ECLI:NL:RBZLY:2006:AX4362

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
119789 - KG ZA 06-157
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Y. Telenga
  • J.W.F. Houthoff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de (on)rechtmatigheid van uitlatingen door taxichauffeurs in televisieprogramma Nova met betrekking tot taxicentrale Amsterdam

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderen de eisers, waaronder de besloten vennootschap Taxicentrale Amsterdam B.V. (TCA) en enkele andere betrokkenen, een verbod op het uiten van beschuldigingen door de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Deze beschuldigingen zijn gedaan in het televisieprogramma Nova en betreffen vermeende bedreigingen, intimidaties en contacten met de onderwereld, specifiek met de persoon [H]. De eisers stellen dat deze uitlatingen onrechtmatig zijn en hun eer en goede naam aantasten. De gedaagden daarentegen beroepen zich op hun recht op vrije meningsuiting en stellen dat de beschuldigingen niet lichtvaardig zijn gedaan, maar voortkomen uit een context van bestaande negatieve publiciteit rondom TCA.

De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op vrije meningsuiting waarborgt. De rechter heeft vastgesteld dat de uitlatingen van de gedaagden niet op lichtvaardige wijze zijn gedaan en dat er voldoende grond is voor de beschuldigingen, gezien de context en de bestaande reputatie van TCA. De rechter heeft geconcludeerd dat het belang van de gedaagden om hun mening te uiten zwaarder weegt dan het belang van de eisers om hun goede naam te beschermen. Daarom is het gevorderde verbod afgewezen en zijn de eisers veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 119789 / KG ZA 06-157
Vonnis in kort geding van 24 mei 2006
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAXICENTRALE AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [eiser sub 2]
wonende te [plaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [plaats],
4. [eiser sub 4],
wonende te [plaats],
5. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR TAXICENTRALE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
eisers,
procureur mr. E.J. Westerhuis,
advocaat mr. R.A. IJsendijk te Amsterdam,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [plaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. L.F. Jagtenberg te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna TCA, TCA c.s. en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling op 11 mei 2006, waarbij namens mr. IJsendijk voornoemd zijn
kantoorgenoot mr. I. Steffens is verschenen
- de pleitnota van TCA c.s.
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. TCA is een taxicentrale die zich tot doel stelt het verrichten van diensten ten behoeve van personenvervoer. In dat kader exploiteert TCA voor het taxivervoer een mobilofoon (RASTA)- en telefooncentrale, waarmee zij taxiritten verdeelt onder de met haar samenwerkende taxiondernemingen. De aandelen van TCA zijn gecertificeerd en worden gehouden door de Stichting Administratiekantoor Taxicentrale Amsterdam (ATA).
2.2. Het bestuur van TCA wordt gevormd door [eiser sub 2]. [eiser sub 4] is als interim-manager werkzaam voor TCA. [eiser sub 3] is voorzitter van ATA.
2.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] exploiteren, althans exploiteerden, taxiondernemingen.
Als zodanig houden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] certificaten in TCA en zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een of meerdere samenwerkingsovereenkomsten met TCA aangegaan.
2.4. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kunnen zich al enkele jaren niet verenigen met het beleid van TCA. [gedaagde sub 1] heeft zich als woordvoerder in verschillende media (dagbladen en televisie) in kritische zin omtrent TCA uitgelaten. [gedaagde sub 2] schrijft al jaren voor de Blokband, het blad voor de TCA-chauffeurs. [gedaagde sub 2] heeft zich daarin regelmatig kritisch uitgelaten over het beleid van TCA.
2.5. Het televisieprogramma Nova heeft in een tweetal uitzendingen, te weten op 28 en 31 januari 2006, aandacht besteed aan het reilen en zeilen van TCA. Nova heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevraagd om als woordvoerders van de TCA-chauffeurs mee te werken aan de uitzendingen. In de uitzendingen komen verder aan het woord: [eiser sub 2], enkele taxichauffeurs, een oud-medewerkster van TCA, persofficier van justitie mr. H. Festen en Parool-verslaggever [A].
2.6. Naar aanleiding van voormelde Nova-uitzendingen hebben TCA c.s. op
24 februari 2006 aangifte gedaan tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wegens laster/smaad.
3. Het geschil
3.1. TCA c.s. vorderen -samengevat- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te verbieden om beschuldigingen te uiten die eruit bestaan dat TCA c.s. hen hebben bedreigd of doen bedreigen, dat TCA c.s. hen hebben geïntimideerd of doen intimideren, alsmede dat TCA c.s. contacten zouden onderhouden met de georganiseerde misdaad meer in het bijzonder de georganiseerde misdaad rond de persoon [H], zulks versterkt door een dwangsom.
TCA c.s. leggen aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met hun herhaalde beschuldigingen op onrechtmatige wijze de eer en goede naam van TCA c.s. aantasten. Volgens TCA c.s. beschuldigen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de TCA-top ten onrechte van connecties met de georganiseerde misdaad en van het zich schuldig maken aan bedreiging en intimidatie of enig ander strafbaar feit. Volgens TCA c.s. heeft de handelwijze van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als enig doel om hen bewust te beschadigen en te incrimineren. TCA c.s. stellen dat zij worden geschaad in hun eer en goede naam en dat zij hinder en schade ondervinden door de uitlatingen, mede gelet op de media waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich bedienen.
Zij stellen recht op en spoedeisend belang te hebben bij de gevraagde voorziening, omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich voortdurend op onrechtmatige wijze over hen blijven uitlaten.
3.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren ter afwering van de vordering van TCA c.s. aan dat TCA al vele jaren negatief in het nieuws is en dat het overgrote deel van de negatieve publicaties rond de TCA-top komt uit andere bronnen dan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De link tussen de TCA-top en de georganiseerde misdaad wordt daarbij herhaaldelijk gelegd door de betreffende journalisten. TCA c.s. zijn daar nooit tegen opgetreden.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beroepen zich op het recht van vrije meningsuiting. Zij stellen zich op het standpunt dat gezien alle omstandigheden hier het recht op vrijheid van meningsuiting zwaarder dient te wegen dan het recht op bescherming van eer en goede naam. Zij wijzen daarbij op de toch al jarenlang bestaande negatieve publiciteit rond TCA vanuit heel andere bronnen, alsmede op de lopende strafzaak tegen [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [eiser sub 4], waardoor er van een 'goede naam' al nauwelijks meer gesproken kan worden. Voorts voeren zij aan dat gespierd taalgebruik nu eenmaal behoort bij de Amsterdamse taxiwereld. Tenslotte betwisten zij het spoedeisend belang.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang van TCA c.s. vloeit voort uit de aard van de vordering, zodat TCA c.s. ontvankelijk zijn in hun vordering.
4.2. De gewraakte uitlatingen betreffen met name 'de TCA-top' en '[eiser sub 2]'.
TCA c.s. hebben voldoende onderbouwd dat in het spraakgebruik met de TCA-top naast [eiser sub 2] ook [eiser sub 3] en [eiser sub 4] bedoeld worden, zodat eisers 1 tot en met 4 in beginsel belang kunnen hebben bij het gevorderde.
Dat ligt anders met betrekking tot ATA. ATA wordt in de gewraakte uitlatingen niet genoemd. TCA c.s. hebben wel gesteld dat ook ATA hinder en schade ondervindt van de in het geding zijnde uitlatingen, maar zij hebben dit niet nader onderbouwd. De vordering van ATA zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
4.3. Toewijzing van een verbod tot het uiten van beschuldigingen, zoals gevraagd, is een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.4. Artikel 10 EVRM luidt:
"1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. (...)
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen."
4.5. Artikel 10 EVRM vereist voor bovengenoemd verbod een wettelijke grondslag. In dit geval is die wettelijke grondslag te vinden in artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek. Er is dus voldaan aan het vereiste dat een eventuele beperking is voorzien bij wet.
4.6. Voorts kan worden vastgesteld dat de gevraagde beperking een in artikel 10 lid 2 EVRM genoemd belang dient, namelijk de bescherming van de goede naam.
4.7. Bij de vraag of de vrijheid van meningsuiting mag worden beperkt dient onderzocht te worden of toewijzing van de vordering in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de rechten van TCA c.s. Hiertoe zal een belangenafweging dienen plaats te vinden, waarbij alle omstandigheden van het geval betrokken dienen te worden.
4.8. Kern van het geschil betreft de vraag of de uitlatingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over TCA c.s. jegens laatstgenoemden onrechtmatig zijn en op die grond een verbod op beschuldigende uitlatingen rechtvaardigen.
Bij de beantwoording van die vraag staan twee fundamentele rechten tegenover elkaar. Enerzijds het recht op bescherming van eer en goede naam (het belang van burgers
-waaronder ook rechtspersonen- niet door publicaties in de media te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen), anderzijds het recht op vrije meningsuiting.
4.9. In verband met de thans af te wegen belangen dient allereerst te worden gekeken naar de aard van de verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor TCA c.s.
De gewraakte uitlatingen houden het volgende in.
In de Nova-uitzending van 28 januari 2006 verklaart [gedaagde sub 1] onder andere dat hij op een gegeven moment een rit van de TCA-centrale kreeg in de buurt van de Vrijheidslaan, alwaar hij door drie 'bodyguards' werd opgewacht en geïntimideerd. [gedaagde sub 1] stelt dat dit waarschijnlijk is gebeurd, omdat hij met de politie over TCA praatte.
[gedaagde sub 2] zegt in de uitzending dat TCA gebruik maakt van een ordedienst ('controledienst'), die bestaat uit een stuk of vier free fighters.
In de Nova-uitzending van 31 januari 2006 legt [gedaagde sub 1] de relatie tussen de TCA-top, althans [eiser sub 2], en [H] door te zeggen:
"Er kwamen drie bodyguards in mijn auto. Zij kwamen uit het huis van [H]. Ik werd gewaarschuwd, dat ik moest ophouden tegen [eiser sub 2] met het in de pers treden en hem in een kwaad daglicht plaatsen, anders kwam ik aan de beurt."
Op de vraag van Nova of [eiser sub 2] bevriend is met [H] antwoordt [gedaagde sub 1] bevestigend: "Ja, dat is één pot nat".
In de Nova-uitzending van 31 januari 2006 verklaart [gedaagde sub 2] dat het bestuur van TCA contacten onderhoudt met de criminele wereld. Op de vraag van Nova of hij namen kan noemen, antwoordt [gedaagde sub 2]:
"Laat maar, er zijn er al een paar dood".
Met TCA c.s. is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verdenkingen, te weten contacten met de onderwereld, meer in het bijzonder met [H], en bedreiging en intimidaties, op zichzelf als ernstig dienen te worden beschouwd.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet in hun stelling dat -kort gezegd- de uitlatingen niet onrechtmatig kunnen zijn, omdat TCA c.s. toch al een slechte reputatie genieten. Een bestaande reputatie kan niet, althans niet zonder meer, redengevend zijn voor het oordeel, dat verdere uitlatingen daaromtrent niet beledigend dan wel niet onrechtmatig kunnen zijn.
Tegenover de ernst van de beschuldigingen staat dat indien de beschuldigingen bewezen worden, dit vanuit het algemeen belang als een ernstige misstand kan worden aangemerkt.
4.10. TCA c.s. hebben gesteld dat de herhaalde beschuldigingen van de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ernstige gevolgen hebben voor TCA c.s., met name dat daardoor de wervende kracht van TCA afneemt. TCA c.s. verwijten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij hebben meegewerkt aan Nova. Nova heeft een landelijk bereik, hetgeen erin resulteert dat de beschuldigingen bij een groot publiek kenbaar zijn geworden, hetgeen een groot nadeel oplevert, aldus TCA c.s.
Hieromtrent wordt overwogen dat het causale verband tussen de in het geding zijnde uitlatingen en de afname van de wervende kracht door TCA c.s. niet aannemelijk is gemaakt, daar die afname, zo die er al is, ook veroorzaakt kan zijn door de arrestatie van [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [eiser sub 4] in 2001 en de daarop gevolgde golf van publiciteit, die
buiten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om is ontstaan.
De stelling dat negatieve uitlatingen in Nova door het grote bereik van dit medium een groot nadeel opleveren gaat niet op, nu [eiser sub 2] ter zitting heeft aangegeven dat het item over TCA in de Nova-uitzendingen eigenlijk alleen impact had voor Amsterdam en directe omgeving.
4.11. Bij de afweging van belangen is voorts van belang dat de in het geding zijnde verdenkingen niet lichtvaardig mogen worden gedaan. Van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] mag worden gevergd dat zij aannemelijk maken dat zij TCA c.s. niet op lichtvaardige wijze beschuldigen.
In dit kader dient voorop te worden gesteld dat de beschuldigingen niet uit de lucht komen vallen. Al sinds 2000 bestaan er verdenkingen tegen de top van TCA, te weten [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [eiser sub 4], dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Zij zijn begin 2001 gearresteerd en hebben vier weken in voorarrest gezeten op verdenking van onder andere lidmaatschap van een criminele organisatie, valsheid in geschrifte en uitlokking van geweld. Het strafrechtelijk onderzoek tegen de drie loopt nog steeds. Een en ander heeft de afgelopen jaren geleid tot veel negatieve publiciteit over TCA c.s., onder meer in de landelijke dagbladen. Daarin wordt de TCA-top door de betreffende journalisten herhaaldelijk in verband gebracht met de Amsterdamse onderwereld. Niet gesteld of gebleken is dat deze publiciteit door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar buiten is gebracht.
TCA c.s. hebben de beschuldiging van [gedaagde sub 1] dat hij is bedreigd en geïntimideerd door 'controleurs van TCA' betwist. Uit de Nova-uitzendingen maakt de voorzieningenrechter op dat TCA gebruik maakt van een 'controledienst', die door de TCA-chauffeurs, onder andere [gedaagde sub 2], als 'bodyguards' of 'free fighters' worden aangeduid. [eiser sub 2] heeft ontkend dat deze controledienst zich schuldig maakt aan bedreiging/intimidatie en gebruik van geweld.
Tegenover deze ontkenning staat evenwel de verklaring van een oud-medewerkster van TCA, die in de Nova-uitzending van 28 januari 2006 anoniem verklaart op het hoofdkantoor van TCA getuige te zijn geweest van bedreigingen en intimidaties van taxichauffeurs door de controledienst van TCA. Hiervan is in de meeste gevallen ook aangifte gedaan door de betreffende chauffeurs. Een andere TCA-chauffeur, [B], verklaart in dezelfde uitzending dat het in zijn geval niet bij bedreiging is gebleven, maar dat hij op de taxistandplaats Schiphol een stomp in het gezicht heeft gekregen van een 'controleur' van TCA.
Wat betreft de in de Nova-uitzendingen gesuggereerde link tussen de top van TCA en [H] heeft [gedaagde sub 1] ter zitting nog toegelicht dat hem van bevriende journalistieke zijde ná de vermeende bedreiging is medegedeeld dat het huis waaruit de bodyguards kwamen een verblijfplaats van [H] was.
[eiser sub 2] heeft in de Nova-uitzending van 31 januari 2006 erkend dat TCA zaken heeft gedaan met [C], fiscaal jurist te Amsterdam. Niet betwist is, dat [C] contacten onderhoudt met [H].
Nu de beschuldigingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan het adres van de TCA-top niet op zichzelf staan, maar er ook verdenkingen zijn uit andere bronnen, kan niet op voorhand geconcludeerd worden dat de beschuldigingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van elke grond ontbloot zijn. Voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet lichtvaardig tot de gewraakte uitlatingen zijn gekomen. Er valt niet met voldoende mate van zekerheid te verwachten dat de bodemrechter -later oordelende- de uitlatingen onrechtmatig acht.
4.12. Een laatste omstandigheid die van belang is voor de hiervoor genoemde belangenafweging is de inkleding van de verdenkingen.
Hierbij is allereerst van belang de context waarin de verdenkingen zijn gedaan. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben niet zelf de publiciteit gezocht. Onbetwist hebben zij gesteld dat zij zijn ingegaan op een verzoek van Nova om als woordvoerders op te treden namens een groep ontevreden TCA-chauffeurs.
Voorts is van belang dat TCA, in de persoon van [eiser sub 2], door Nova in de gelegenheid is gesteld om op de beschuldigingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te reageren, hetgeen ook is gebeurd.
De wijze waarop de beschuldigingen zijn verwoord is ongetwijfeld hard en kort door de bocht. Dit kan mede toegeschreven worden aan de omstandigheid dat de verhoudingen tussen partijen zich door de jaren heen hebben verhard. Ook dient in aanmerking te worden genomen dat gespierd taalgebruik hoort bij de Amsterdamse taxiwereld. Niet gesteld of gebleken is dat de bewoordingen onnodig grievend waren.
4.13. Gelet op alle omstandigheden van het geval, met name de aard van de verdenkingen, de ernst van de te verwachten gevolgen voor TCA c.s., de mate waarin de verdenkingen steun vinden in de feiten en de inkleding van de verdenkingen, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het belang van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zwaarder dient te wegen dan het belang van TCA c.s.
4.14. De gevraagde voorziening zal derhalve worden afgewezen.
4.15. TCA c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- vast recht EUR 248,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.152,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst het gevorderde af,
5.2. veroordeelt TCA c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op EUR 1.152,00,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Telenga en in het openbaar uitgesproken door
mr. J.W.F. Houthoff op 24 mei 2006.