vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 102919 / HA ZA 04-1508
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESSENT NETWERK NOORD BV (thans: ESSENT NETWERK BV),
gevestigd te Groningen,
eiseres,
procureur mr. J. Possel,
advocaat mr. W.Ph. Steenhuisen te Groningen,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. F.J.H.M. Tesink te Haarlem.
Partijen zullen hierna Essent en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 februari 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 6 juni 2005
- de akte overlegging producties van [gedaagde]
- de akte inhoudende een reactie op de overlegging van producties van Essent.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Essent verzorgt onder meer de levering van elektriciteit in [plaats]. De levering ervan wordt geregistreerd door een tussen het elektriciteitsnetwerk en het perceel aangebrachte meter.
2.2. [gedaagde] is sinds juli 2002 eigenares van het perceel aan de [adres] te [plaats], waarop zich een loods bevond. Zij woont met haar gezin in een achter het perceel gelegen woonhuis, waarvan de ingang is gelegen aan een andere straat dan de ingang van het perceel.
2.3. Er was met betrekking tot de loods en het woonhuis sprake van twee afneemadressen bij Essent.
2.4. De loods was verdeeld in drie gedeelten.
In het rechtergedeelte bevond zich een bedrijfsruimte met daarin een kantoorruimte die door [gedaagde] werd gebruikt en die vanaf haar tuin betreden kon worden.
In het midden bevond zich een grote vriescel.
In het linkergedeelte had [gedaagde] een partij banden opgeslagen en bevond zich de meterkast met de elektrische verdeelinrichting.
2.5. Op 14 februari 2004 heeft Essent de loods bezocht in verband met een uitslaande brand. In de voormalige vriescel van de loods bleek een hennepkwekerij te zijn gevestigd.
2.6. Zonder toestemming van Essent waren verboden handelingen aan de elektriciteitsmeter verricht. De verzegeling van de huisaansluitkast was verbroken. Er was aan de consumentzijde een illegale aftakking naar de vriescel gemaakt. Daardoor werd de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij niet via de meter geregistreerd.
Verder hadden verboden handelingen plaatsgehad aan de toevoer in het elektriciteitshuis, die zich buiten de loods langs de straat bevond. In plaats van zekeringen van 25 A zaten in de coupes zekeringen van 63 A.
2.7. Essent heeft de toevoer van gas en elektriciteit afgesloten en de elektriciteitsmeter verwijderd.
2.8. [gedaagde] is nimmer als afnemer van elektriciteit van het loodsadres geregistreerd.
3. Het geschil
3.1. Essent vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 5.591,51, vermeerderd met rente en (incasso)kosten. De hoofdsom betreft de kosten die zijn gemaakt voor het afsluiten van elektriciteit en gas. Volgens Essent is [gedaagde] daarvoor aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet meer in geschil dat er tussen hen geen contractuele relatie bestaat of heeft bestaan met betrekking tot de energielevering aan de loods. Van een toerekenbare tekortkoming zijdens [gedaagde] kan derhalve geen sprake zijn.
4.2. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de loods per 10 oktober 2002 als opslagruimte heeft verhuurd aan [huurder]. Deze heeft de huurtermijnen contant bij vooruitbetaling betaald. De huurovereenkomst bevindt zich in het strafdossier bij het openbaar ministerie.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van [gedaagde] dat de loods door haar was verhuurd aan [huurder]. De rechtbank neemt in aanmerking dat [gedaagde] steeds consequent en gedetailleerd over de verhuur heeft verklaard, terwijl Essent niet heeft bestreden dat de verhuur aan haar is medegedeeld. Verder blijkt uit het proces-verbaal van politie van 27 juli 2004 (productie 11 bij antwoord) dat de huurovereenkomst betreffende de verhuur aan [huurder] door (de echtgenoot van) [gedaagde] aan verbalisant [A] is getoond. Zelfs als dit een concept-overeenkomst zou zijn geweest betekent dat nog niet dat de stelling van [gedaagde] niet kan worden gevolgd. Vaststaat dat er een brand in de loods heeft plaatsgevonden die ook het kantoortje van [gedaagde] heeft getroffen, zodat niet onaannemelijk is dat de huurovereenkomst is verbrand.
Gelet op het voorgaande had van Essent mogen worden gevergd dat zij haar betwisting van de stelling van [gedaagde] nader zou onderbouwen, hetgeen Essent heeft nagelaten. Derhalve gaat de rechtbank ervan uit dat er een huurovereenkomst bestond tussen [gedaagde] en [huurder].
4.3. Thans is in geschil of, zoals Essent stelt, sprake is van een onrechtmatige daad van [gedaagde] jegens Essent omdat [gedaagde] als verhuurster nalatig is geweest. Volgens Essent had van [gedaagde] meer alertheid en een actievere houding mogen worden verwacht en had zij - zo is namens Essent ter comparitie toegelicht - naar de politie moeten gaan.
4.4. Essent heeft ter comparitie een aantal 'feiten' opgesomd, waaruit in haar visie volgt dat [gedaagde] niet heeft ingegrepen, terwijl zij zulks had behoren te doen. De rechtbank zal deze opsomming hierna bespreken.
4.5. Reeds hierboven is overwogen dat de rechtbank ervan uitgaat dat er een huurovereenkomst bestond tussen [gedaagde] en [huurder]. Dat er geen (kopie van een) getekende huurovereenkomst aanwezig is, dan wel dat op een concept-huurovereenkomst alleen een voornaam staat vermeld zoals door Essent is betoogd - wat daar verder van zij - is niet in strijd met de zorgvuldigheid, daar waar een dergelijke overeenkomst zelfs mondeling tot stand kan komen. Ook de contante betaling van de huur ad EUR 35.000,- leidt op zichzelf niet tot dat oordeel, hoewel de rechtbank onderkent dat het om een aanzienlijk huurbedrag ging.
4.6. Essent heeft verder gesteld dat uit rapporten blijkt dat er niet of nauwelijks enige bedrijfsactiviteit plaatsvond en deze dan veelal 's avonds laat plaatsvond. Voorts hadden buurtbewoners reeds vermoedens dat er criminele activiteiten in de loods plaatsvonden.
Daargelaten dat dit in ieder geval gedeeltelijk door de bij akte door [gedaagde] overgelegde verklaringen is ontkracht of genuanceerd acht de rechtbank deze omstandigheden niet van belang, aangezien Essent niet heeft gesteld dat [gedaagde] van deze omstandigheden op de hoogte was. Niet weersproken is dat [gedaagde] vanuit haar woning niet of nauwelijks zicht had op de loods.
4.7. Tegen de stelling van Essent dat de ramen afgeplakt waren heeft [gedaagde] ter comparitie ingebracht dat er al sinds 1974 isolatieplastic op de ramen aan de achterzijde van de loods zat en dat er verder geen sprake was van afgeplakte ramen. Gelet op deze onderbouwde betwisting was het aan Essent om nadere feiten en omstandigheden ten aanzien van de afgeplakte ramen naar voren te brengen, hetgeen Essent echter achterwege heeft gelaten. De rechtbank ziet in de stelling van Essent derhalve geen argument om te concluderen dat het ingrijpen van [gedaagde] vereist was.
4.8. Verder heeft Essent erop gewezen dat:
- (de echtgenoot van) [gedaagde] de toegang tot de loods werd ontzegd,
- (de echtgenoot van) [gedaagde] erkent op enig moment argwaan te hebben gekregen; op verzoeken om het adres van de huurder kreeg hij geen antwoord,
- bij mededeling aan de huurder dat de huur mogelijk zou worden beëindigd deze zenuwachtig werd; (de echtgenoot van) [gedaagde] kreeg vervolgens het telefonische aanbod van een vorstelijke som geld en werd daarna bedreigd.
4.9. Essent heeft deze stellingen - kennelijk - gebaseerd op een verklaring die de echtgenoot van [gedaagde] in het kader van de expertise van [B] op 18 februari 2004 heeft afgelegd (bijlage D bij antwoord), welke verklaring door Essent niet is weersproken.
De echtgenoot van [gedaagde] heeft toen verklaard dat hij op enig moment argwaan kreeg. Zo had hij verschillende keren naar het adres van de huurder gevraagd en werd niet in de loods gelaten terwijl hij goederen wilde opslaan in de loods. Derhalve heeft hij toen een politieman, waarmee hij eerder contact over een hennepkwekerij had gehad, ingelicht, die de informatie zou doorspelen aan de plaatselijke politie. Dat was op 9 februari 2004, aldus de echtgenoot van [gedaagde]. De mededeling van de huurbeëindiging, het telefoongesprek en de bedreiging vonden in die periode plaats.
4.10. De rechtbank overweegt dat de in r.o. 4.8 geschetste en in r.o. 4.9 besproken gebeurtenissen zodanig zijn dat van (de echtgenoot van) [gedaagde] mocht worden verwacht dat enige actie werd ondernomen. In het midden kan blijven of dat een actie specifiek ter bescherming van de belangen van Essent behoorde te zijn. Immers, de echtgenoot van [gedaagde] heeft juist, toen er bij hem argwaan was ontstaan, net datgene gedaan wat Essent wenste, namelijk naar de politie gaan.
Derhalve kan moeilijk geconcludeerd worden dat [gedaagde] heeft nagelaten daar waar zij had moeten handelen. In het bijzonder valt op grond van het in r.o. 4.9 vermelde relaas niet in te zien dat [gedaagde] eerder actie tegen de huurder had moeten ondernemen dan zij (via haar echtgenoot) gedaan heeft.
4.11. Essent heeft tenslotte betoogd dat een normale inspectie van de elektriciteitsvoorzieningen voldoende zou zijn geweest om te constateren dat met de installatie was geknoeid.
De rechtbank stelt voorop dat de elektriciteitsvoorzieningen niet op aanvraag van [gedaagde] als eigenares van het pand ter beschikking zijn gesteld, zodat niet op die grond op [gedaagde] een zorgplicht rustte. In het bijzonder bestond voor haar geen plicht tot inspectie, waarbij de rechtbank in het midden laat of van [gedaagde] verwacht mocht worden dat zij als leek in staat zou moeten zijn om te beoordelen of aan de elektriciteitsinstallatie was geknoeid.
Mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat Essent niet, althans niet gemotiveerd heeft gesteld dat [gedaagde] op de hoogte was van de onrechtmatigheden.
4.12. Tot slot zouden de in r.o. 4.4 bedoelde 'feiten' in onderlinge samenhang nog kunnen leiden tot het oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. Nu de argumenten, zoals besproken in de r.o. 4.6 tot en met 4.11 niet houdbaar zijn, resteert uitsluitend het argument als besproken in 4.5. Omdat de rechtbank daar al heeft geoordeeld dat alleen dat argument onvoldoende is voor het door Essent gewenste oordeel luidt de slotsom dan ook dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van de zijde van [gedaagde] jegens Essent.
4.13. Essent zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 288,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.056,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Essent in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.056,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2006.