoek als volgt, kort samengevat, toegelicht.
Door de opzegging van haar transportovereenkomst met MS per 1 januari 2006 is al het werk voor [werknemer] en zijn collega’s komen weg te vallen omdat zij – afgezien van hoogst uitzonderlijke situaties – in feite uitsluitend werkzaamheden verrichtten ter uitvoering van transportwerk voor MS. In Wijhe waren vijf vrachtwagens en tien chauffeurs gestationeerd. Overige vestigingen van [werkgeefster] zijn in Hazerswoude, Nieuwegein, Zwijndrecht en Nieuwveen. De vestiging te Wijhe moet worden beschouwd als een op zichzelf staande vestiging in de zin van de toepasselijke CAO, zodat [werkgeefster] niet gehouden is bij de afvloeiing van het personeel te Wijhe haar overige vestigingen te betrekken. Al het personeel met als standplaats Wijhe is of wordt ontslagen. Een aantal heeft elders, bijvoorbeeld bij de transportonderneming Nagel die het contract met MS heeft overgenomen, werk gevonden, met een aantal anderen is een vertrekregeling getroffen. Aan [werknemer] is door Nagel geen arbeidsovereenkomst aangeboden vanwege zijn (langdurige) arbeidsongeschiktheid, maar wel is hem aangeboden weer te komen praten als hij weer arbeidsgeschikt is. Doordat op het moment van indiening van het onderhavige verzoekschrift geen uitzicht op afhandeling van de CWI-vergunningsprocedure bestond, is het verzoek ingediend. Sedert 1 januari 2006 lopen de salariskosten door maar staan daar geen inkomsten meer tegenover. Die situatie kan [werkgeefster] zich, mede gezien het wegvallen van het contract met MS en het recente faillissement van een andere grote klant niet veroorloven. De jaarstukken over 2005 zijn nog niet gereed, maar er wordt een verlies verwacht. Door het late tijdstip waarop de beëindiging van het contract met MS bekend werd (eind november 2005) en de onverwacht lange duur van de CWI-procedure is al sprake van een verkapte afvloeiingsregeling die bij de onderhavige beoordeling moet worden meegenomen. Mede daarom is in dit geval geen grond voor toekenning van een billijke vergoeding.
4.
[werknemer] heeft de beëindiging van het contract tussen [werkgeefster] en MS niet bestreden. Hij heeft aangevoerd dat vanuit Wijhe ook voor andere opdrachtgevers werd gewerkt, en wel op wekelijkse basis. Het is ook op die grond dat het CWI de ontslagvergunning heeft geweigerd. Door zijn ziekte is hij, ook al gezien zijn voortgeschreden leeftijd, erg kwetsbaar en verwacht hij bij ontbinding niet meer aan de slag te komen. Hij zal immers eerst moeten reïntegreren, en daar zit een nieuwe werkgever niet op te wachten. Zijn standplaats Wijhe impliceert niet dat aldaar sprake is van een vestiging zodat bij de beoordeling van de ontslaglijst met de andere bedrijfsonderdelen geen rekening behoeft te worden gehouden. Hij gaat ervan uit dat als een anciënniteitslijst wordt opgesteld van alle chauffeurs van [werkgeefster] hij niet voor ontslag in aanmerking komt. Slechts een handjevol collega’s is ingegaan op het aanbod voor een nieuwe baan bij Nagel, omdat deze in die contracten een proeftijd van één maand wilde opnemen.
5.
Tussen partijen is niet in geschil dat het contract tussen [werkgeefster] en MS per 1 januari 2006 is geëindigd, en dat daardoor het leeuwendeel van het werk voor de te Wijhe gestationeerde chauffeurs is komen weg te vallen. Partijen strijden wel over de vraag in welke mate door de in Wijhe gestationeerde chauffeurs ook werk voor andere opdrachtgevers placht te worden verricht, maar dat gegeven is voor de verdere beoordeling niet van belang. Immers, [werknemer] heeft ter zitting desgevraagd verklaard in te zien dat hij, bij afwijzing van het verzoek, na herstel tewerkgesteld zal moeten worden in één van de overige vestigingen van [werkgeefster], waarvan die te Nieuwegein op een afstand van 120 km enkele reis het dichtst bij zijn woonplaats Meppel ligt. Hij heeft ook toegegeven dat dat geen redelijkerwijze vol te houden afstand woon- werkverkeer is, al helemaal niet in het kader van een door hem op termijn voorziene periode van reïntegratie. Aldus staat vast dat met afwijzing van het verzoek geen objectief redelijk doel is gediend, nu, meer in het bijzonder, geen redelijk vooruitzicht op bestendiging van de arbeidsrelatie bestaat. De verzochte ontbinding zal mitsdien worden toegewezen, en wel per 1 april 2006, één en ander als na te melden.
6.
Ten aanzien van de vraag of billijkheidshalve een vergoeding dient te worden toegekend, en zo ja tot welk bedrag, geldt het volgende.
De reden voor het onderhavige verzoek is een bedrijfseconomische noodzaak tot inkrimping van het personeelsbestand. Dat is een omstandigheid die, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan in dit geval niets is gebleken, voor risico van de werkgever komt. Aan [werknemer] treft terzake geen verwijt, hij is van deze ontwikkeling het slachtoffer. Daarmee is billijkheidshalve een grond voor toekenning van een vergoeding gegeven. Voor wat betreft de hoogte van de vergoeding passeert de kantonrechter het beroep van [werkgeefster] op geldgebrek, nu dat op geen enkele wijze aan de hand van objectief betrouwbare gegevens is onderbouwd en waar mogelijk vermeden dient te worden dat werknemers die toch al met ontslag worden bedreigd ook nog eens het risico van tegenvallende bedrijfsresultaten zouden moeten dragen. Het beroep van [werkgeefster] op toepassing van de zogenaamde “Groen-variant” op de kantonrechtersformule (het buiten beschouwing laten van de leeftijds-gebonden correctiefactor bij personeel dat op latere leeftijd in dienst is getreden) is in dit geval passend. Met [werkgeefster] is de kantonrechter van oordeel dat de enkele rekenkundige toepassing van die correctiefactor een extra drempel oplevert om ouder personeel aan te stellen. Bovendien staat zodanige toepassing van die factor op gespannen voet met het wettelijke verbod op het jegens personeel maken van onderscheid naar leeftijd. Wel is van belang dat de relatief hoge leeftijd van [werknemer] in combinatie met zijn arbeidsongeschiktheid zijn kansen op de arbeidsmarkt beperkt, hetgeen bij de beoordeling van de hoogte van de vast te stellen vergoeding behoort mee te wegen.
7.
De kantonrechter acht, alles in aanmerking genomen, in dit geval een vergoeding van
€ 15.000,- bruto billijk.
8.
Nu geen vergoeding is aangeboden zal aan [werkgeefster] een termijn worden gegund om haar verzoek desgewenst in te trekken.
9.
In de omstandigheden van het geval vindt de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, behoudens in het geval [werkgeefster] haar verzoek alsnog intrekt, omdat zij dan met die kosten wordt belast.
De beslissing
De kantonrechter:
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 april 2006 onder toekenning aan [werknemer] ten laste van [werkgeefster] van een vergoeding van € 15.000,- bruto;
- stelt [werkgeefster] in de gelegenheid het verzoek in te trekken uiterlijk op 30 maart 2006 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de sector kanton, onder onverwijlde mededeling daarvan aan de wederpartij;
voor het geval [werkgeefster] het verzoek niet intrekt:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt op 1 april 2006 onder toekenning aan [werknemer] ten laste van [werkgeefster] van een vergoeding van € 15.000,- bruto en veroordeelt [werkgeefster] tot betaling van dat bedrag aan [werknemer] tegen bewijs van kwijting;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
voor het geval [werkgeefster] het verzoek intrekt:
- veroordeelt [werkgeefster] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [werknemer] vastgesteld op € 400,- voor salaris gemachtigde.
Aldus gegeven door mr. A.H. Canté, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 21 maart 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.