1. Vanaf enig moment exporteerde Leusink een brandstofverkooppunt in IJselmuiden, thans gemeente Kampen. Vanaf 1995/1996 heeft zij bij de gemeente belangstelling aan de dag gelegd voor een andere locatie als tweede of vervangende voor zowel de exploitatie van de oliehandel als de exploitatie van een pompstation en auto- en truckwasstraat. Het perceel van plus minus 2500 m2 dat Leusink daarvoor op het oog had betrof een zogenaamde A-locatie op een nieuwe bedrijventerrein, destijds geheten Haatlanden V, en was gelegen aan de Constructieweg in Kampen.
2. Tussen de gemeente en Leusink volgden in het jaar 1996 correspondentie en gesprekken. Leusink werd door de gemeente bij brief van 2 februari 1996 als eerste gegadigde voor het perceel aangemerkt. Toen Leusink bleek dat er nog een andere gegadigde in het spel was, NEDAIR, aan welke onderneming de gemeente op 10 juni 1996 besloot het bewuste perceel te gunnen als onderdeel van een groter areaal van 8600 m2, heeft na vruchteloos protest de Voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak in kort geding van 28 november 1996 de gemeente verboden, kort samengevat, om gedurende een termijn van drie maanden het perceel in kwestie aan NEDAIR of een ander dan Leusink in eigendom of in gebruik te geven. De gemeente werd voorts bevolen om met Leusink als eerste gegadigde voor het perceel in onderhandeling te treden "en dienaangaande een beslissing te nemen aan de hand van de door haar ter zake gehanteerde criteria".
3. In de daaropvolgende onderhandelingen is door de gemeente herhaaldelijk aangegeven dat er op "De Kop", zoals het bewuste terrein ook wel wordt aangeduid, geen brandstofverkooppunt zou komen. Tussen beide partijen werd vervolgens op 27 januari 1997 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze komt er in grote lijnen op neer dat Leusink haar bedrijf zal verplaatsen naar een door haar van de gemeente gekocht perceel van plus minus 3200 m2 in het plangebied Haatland VI ("locatie 1") en dat zij tegelijkertijd een optie verwierf op een perceel industriegrond van plus minus 2500 m2 in de strook direct naast de Constructieweg en de doorgetrokken Rijksweg 50 ("locatie 2"). De optie zou concreet worden zodra het betreffende plangebied rijp zou zijn voor uitgifte.
4. Op 5 november 1998 schrijft Leusink Oil's raadsman aan de gemeente dat Leusink Oil de betreffende optie had aanvaard omdat het niet mogelijk scheen een brandstofverkooppunt op te richten op de locatie van Leusink Oil's voorkeur, het voormalige woonwagenkamp ofwel "De Kop". Evenwel was uit betrouwbare bron vernomen, aldus de raadsman, dat er vergaande plannen waren om de bewuste locatie toch een brandstofverkooppunt mogelijk te maken.
In haar antwoord van 21 januari 1999 houdt de gemeente de boot af ("eerst wanneer besluitvorming heeft plaatsgevonden kunnen uitspraken gedaan worden over plannen van gemeentezijde") en stelt de gemeente het niet correct te achten terug te komen op de onderhandelingen die hebben geleid tot de vaststellingsovereenkomst van 27 januari
1997. De brief besluit met: "Indien u behoefte heeft om inzicht te verkrijgen in plannen die door derden worden ontwikkeld, adviseren wij u met betrokke(n) in contact te treden".
Op 27 januari 1999 antwoord Leusink Oil's raadsman dat met een en ander geen genoegen kon worden genomen en dat de vaststellingsovereenkomst voor vernietiging in aanmerking zou kunnen komen indien ter plaatse, in weerwil van beweringen van de gemeente omtrent het tegendeel, toch een brandstofverkooppunt zou kunnen worden opgericht.
5. Met een van gemeentewege verstrekt registratieformulier heeft Leusink Oil zich op 19 februari 2001 officieel aangemeld als gegadigde voor een perceel van 4500 m2 op de Kop voor de vestiging van een tankstation.
In een gesprek tussen onder meer de heer Leusink en de burgermeester en wethouder Piederiet werd hem meegedeeld dat de gemeente al in 1996 schriftelijke toezeggingen had gedaan aan Pouw met het oog op de vestiging van een benzinestation bij de geplande afrit van de N50.
6. Op 17 maart 2003 schrijft de gemeente aan Leusink Oil dat zij voorkomt "op een lijst van bedrijven die mogelijk interesse hebben in de Kop". Om privacyredenen zou de rijst niet worden doorgegeven aan Polderpoort maar Leusink Oil kon zelf contact opnemen met die organisatie.
7. Op 17 april 2003 schrijft Leusink Oil aan Polderpoort over haar belangstelling voor de bewuste locatie en tevens met een verzoek om een persoonlijkgesprek doch zij verneemt vervolgens niets, althans niet van Polderpoort. En brief van de gemeente aan Leusink Oil van 17 september 2003 is deels een exacte kopie van de hierboven geciteerde brief van 17 maart 2003.
8. Op 30 januari 2004 verneemt Leusink Oil uit een brief van Polderpoort dat zij niet in aanmerking komt voor aankoop van grond op de A-locatie. Er zouden zich verschillende kandidaten hebben gemeld en er moest een keuze worden gemaakt.