ECLI:NL:RBZLY:2006:AW2914

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
283408 CV 05-3408
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon op basis van algemeen verbindend verklaarde CAO

In deze zaak vorderde de werkneemster, op basis van de algemeen verbindend verklaarde CAO Textiel, betaling van achterstallig salaris van € 12.190,39 bruto over de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 januari 2003. Werkneemster stelde dat zij op basis van een arbeidsovereenkomst voor 42 uur per week had gewerkt, maar dat werkgevers haar niet voor alle gewerkte uren hadden betaald. De werkgevers betwistten de toepasselijkheid van de CAO en stelden dat er geen sprake was van een algemeen verbindend verklaarde CAO ten tijde van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster recht had op een vergoeding voor overwerk, ook tijdens de 'avv-loze' periode, en kende haar een bedrag van € 1569,87 bruto toe, vermeerderd met een wettelijke verhoging van € 500,00 en buitengerechtelijke kosten van € 357,00. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. De uitspraak benadrukte het belang van de nawerking van de CAO en de verplichtingen van werkgevers om zich aan de CAO te houden, ook als deze niet meer algemeen verbindend was verklaard. De kantonrechter wees de werkgevers in de proceskosten, waarbij de kosten voor dagvaarding en griffierecht werden toegewezen, maar de overige kosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 283408 CV EXPL 05-3408
datum : 2 mei 2006
Vonnis in de zaak van:
[WERKNEEMSTER],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, hierna werkneemster genoemd,
gemachtigde P.J. Smink, werkzaam bij CNV BedrijvenBond te (3990 GC) Houten, Postbus 327,
tegen
1. [GEDAAGDE PARTIJ 1],
gevestigd te [vestigingsplaats], en
2. [GEDAAGDE PARTIJ 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna werkgevers genoemd,
gemachtigde mr. J.P. Tuin, advocaat te (8260 AD) Kampen, Postbus 161.
Het procedureverloop
Bij tussenvonnis van 7 februari 2006 heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door beide partijen.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
De beoordeling
1.
Werkgevers hebben erkend dat zij werkneemster allebei te werk hebben gesteld op basis van een arbeidsovereenkomst voor 42 uur per week.
Werkneemster heeft na voormeld tussenvonnis haar vordering betreffende achterstallig loon vanaf 1 januari 2001 verminderd tot € 1569,87 bruto in hoofdsom, waarbij zij zich op het standpunt stelt dat de regeling omtrent overwerkvergoeding uit de vorige periode van algemeen verbindendheid gedurende de ‘avv-loze periode’ van 1 april 2002 tot 28 augustus 2002 via nawerking is blijven gelden. Daartoe verwijst werkneemster naar een tamelijk recente uitspraak van het Hof Arnhem in een soortgelijk geval.
2.
Werkgevers, die zich overigens op het standpunt blijven stellen dat de CAO voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante artikelen toepassing mist, erkennen de juistheid van de berekening van werkneemster. Zij betwisten evenwel dat werkneemster in de ‘avv-loze periode’ recht op de vergoeding heeft en berekenen haar vordering daarmee op een bedrag van € 661,00 bruto.
Zij hebben hun verweer evenwel op geen enkele wijze nader onderbouwd en dat had wel op hun weg gelegen.
3.
Onder verwijzing naar het door werkneemster aangehaalde arrest van het Hof Arnhem, te kennen uit JAR 2004/284, is de kantonrechter van oordeel dat het beroep op nawerking gehonoreerd moet worden. De overwerkbepalingen uit de hiervoor genoemde CAO in artikel 6 zijn duidelijk, zijn gedurende langere tijd algemeen verbindend verklaard en werkneemster heeft ook jarenlang structureel (het gaat immers om een bedongen totaal aantal uren van 42 in plats van 38 uur per week) overwerk verricht in de zin van die CAO.
Het zou daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn indien zij geen vergoeding voor dit overwerk zou krijgen in de ‘avv-loze periode’ van enkele maanden.
4.
De kantonrechter acht daarmee het bedrag van € 1569,87 bruto toewijsbaar, en waar werkgevers zich er in hun antwoordakte niet om bekreunen welk deel daarvan uiteindelijk voor rekening van wie van hen beiden komt, zal de kantonrechter dat ook niet doen.
De gevorderde wettelijke verhoging matigt de kantonrechter tot een bedrag van € 500,00 bruto. Voor nihilstelling, zoals door werkgevers bepleit, is geen goede reden bij werkgevers die zelfs aangetekende brieven niet in ontvangst willen nemen.
Werkgevers hebben aangevoerd dat de gevorderde wettelijke rente pas kan worden toegewezen vanaf de datum waarop de vordering vast staat en dat is in hun visie 7 februari 2006. Werkgevers miskennen daarmee naar het oordeel van de kantonrechter dat art. 7:623 BW een fatale termijn voor loonbetaling bevat, hetgeen werkgevers nog eens wordt ingepeperd met de in art. 7:625 BW neergelegde wettelijke verhoging die verschuldigd wordt, nog los van de gewone vertragingsrente. Werkgevers zetten de zaak op zijn kop: zij hebben zich niet aan de algemeen verbindend verklaarde CAO gehouden en werkneemster daarmee loon onthouden op het voor betaling bepaalde tijdstip. Dat zij eerst later duidelijkheid kregen over hetgeen zij eerder hadden moeten betalen, komt voor hun risico en dus voor hun rekening. Wettelijke rente is dan ook verschuldigd vanaf de datum van verzuim.
Buitengerechtelijke kosten worden toegewezen conform de staffel en daarmee is € 357,00 inclusief BTW toewijsbaar. De verweren tegen dit onderdeel snijden geen hout.
5.
Werkneemster heeft werkgevers op goede gronden in rechte betrokken. De kosten van dagvaarding en de, bij het uiteindelijk toegewezen bedrag passende, kosten van griffierecht dienen door werkgevers te worden voldaan. Voor het overige is er reden om de kosten te compenseren, nu werkneemster aanvankelijk meer heeft gevorderd dan toewijsbaar is.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt werkgevers tegen bewijs van kwijting aan werkneemster te betalen een bedrag van € 1569,87 bruto wegens achterstallig loon en € 500,00 bruto wegens wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf verzuim tot de dag van algehele voldoening, en veroordeelt werkgevers voorts tot betaling van € 357,00 (netto) aan werkneemster voor buitengerechtelijke kosten;
- veroordeelt werkgevers in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van werkneemster begroot op:
? € 85,60 voor explootkosten
? € 192,00 voor vastrecht
en compenseert de proceskosten voor het overige, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 2 mei 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.
============================================================
RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 283408 CV EXPL 05-3408
datum : 7 februari 2005
Vonnis in de zaak van:
[WERKNEEMSTER],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, hierna werkneemster genoemd,
gemachtigde P.J. Smink, werkzaam bij CNV BedrijvenBond te (3990 GC) Houten, Postbus 327,
tegen
1. [GEDAAGDE PARTIJ 1],
gevestigd te [vestigingsplaats], en
2. [GEDAAGDE PARTIJ 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna werkgevers genoemd,
gemachtigde mr. J.P. Tuin, advocaat te (8260 AD) Kampen, Postbus 161.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 8 juli 2005
- het antwoord van de werkgevers
- de repliek van werkneemster
- de dupliek van werkgevers.
Het geschil
Werkneemster vordert, primair op grond van de algemeen verbindend verklaarde CAO Textiel en subsidiair op grond van de algemeen verbindend verklaarde CAO Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen, betaling van € 12.190,39 bruto achterstallig salaris over de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 januari 2003, te vermeerderen met wettelijke verhoging, wettelijke rente en incassokosten, een en ander onder veroordeling van werkgevers in de proceskosten.
Werkgevers concluderen tot afwijzing.
De beoordeling
1.
Werkneemster is van [datum] tot [datum] in dienst geweest van gedaagde sub 1 en, volgens nadere schriftelijke arbeidsovereenkomst, aansluitend voor 42 uur per week tot en met 31 januari 2003 bij gedaagde sub 2.
2.
Achteraf, zo stelt zij, is werkneemster gebleken dat werkgevers meer werkuren per week van haar vergden dan het aantal overeenkomstig de toepasselijke (algemeen verbindend verklaarde) CAO met een maximum van 38 per week, en die extra uren zijn nimmer als overuren uitbetaald. Vanaf 11 augustus 2003 maakt werkneemster vergeefs aanspraak op nabetaling, inmiddels vermeerderd met wettelijke verhoging en aangezegde incassokosten en wettelijke rente; aangetekende brieven zijn door werkgevers geweigerd.
3.
Werkgevers voeren aan dat geen sprake is van overgang van de onderneming per 1 april 2002; werkgeefster sub 1 heeft, na beëindiging van het dienstverband per die datum in onderling overleg, een eindafrekening met werkneemster opgesteld. Ook werkgever sub 2 heeft een eindafrekening opgesteld per 31 januari 2003.
Werkgevers ontkennen dat op de arbeidsovereenkomsten een CAO van toepassing was verklaard. Zij zijn ook niet uit hoofde van lidmaatschap gebonden aan een CAO. Dit is werkneemster ook bij brief van 25 augustus 2003 te verstaan gegeven. Er was gedurende de arbeidsverhouding met werkneemster evenmin een toepasselijke algemeen verbindend verklaarde CAO.
4.
De kantonrechter constateert dat werkneemster onweersproken heeft gelaten dat werkgevers niet zijn aangesloten bij enige CAO-partij. Zij heeft slechts de tweede arbeidsovereenkomst overgelegd en daarin staat geen verwijzing naar een van toepassing verklaarde CAO. Werkneemster heeft niet betwist dat ook in haar eerste contract verwijzing naar een toepasselijke CAO achterwege is gebleven.
Dit brengt de kantonrechter tot de conclusie dat werkneemsters vordering alleen kans van slagen heeft, indien komt vast te staan dat er een algemeen verbinden verklaarde CAO was die het aantal arbeidsuren per week op een lager aantal stelde dan het aantal uren dat werkneemster werkte.
5.
Door werkneemster is primair een beroep gedaan op de CAO Textiel. Voor zover zij daarmee bedoelt: de CAO voor de Textielindustrie, hebben werkgevers ontkend dat zij onder de definitie daarvan vallen omdat zij niet vervaardigen, veredelen, recyclen of vezelmateriaal bewerken. Werkneemster heeft dat vervolgens onweersproken gelaten, zodat de kantonrechter van de juistheid van dit verweer uitgaat.
6.
Vervolgens heeft werkneemster een beroep gedaan op de CAO voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen, die blijkens publicatie in de Staatscourant van 3 september 2003 algemeen verbindend is verklaard.
Werkgevers beroepen zich er primair op dat deze CAO niet algemeen verbindend was ten tijde van de arbeidsovereenkomst. Subsidiair betwisten zij te voldoen aan de definitie van de werkingssfeer.
De kantonrechter moet ambtshalve algemeen verbindend verklaarde CAO’s toepassen en derhalve nu dus doen wat partijen, overigens geheel ten onrechte, hebben nagelaten: uitzoeken of deze CAO tussen 27 december 1999 en 31 januari 2003 algemeen verbindend is verklaard.
Dat is het geval en wel in Bijvoegsel Stcrt van:
? 2 februari 1999 nr. 22 (art. 5: normale arbeidstijd maximaal 38 uur per week), algemeen verbindend tot en met 31 maart 2000;
? 17 november 2000 nr. 224 (art. 5: idem), algemeen verbindend verklaard tot en met 31 maart 2002;
? 28 augustus 2002 nr. 164 (art. 5: idem), algemeen verbindend verklaard tot en met 31 maart 2003.
7.
Werkgevers stellen ook niet onder de werkingssfeer van deze CAO te vallen. Bij conclusie van antwoord stellen zij dat zij toegeleverde textielproducten op maat knippen, verpakken, etiketteren en opslaan of verzenden, en werkgever sub 2 doet dat uitsluitend met kleden waarop verkeerssituaties staan, zulks voor afnemers in de wereld van speelgoedwinkels. Bij dupliek voegen zij hieraan toe dat zij feitelijk in hoofdzaak administratieve werkzaamheden verrichten voor de distributie en facturering.
De kantonrechter verwerpt dit verweer. De strekkingsbepaling van de algemeen verbindend verklaarde CAO zondert speelgoedwinkels niet uit van de groep afnemers van de bedoelde werkgevers. Integendeel, art. 1 lid 1 rekent er uitdrukkelijk en zonder uitzondering detailhandelaren toe.
De ruime omschrijving van tapijten en tapisserieën zondert evenmin de door werkgevers genoemde bedrukte kleden uit.
Het kan zijn dat werkgevers meer energie moesten steken in hun papierwinkel dan in bezigheden met de textielproducten zelf, maar dat neemt niet weg dat hun groothandel erop gericht is juist die textielproducten te verhandelen; zij staan uitdrukkelijk niet in het handelsregister als administratiekantoor vermeld.
Daarom gaat de kantonrechter van toepasselijkheid van de CAO uit, in ieder geval gedurende de perioden van algemeen verbindendheid.
8.
Werkneemster dient haar vordering op voor de kantonrechter inzichtelijke wijze nader te berekenen en te onderbouwen aan de hand van die niet steeds op elkaar aansluitende periodes. Uiteraard staat het haar vrij om nader aan te geven dat zij zich op het standpunt stelt dat de arbeidsduurbepalingen ook tijdens tussenliggende perioden van niet-algemeen verbindendheid zijn blijven gelden. Daartoe dient zij de kantonrechter dan wel van de informatie te voorzien die nodig is om die stelling te onderbouwen.
Uiteraard mogen werkgevers vervolgens nog schriftelijk reageren.
9.
Overigens oordeelt de kantonrechter het dienstig dat een exemplaar van de schriftelijke overeenkomst tussen werkneemster en werkgeefster sub 1 in geding wordt gebracht. Daarbij gaat de kantonrechter er van uit dat in ieder geval werkgeefster sub 1 dat in haar archief behoort te hebben, zodat van haar gevraagd wordt dit stuk in geding te brengen.
De beslissing
- verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 7 maart 2006 om 09.30 uur waarop:
1. werkgeefster sub 1 een kopie van de arbeidsovereenkomst met werkneemster in geding moet brengen, of moet toelichten waarom zij dat niet kan;
2. werkneemster zich nader dient uit te laten over de omvang van haar vordering in het licht van de periodes van algemeen verbindverklaring van de bewuste CAO en, voor het geval zij een vorm van doorwerking zou willen bepleiten tijdens tussenliggende periodes, goed dient te motiveren waarop zij die stelling baseert;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 7 februari 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.