ECLI:NL:RBZLY:2006:AW6487

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
18 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
111706 / HA ZA 05-990
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handelingen van gemachtigde in erfrechtelijke procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, stonden de erven van wijlen [J] (hierna: [J] sr.) tegenover [I], die als gemachtigde van [J] sr. optrad. De erven vorderden dat [I] rekening en verantwoording zou afleggen over het beheer van de bankrekening van [J] sr. en dat hij hen zou vergoeden voor een bedrag dat zij meenden te zijn misgelopen. De rechtbank oordeelde dat [I] niet onrechtmatig had gehandeld. De erven [J] hadden niet aangetoond dat [I] zich niet aan zijn verplichtingen had gehouden of dat hij gelden had ontvreemd. De rechtbank wees de primaire vordering van de erven af, omdat er geen rechtsregel was die een gemachtigde verplichtte om verantwoording af te leggen aan de erfgenamen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een situatie waarin [I] als gemachtigde verantwoording verschuldigd was aan de erfgenamen, aangezien [J] sr. tot zijn overlijden zelf beschikkingsbevoegd was. De subsidiaire vordering van de erven werd eveneens afgewezen, omdat zij niet hadden voldaan aan hun stelplicht. De rechtbank veroordeelde de erven [J] in de proceskosten, die aan de zijde van [I] werden begroot op EUR 1.148,00. In reconventie vorderde [I] een bedrag van EUR 2.400,- van de erven, wat ook werd toegewezen. De rechtbank gaf aan dat de erven [J] als in het ongelijk gestelde partij de kosten moesten dragen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 111706 / HA ZA 05-990
Vonnis van 18 januari 2006
in de zaak van
1. [A],
wonende te [plaats],
2. [B],
wonende te [plaats],
3. [C],
wonende te [plaats],
4. [D],
wonende te [plaats],
5. [E],
wonende te [plaats],
6. [F],
wonende te [plaats],
7. [G],
wonende te [plaats],
8. [H],
wonende te [plaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. H.H. Gerdes te Assen,
tegen
[I],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. M.C. Blomme-Onderwater.
Partijen zullen hierna "de erven [J]" en "[I]" genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 oktober 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 13 december 2005.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
De erven [J] zijn gerechtigd tot de nalatenschap van wijlen [J] (hierna: [J] sr.).
[I] is van september 1999 tot aan het overlijden van [J] sr. op [datum] 2002 gemachtigde geweest van de bankrekening van [J] sr.
[I] heeft in de periode van 22 februari tot en met 12 augustus 2002 EUR 4.500,- van de rekening opgenomen.
Het geschil
in conventie
De erven [J] vorderen - samengevat -
primair dat de rechtbank [I] zal veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis rekening en verantwoording inzake het beheer over de gelden van [J] sr. af te leggen op straffe van een dwangsom, met vaststelling van het bedrag van ontvangsten en uitgaven van de rekening en met bepaling van het saldo, alsmede
dat de rechtbank [I] zal veroordelen tot betaling aan de erven [J] van zodanige som als deze bij het sluiten van de rekening zal blijken toe te komen;
subsidiair dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [I] voor zich en in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde tot de rekeningen van [J] sr. zich jegens de erven [J] onrechtmatig heeft gedragen, met veroordeling van [I] de door de erven [J] geleden schade te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
een en ander vermeerderd met wettelijke rente en kosten.
[I] voert verweer.
in reconventie
[I] vordert - samengevat - veroordeling van de erven [J] tot betaling aan hem van EUR 2.400,-, vermeerderd met kosten.
De erven [J] voeren verweer.
in conventie en in reconventie
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
in conventie
Beroep op nietigheid
[I] heeft de nietigheid van het exploot van dagvaarding ingeroepen, daartoe stellende dat in het exploot de eisende partijen ten onrechte slechts met roepnamen staan vermeld. Dit kan tot executieproblemen leiden.
Met [I] is de rechtbank van oordeel dat de erven [J] zich ten onrechte hebben beperkt tot vermelding in het exploot van dagvaarding van hun roepnamen. De rechtbank onderkent het gevaar voor executieproblemen bij misverstanden over wie partij is, doch in casu is overduidelijk dat de in deze procedure als eisers (in conventie) genoemde partijen de acht erfgenamen van [J] sr. zijn, zodat het zeer onwaarschijnlijk is dat een deurwaarder daarover problemen zal laten ontstaan. De rechtbank neemt in aanmerking dat de advocaat van de erven [J] ter comparitie heeft verklaard dat wanneer hierover problemen ontstaan hij zijn uiterste best zal doen deze te verhelpen. De rechtbank overweegt verder dat [I] door het gebrek niet in zijn verweer is bemoeilijkt. Bij die stand van zaken, mede gelet op het belang van [I] bij een tijdig vonnis, is de rechtbank van oordeel dat het gebrek [I] niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad. Op grond van artikel 122, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verwerpt de rechtbank derhalve het beroep op nietigheid.
Teneinde problemen te voorkomen zal de rechtbank in het dictum ten behoeve van de executie een aanwijzing geven wie als eisende partijen moeten worden beschouwd.
Rekening en verantwoording
Geen rechtsregel gebiedt een gemachtigde om rekening en verantwoording af te leggen jegens (erfgenamen van) een volmachtgever. Duidelijk is dat er geen sprake was van een situatie van beheer door [I]. [J] sr. was tot zijn overlijden zelf beschikkings- bevoegd. Weliswaar impliceert de volmacht aan [I] dat hij verantwoording verschuldigd was aan zijn volmachtgever [I] sr., zoals in het door de erven [J] aangehaalde stuk van Asser wordt beschreven, hetgeen [I] overigens onweersproken heeft gedaan, maar dat betekent nog niet dat er een verplichting bestond tot rekening en verantwoording. Nu [I] na het overlijden van [J] sr. geen opnamen heeft verricht is er ten opzichte van diens erfgenamen ook geen verantwoordingsplicht, laat staan een verplichting tot rekening en verantwoording. Verder zijn geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan van een zodanige verplichting sprake zou kunnen zijn. De primaire vordering dient te worden afgewezen.
Beroep op onrechtmatige daad
Vaststaat dat [I] en zijn echtgenote de laatste jaren van het leven van [J] sr. veel voor hem hebben gedaan. Daarentegen hadden zes van de acht kinderen [J] geen enkel contact meer met hun vader, en kwamen twee kinderen ongeveer eens per maand op bezoek, zoon [H] op het laatst wekelijks. In plaats van enige waardering te laten blijken voor de inzet van het echtpaar [I] hebben de erven [J] gemeend jegens [I] een procedure in gang te moeten zetten, waarin laatstgenoemde subsidiair wordt verweten onrechtmatig te hebben gehandeld, kennelijk - zo is gebleken ter comparitie - omdat de nalatenschap zo is tegengevallen.
De erven [J] hebben echter hun boude stelling dat [I] onrechtmatig zou hebben gehandeld op geen enkele wijze onderbouwd.
Geenszins wordt aannemelijk gemaakt dat [I] gelden zou hebben ontvreemd, opnamen zou hebben gedaan die [J] sr. niet zou hebben gewild of anderszins in strijd met de belangen van [J] sr. zou hebben gehandeld. Overigens valt allerminst uit te sluiten dat het handelen van [J] sr. - ook vanwege de afwezigheid van zijn kinderen - niet altijd in hun belang is geweest, maar daartoe had [J] sr., aangezien het zíjn geld betrof uiteraard het volste recht.
Op geen enkele wijze hebben de erven [J] hun stelling onderbouwd dat vaders geestelijke toestand het laatste halfjaar voor zijn overlijden zodanig was dat hij niet meer in staat was om zijn wil te bepalen. Door de afwezigheid van de erven [J] ter comparitie hebben zij hun standpunt ook nauwelijks kunnen toelichten. De advocaat heeft aangegeven dat hij wel om verificatoire bescheiden heeft verzocht, maar deze niet heeft mogen ontvangen.
Slotsom is derhalve dat de erven [J] niet hebben voldaan aan hun stelplicht, en de subsidiaire vordering reeds daarom dient te worden afgewezen.
De erven [J] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [I] worden begroot op:
- vast recht 244,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.148,00
in reconventie
Ook in reconventie hebben de erven [J] gemeend de stellingen van [I] in twijfel te moeten trekken zonder dat op enigerlei wijze te onderbouwen. Volgens hen is het handschrift van het codicil niet van hun vader. Dat zij dit menen te kunnen stellen ondanks het weinige contact dat zij met hun vader hadden geeft al te denken, doch in elk geval had van hen mogen worden verwacht dat zij met door hun vader geschreven materiaal of op andere wijze hun stelling zouden hebben onderbouwd. Aangezien hiervan geen sprake is houdt de rechtbank het ervoor dat het codicil is geschreven door [J] sr.
Volgens oud recht kon iemand bij codicil een ander tot executeur testamentair benoemen. Vaststaat verder dat [I] allerhande werkzaamheden heeft verricht als executeur testamentair. Volgens artikel 1070 Burgerlijk Wetboek (oud) mag, indien de erflater geen beloning heeft toegekend aan de executeur testamentair deze een beloning in rekening brengen, waarvoor dat artikel een berekeningswijze geeft. De erven [J] hebben de hoogte van het door [I] gevorderde bedrag niet bestreden, zodat de rechtbank van de juistheid uitgaat. Gelet op hetgeen [I] in het verleden voor [J] sr. heeft gedaan, ook na diens overlijden, alsmede de werkzaamheden die [I] door het optreden van de erven [J] noodgedwongen heeft moeten maken, acht de rechtbank de hoogte van het bedrag allerminst overtrokken.
De erven [J] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [I] worden begroot op:
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × factor 1,0 × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 768,00
De beslissing
De rechtbank
in conventie
verstaat dat met de in de dagvaarding als eisende partijen genoemde acht personen de acht erfgenamen worden bedoeld van [J], overleden op [datum] 2002,
wijst hun vorderingen af,
veroordeelt de erven [J] in de proceskosten, aan de zijde van [I] tot op heden begroot op EUR 1.148,00,
in reconventie
veroordeelt de erven [J] om aan [I] te betalen een bedrag van EUR 2.400,-,
veroordeelt de erven [J] in de proceskosten, aan de zijde van [I] tot op heden begroot op EUR 768,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B.E.M Rikaart-Gerard en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2006.