ECLI:NL:RBZLY:2006:AW7154
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - meervoudig
- L.T. Wemes
- H.R. Schimmel
- H.J. Buijsman
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn van vervolging in een strafzaak betreffende HBO-inschrijvingsfraude
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 2 mei 2006, is de verdachte aangeklaagd voor HBO-inschrijvingsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een ruime overschrijding is van de redelijke termijn van vervolging, die volgens artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden moet worden gerespecteerd. De rechtbank heeft als beginpunt van deze termijn de aangifte van vermoedelijke strafbare feiten door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 25 februari 2002 genomen. De rechtbank concludeert dat er van de aangifte tot de zitting op 23 januari 2006 bijna vier jaar zijn verstreken zonder dat er substantiële voortgang in de zaak is geboekt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het proces-verbaal op 13 oktober 2003 was voltooid en dat er sindsdien geen verdere onderzoeksverrichtingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de zaak niet zo complex is dat deze vertraging gerechtvaardigd zou zijn. Bovendien heeft de verdachte alle medewerking verleend aan het opsporingsonderzoek, en de vertraging kan niet aan hem worden toegerekend. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de aard van de beschuldigingen, hoewel ernstig, niet van een zodanige ernst zijn dat dit de lange vertraging kan rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn dermate ernstig is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolgingsrecht. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de verdachte en zijn advocaat, mr. M. Kieft, en de rechtbank heeft de beslissing ter openbare terechtzitting bekendgemaakt.