ECLI:NL:RBZLY:2006:AW3057

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
24 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
314393 VV 06-16
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet na vrijlaten van een schorpioen door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 24 april 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgeefster. De werknemer was op staande voet ontslagen nadat hij een levende schorpioen had vrijgelaten in plaats van deze te doden, zoals hem was opgedragen. De werknemer vorderde in kort geding zijn wedertewerkstelling en betaling van zijn salaris vanaf 3 april 2006. De werkgeefster verweerde zich door te stellen dat het ontslag gerechtvaardigd was vanwege het gevaar dat de vrijgelaten schorpioen voor anderen kon opleveren.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was. De rechter stelde vast dat de werknemer niet op de hoogte was van het gevaar dat de schorpioen kon opleveren en dat de werkgeefster niet voldoende maatregelen had genomen om de veiligheid van haar werknemers te waarborgen. De kantonrechter vond dat de werkgeefster haar verantwoordelijkheid niet had genomen door geen deskundige in te schakelen om het dier te vangen. Bovendien was de opdracht om de schorpioen te doden onredelijk, gezien de omstandigheden.

De rechter veroordeelde de werkgeefster om de werknemer binnen twee dagen na betekening van het vonnis weer aan het werk te stellen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00. Daarnaast moest de werkgeefster het salaris van de werknemer doorbetalen vanaf 3 april 2006. De kantonrechter wees de overige vorderingen van de werknemer af en veroordeelde de werkgeefster in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 314393 VV EXPL 06-16
datum : 24 april 2006
Vonnis in het kort geding van:
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats],
eiser, hierna werknemer genoemd,
gemachtigde P.J. Smink, werkzaam bij CNV BedrijvenBond,
tegen
[WERKGEEFSTER], gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde, hierna werkgeefster genoemd,
gemachtigde G. Siemeling, adviseur van werkgeefster.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 12 april 2006 houdende een vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 april 2006.
Verschenen zijn:
- werknemer, bijgestaan door zijn gemachtigde
- G. Siemeling, die na de zitting een toereikende volmacht heeft overgelegd.
Het geschil
Werknemer vordert bij wege van voorlopige voorziening werkgeefster te veroordelen tot zijn wedertewerkstelling op verbeurte van een dwangsom, tot betaling van zijn salaris vanaf 3 april 2006 tot heden met wettelijke verhoging en wettelijke rente, en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, een en ander onder veroordeling van werkgeefster in de proceskosten.
Werkgeefster concludeert tot afwijzing.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat vast dat werknemer, na eerst voor bepaalde tijd in dienst te zijn geweest, per 1 juli 2005 voor onbepaalde tijd in dienst is als algemeen magazijnmedewerker bij werkgeefster.
Werkgeefster houdt zich onder meer bezig met import van kleinmeubelen uit Indonesië, die worden vervoerd in containers. Deze ondergaan voor transport een behandeling ter bestrijding van ziektekiemen en/of ongedierte. Daarvan wordt een zogeheten Fumification Certificate afgegeven. De Arbeidsinspectie en instanties op het gebied van wegtransport plegen met het oog op de veiligheid steekproefsgewijs op de gebruikte bestrijdingsmiddelen toe te zien.
2.
Voorts staat vast dat er op donderdag 30 maart 2006 een levende schorpioen bleek te zitten in een uit Indonesië geïmporteerde kast. [S], die de dagelijkse leiding over het bedrijf heeft, heeft werknemer en twee andere collega’s die daarbij aanwezig waren, opgedragen de schorpioen in een doos te vangen. Hij is er zelf bij blijven staan. De schorpioen is door werknemer met een stuk karton in een, door een ander vastgehouden, kartonnen doos geschoven. Vervolgens heeft werknemer van [S] de opdracht gekregen die doos met plastic te omwikkelen, zodat het beest zou stikken, en de doos op het bureau van de directeur te zetten. Werknemer heeft in plaats daarvan de schorpioen vrijgelaten in een tuin bij een bedrijfspand in de buurt.
Op vrijdag 31 maart 2006 heeft [S] werknemer opgedragen de schorpioen te zoeken, te vangen en vervolgens op het directiebureau te plaatsen, anders zou hij als ontslagen worden beschouwd.
Werknemer heeft de schorpioen niet meer gevonden. Hij is op maandag 3 april 2006 aan het werk gegaan doch na de pauze door [S] naar huis gezonden.
3.
In haar brief van 3 april 2006 heeft werkgeefster gerelateerd wat er tussen 30 maart en 3 april 2006 is gebeurd, herhaald dat zij op 31 maart 2006 heeft gezegd dat hij als ontslagen kon worden beschouwd indien de schorpioen niet maandag 3 april 2006 op het bureau zou staan en de brief aangevuld met de mededeling: “Dit ontslag staat niet op zichzelf”. Vervolgens worden twee brieven aangehaald (van resp. 30 juni 2005 en 7 februari 2006) waaruit zou blijken dat werknemer zich vaak schuldig maakte aan wangedrag en bij herhaling ontslag kon verwachten.
Het laatste feit is voor werkgeefster de druppel geweest die de emmer deed overlopen, zo schrijft zij.
Werknemer heeft nog diezelfde dag beroep gedaan op de vernietigbaarheid van dit ontslag en zich bereid verklaard de werkzaamheden op eerste afroep te hervatten.
4.
Volgens werknemer levert het gebeuren rond de schorpioen geen grond op voor ontslag op staande voet, ook niet in combinatie met de twee aangehaalde brieven waarvan de inhoud niet in de ontslagbrief is herhaald. De eerste brief was de brief waarmee de omzetting van de arbeidsovereenkomst van bepaalde naar onbepaalde tijd werd bevestigd, dus daarin kan in redelijkheid niets ernstigs ten nadele van werknemer staan. Bovendien was aan dit dienstverband een eerder, onderbroken dienstverband vooraf gegaan.
Verder was de opdracht om de schorpioen weer te vangen onredelijk. Tenslotte dient bij de beoordeling van een dringende reden ook rekening te worden gehouden met persoonlijke omstandigheden van de betrokken werknemer. In dit geval is werknemer aangewezen op schuldhulpverlening en heeft hij een duurzaam inkomen nodig.
Werknemer zelf voert nog ter zitting aan dat hij niet wist dat het om een schorpioen ging en dat dit dier giftig kon zijn. Hij wilde dat het dier zijn laatste uren in de vrije natuur kon doorbrengen.
5.
Werkgeefster stelt zich op het standpunt dat zij de dode schorpioen nodig had als bewijs voor de leverancier van de bewuste kast, dat de behandeling die vermeld stond op het Fumification Certificate niet afdoende was geweest. Volgens werkgeefster is controle daarop van groot veiligheidsbelang ter voorkoming van invoer van giftige dieren of tropische ziektes.
Werknemer heeft gehandeld in strijd met de instructie het dier te verdelgen en heeft het, in plaats daarvan, losgelaten op een plaats waar veel mensen langs komen. Werknemer doet ten onrechte alsof hij niet weet dat hij oplettend moest zijn, want vorig jaar nog heeft hij een eveneens per ongeluk ingevoerde spin van zo’n 8 tot 10 centimeter buiten de deur gezet, waarvoor hij toen door zijn chef is berispt.
In de brief van 30 juni 2005 zijn enkele opmerkingen over het functioneren van werknemer gemaakt en in de brief van 7 februari 2006 is hij erop gewezen dat hij sfeerbedervend gedrag achterwege moet laten; bij herhaling zal dat consequenties voor het behoud van de functie hebben.
6.
De kantonrechter heeft partijen ter zitting gevraagd of er eerder een schorpioen in het bedrijf was aangetroffen. Die vraag hebben beide partijen ontkennend beantwoord. Op de vraag of werkgeefster en werknemer wisten dat dit dier giftig kon zijn, heeft werkgeefster een bevestigend en werknemer een ontkennend antwoord gegeven.
Werkgeefster is er vervolgens niet in geslaagd de kantonrechter een bevredigend antwoord te geven op de vraag waarom zij geen overheidsdienst of tenminste een ter zake deskundige heeft ingeschakeld om dit mogelijk giftige dier te vangen. Op geen enkele manier is gebleken dat zich een acute noodsituatie voordeed waardoor de komst van zo’n deskundige of een gespecialiseerde dienst niet kon worden afgewacht.
Door haar werknemers op te dragen een giftig beest te vangen, zonder dat van zo’n noodsituatie is gebleken, zonder te informeren naar noodzakelijke voorzorgsmaatregelen, en zonder enige voorzorgsmaatregel te treffen met het oog op de veiligheid van de eigen werknemers, heeft juist werkgeefster zich naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter bijzonder onbetamelijk jegens die werknemers gedragen.
Daarbij kan voor deze arbeidszaak verder in het midden blijven of werkgeefster opdracht had mogen geven tot het verstikken van het dier. Die opdracht is immers niet uitgevoerd.
7.
Dat werknemer in strijd met zijn instructies heeft gehandeld door het dier los te laten, behoeft geen betoog. Ook kan worden vastgesteld dat werknemer gevaar heeft veroorzaakt voor anderen door zo’n dier los te laten op de plaats waar hij dat heeft gedaan.
De vraag is echter of juist werkgeefster hem dàt, alsmede het niet terugvinden van die schorpioen, in die mate mag verwijten dat ontslag op staande voet gerechtvaardigd is.
De kantonrechter is er allesbehalve van overtuigd dat dit ontslag in een bodemprocedure stand zal houden, nu werknemer zich kennelijk niet bewust is geweest van het mogelijke gevaar van de schorpioen. Werkgeefster heeft hem daarvoor niet gewaarschuwd en heeft werknemer met haar opdracht onaanvaardbare risico’s laten lopen. Werkgeefster heeft zelfs ter zitting niet laten blijken dat zij zich van haar verantwoordelijkheid in deze kwestie ten opzichte van werknemer bewust is.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter verbleken de verwijten aan werknemer bij de hoeveelheid boter die werkgeefster aldus op haar hoofd heeft.
Dat wordt niet anders door rekening te houden met “de emmer vol eerdere verwijten”. Die verwijten (waartoe het verhaal over de spin overigens niet behoort) oordeelt de kantonrechter voorshands niet van zodanig zware aard dat het enkele handelen in strijd met een instructie, zonder de bijzondere lading van de schorpioen in kwestie, ontslag op staande voet rechtvaardigt.
8.
In dit licht bezien is er naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voldoende reden om aan te nemen dat het ontslag op staande voet in een bodemprocedure geen stand zal houden.
Er is geen goede reden waarom werknemer in afwachting van die bodemprocedure niet aan het werk kan. De gevorderde dwangsom daarop is toewijsbaar, echter tot een maximum van in totaal € 50.000,00. Ook dient werkgeefster het salaris door te betalen vanaf 3 april 2006. Voor wettelijke verhoging daarover en voor wettelijke rente is, gelet op de datum van dit vonnis, nog geen reden. De incassokosten worden afgewezen omdat de twee geschreven brieven in redelijkheid dienen te worden aangemerkt als noodzakelijke brieven ter voorbereiding van deze procedure en een eventuele bodemprocedure.
9.
Werkgeefster wordt, als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
- veroordeelt werkgeefster om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis werknemer, conform zijn arbeidsovereenkomst, te werk te stellen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, een deel van een dag voor een hele gerekend, voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan het gebod te voldoen, zulks tot een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 50.000,00;
- veroordeelt werkgeefster om werknemer het salaris door te betalen vanaf 3 april 2006;
- veroordeelt werkgeefster in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op
? € 84,87 voor explootkosten
? € 105,00 voor griffierecht
? € 400,00 voor salaris gemachtigde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 24 april 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.