ECLI:NL:RBZLY:2006:AX5370

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
310596 HA 06-228
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst na meerdere verzoeken en beschuldigingen van diefstal

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 11 mei 2006 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure van de arbeidsovereenkomst tussen [werknemer] en [werkgeefster]. [werknemer], die sinds 1 maart 1979 in dienst was bij [werkgeefster], verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, onder toekenning van een vergoeding naar billijkheid. De zaak betreft een derde ontbindingsverzoek, nadat eerdere verzoeken door de werkgeefster en de werknemer waren ingetrokken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan tussen partijen, mede door beschuldigingen van verduistering van goederen door de echtgenote van [werknemer]. De rechter heeft overwogen dat de werkgeefster onvoldoende heeft gedaan om het vertrouwen van [werknemer] te herstellen en dat de omstandigheden waaronder [werknemer] moest werken onacceptabel waren. De kantonrechter heeft uiteindelijk de arbeidsovereenkomst ontbonden per 15 mei 2006 en een vergoeding van € 45.000,00 bruto aan [werknemer] toegekend. De rechter heeft daarbij de kosten van het geding gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr. : 310596 HA VERZ 06-228
datum : 11 mei 2006
Beschikking op een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
in de zaak van:
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij, verder te noemen: “[werknemer]”,
gemachtigde mr. K. Tunç, advocaat te Zwolle,
tegen
[WERKGEEFSTER],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verwerende partij, verder te noemen: “[werkgeefster]”,
gemachtigde mw. mr. M. Kuipers, werkzaam bij de Utrechtse Juristen Groep te Utrecht.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift d.d. 7 maart 2006 met aangehechte producties en
- het verweerschrift d.d. 24 april 2006 tevens houdende een voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek met aangehechte producties.
De mondelinge behandeling is gehouden op 27 april 2006. Verschenen zijn:
- [werknemer], vergezeld van mr. Tunç voormeld en
- namens [werkgeefster] haar directeuren, vergezeld van mw. mr. Kuiper voormeld.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [werknemer] uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk afstand gedaan van zijn recht om zijn verzoek in te trekken indien niet de door hem verzochte vergoeding naar billijkheid wordt toegekend. Daarmee is de voorwaarde, waaronder [werkgeefster] haar zelfstandig tegenverzoek heeft gedaan, niet vervuld, zodat dat verzoek geen verdere bespreking behoeft.
Het geschil
[werknemer] heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werkgeefster] wegens gewichtige redenen onder toekenning van een vergoeding naar billijkheid ad € 177.603,20.
[werkgeefster] heeft zich niet verzet tegen een ontbinding en de toekenning aan [werknemer] van een vergoeding naar billijkheid bestreden.
Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. [werknemer], geboren op 20 september 1953, is sinds 1 maart 1979 bij [werkgeefster] in dienst, laatstelijk in de functie van pompbediende/servicemedewerker, tegen een salaris van € 1.796,-- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en een onregelmatigheidstoeslag van € 83,40 per maand. [werknemer] was werkzaam in de tankshop behorend bij het tankstation van [werkgeefster] te Hardenberg. Tot zijn taken behoorde, naast het afrekenen van brandstof en van artikelen welke in die tankshop waren gekocht, het schoonmaken van de pompen en de tankshop en het plaatsen van bestellingen.
b. De echtgenote van [werknemer] staat sinds 2001 onder curatele wegens verkwisting, waarbij [werknemer] haar curator is. [werknemer] kampt in ieder geval vanaf 2001 met financiële problemen. In dat kader is er onder [werkgeefster] diverse malen loonbeslag gelegd op het salaris van [werknemer], voor het laatst tweemaal in 2006. [werkgeefster] heeft ook geld aan [werknemer] geleend.
c. Op 3 september 2004 heeft [werkgeefster] aan [werknemer] verweten dat op 1 september 2004 sprake is geweest van verduistering van goederen uit de tankshop door de echtgenote van [werknemer]. [werkgeefster] heeft zich daarbij gebaseerd op beelden welke met de videobewaking van het tankstation zijn vastgelegd. [werknemer] heeft dit verwijt bestreden en aangegeven dat hij deze goederen op een ander moment heeft betaald. Bij brief van 3 september 2004 heeft [werkgeefster] [werknemer] een waarschuwing gegeven en gesteld dat bij herhaling een ontslag op staande voet zal volgen.
d. Op 7 september 2004 heeft [werknemer] zich (mede) in verband met het aan zijn adres gemaakte verwijt bij [werkgeefster] ziek gemeld.
e. [werknemer] is met ingang van 8 december 2004 weer geheel arbeidsgeschikt geacht. Hij is evenwel, behoudens 23 en 24 januari 2006, niet meer voor [werkgeefster] werkzaam geweest.
f. [werknemer] heeft op 16 december 2004 bij [werkgeefster] aangedrongen op terugkeer in zijn eigen functie. [werkgeefster] heeft geantwoord dat zij zal bezien welke mogelijkheden er nog voor hem waren. Bij brief van 13 januari 2005 heeft [werkgeefster] aan [werknemer] laten weten dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan tussen partijen, dat een andere functie voor [werknemer] niet tot de mogelijkheden behoorde en dat op korte termijn een ontbindingsverzoek zou worden ingediend.
g. In de op 29 maart 2005 door [werkgeefster] aanhangig gemaakte procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, heeft zij zich op het standpunt gesteld dat in een tijdvak van drie weken in maart/april 2004, toen [werknemer] dienst deed tien pakjes zware shag (van het merk dat ook [werknemer] rookte) zijn verdwenen zonder dat daarvoor was betaald, en op 1 september 2004 de echtgenote van [werknemer] onder het oog van [werknemer] snoepartikelen heeft weggenomen uit de shop zonder dat deze artikelen waren geregistreerd (gescand) en/of betaald, door welk een en ander [werkgeefster] het vertrouwen in [werknemer] geheel had verloren.
h. [werknemer] heeft in de sub g. bedoelde procedure aangevoerd dat hij wel zware shag rookte maar nimmer pakjes shag zonder te betalen had weggenomen, dat zijn echtgenote weliswaar op 1 september 2004 snoepartikelen had meegenomen uit de tankshop maar dat [werknemer] die artikelen vermoedelijk wel gescand had en hij in ieder geval zeker wist dat hij een bedrag van € 2,20, zijnde de verkoopprijs van die artikelen, in de kassa had gestort.
i. Tijdens de mondelinge behandeling in de sub g. bedoelde procedure hebben partijen ingestemd met mediation, hetgeen zonder succes is gebleken.
j. De kantonrechter heeft in de sub g. bedoelde procedure bij beschikking van 19 juli 2005 aangekondigd de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden per 1 augustus 2005 onder toekenning aan [werknemer] ten laste van [werkgeefster] van een vergoeding van € 96.000 bruto, tenzij [werkgeefster] vóór de in die beschikking genoemde datum haar verzoek zou intrekken. [werkgeefster], die in die procedure geen vergoeding had aangeboden, heeft vervolgens haar verzoek tijdig ingetrokken.
k. [werknemer] heeft, zowel tijdens voormelde mediation als na de beschikking van 19 juli 2005, meerdere malen vergeefs aan [werkgeefster] verzocht om tot zijn oude werkzaamheden te worden toegelaten. Hij heeft geweigerd om in te gaan op [werkgeefster]s aanbod tot een andere functie, met behoud van salaris.
l. [werknemer] heeft op 15 november 2005 een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. In die procedure heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de door [werkgeefster] aan zijn adres gerichte beschuldigingen niet waar zijn, dat [werkgeefster] op geen enkele wijze heeft getracht om nader tot hem te komen en in plaats daarvan categorisch is blijven weigeren om hem toe te laten tot zijn werk, onder inhouding van de aan hem toekomende onregelmatigheidstoeslag, zodat [werkgeefster] er alles aan doet om hem het leven zuur te maken, zodat nog slechts een uiteengaan van partijen resteert.
m. [werkgeefster] heeft in die sub l. bedoelde procedure onder meer aangevoerd dat zij zich, ondanks de al lang bestaande financiële problemen van [werknemer], zich immer coulant heeft opgesteld, dat zij evenwel in april 2004 heeft moeten vaststellen dat er tijdens de diensten van [werknemer] telkens pakjes shag verdwenen van het merk dat [werknemer] rookt en dat op 1 september 2004 is gebleken dat [werknemer] heeft toegestaan dat zij echtgenote snoepgoed uit de tankshop heeft meegenomen zonder dat deze door hem is gescand en betaald. Om die redenen kon niet langer van [werkgeefster] worden gevergd om [werknemer] kassawerkzaamheden te laten verrichten. Er waren ook voldoende andere werkzaamheden binnen haar onderneming aanwezig. [werknemer] heeft evenwel geen enkele poging willen doen om het geschonden vertrouwen te herstellen, aldus [werkgeefster].
n. De kantonrechter heeft in de sub l. bedoelde procedure bij beschikking van 5 januari 2006 aangekondigd de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden per 23 januari 2006 onder toekenning aan [werknemer] ten laste van [werkgeefster] van een vergoeding van € 43.611,84 bruto, tenzij [werknemer] vóór de in die beschikking genoemde datum zijn verzoek zou intrekken. [werknemer], die in die procedure een vergoeding van € 177.603,30 had verzocht, heeft vervolgens zijn verzoek tijdig ingetrokken. In die beschikking is onder meer overwogen dat [werkgeefster] ‘een alleszins redelijk argument had om [werknemer] te ontheffen van zijn verantwoordelijkheid voor de kassa van de tankshop.’
o. [werkgeefster] heeft [werknemer] opgeroepen om zich op maandag 23 januari 2006 bij haar te melden voor het verrichten van werkzaamheden. [werknemer] is daarop verschenen, waarna hij die dag en de ochtend van 24 januari 2006 opruim- en schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht in de aan de tankshop aanliggende showroom van [werkgeefster]. [werknemer] heeft die werkzaamheden rond het middaguur van 24 januari 2006 gestaakt en is naar huis gegaan.
p. Bij brief van 24 januari 2006 aan de gemachtigde van [werknemer] heeft [werkgeefster] doen berichten dat [werknemer] vooralsnog niet tot werk achter de kassa zal worden toegelaten en wel totdat [werknemer] het vertrouwen van [werkgeefster] heeft herwonnen. Voorts is meegedeeld dat er vele andere werkzaamheden zijn die [werknemer] kan verrichten. [werknemer] is daarop gesommeerd om zich woensdag 25 januari 2006 om 08.00 uur te melden.
q. Bij brief van 25 januari 2006 aan de gemachtigde van [werkgeefster] heeft [werknemer] doen berichten dat de omstandigheden waaronder hij de werkzaamheden heeft moeten verrichten onacceptabel waren, dat [werkgeefster] er alles aan doet om hem weg te treiteren, dat er geen noodzaak tot het herwinnen van vertrouwen is en dat [werknemer] thans arbeidsongeschikt is. Partijen hebben daarop nog enige malen vergeefs gecorrespondeerd, daarbij volhardend in de ingenomen standpunten.
r. [werkgeefster] heeft vanaf 31 januari 2006 de betaling van [werknemer]’ salaris opgeschort.
Standpunten van partijen
[werknemer] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, wegens een dringende reden dan wel verandering van omstandigheden die van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. [werknemer] beroept zich daartoe op een uitzichtloze situatie tussen partijen. Meermalen is al door de kantonrechter vastgesteld dat de beschuldiging van diefstal van rookwaren niet aannemelijk is. Die beschuldiging kan dan ook niet ten grondslag liggen aan de ontheffing van de kassawerk-zaamheden. Het verwijt omtrent het niet scannen van het door zijn echtgenote gepakte snoepgoed is evenmin terecht. Ten onrechte zijn [werkgeefster] en de kantonrechter eraan voorbijgaan dat het niet scannen van artikelen wel vaker gebeurd, dat niet is vastgesteld dat er kastekort was en dat met de schriftelijke waarschuwing van 3 september 2004 de zaak was afgedaan. [werkgeefster] is ten onrechte blijven weigeren om [werknemer] toe te laten tot zijn werk achter de kassa en heeft tevens ten onrechte de onregelmatigheidstoeslag op zijn loon ingehouden. [werkgeefster] doet er alles aan om het leven van werknemer zuur te maken. Dit blijkt ook het feit dat zij [werknemer] schoonmaakwerkzaamheden heeft laten verrichten in de showroom, welk werk niets van doen heeft met zijn eigenlijke werk, en onder de onacceptabele omstandigheid dat die ruimte, ondanks de vorst, onverwarmd was en vol met stof. [werkgeefster] heeft daarenboven de betaling van zijn salaris opgeschort, waardoor hij verder in de financiële problemen is geraakt. Er rest hem alleen nog om opnieuw een ontbindingsverzoek in te dienen. Omdat de bij beschikking van 5 januari 2006 toegekende vergoeding [werknemer] geen recht deed, heeft hij zijn eerste verzoek ingetrokken. Nu [werkgeefster] niet van haar onrechtmatig handelen is teruggekomen en dat zelfs ernstiger vormen aanneemt, is er reden voor een vergoeding conform de kantonrechtersformule, onder toepassing van de factor C op 2,5, ofwel € 177.603,30 bruto, aldus [werknemer].
[werkgeefster] heeft daartegen aangevoerd dat zij nimmer moeilijk heeft gedaan over [werknemer] persoonlijke omstandigheden doch dat zij [werknemer] anders is gaan bezien toen zij in maart/april 2004 moest vaststellen dat er telkens tijdens [werknemer]’ diensten pakjes shag verdwenen van het merk dat hij rookte en zij daarna op 1 september 2004 moest vaststellen dat [werknemer] niet heeft ingegrepen toen zijn echtgenote snoepgoed uit de tankshop pakte en deze shop verliet zonder die goederen te laten scannen en te betalen. Na confrontatie met die feiten heeft [werknemer] zich ziek gemeld, waarna zich een vertrouwensbreuk tussen partijen openbaarde. Het is dan ook redelijk te achten dat [werkgeefster] [werknemer] voorlopig niet achter de kassa wilde laten werken en andere voorhanden zijnde werkzaamheden wilde laten verrichten. [werknemer] bleef echter hardnekkig vasthouden aan zijn kassawerkzaamheden. Die houding noopte [werkgeefster] tot een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Omdat de aan de vervolgens uitgesproken ontbinding verbonden vergoeding onrechtvaardig hoog was, heeft zij het verzoek ingetrokken. Ook daarna heeft [werknemer] vastgehouden aan een terugkeer achter de kassa, zonder open te staan voor [werkgeefster]’s wens dat hij eerst haar vertrouwen zou terugwinnen. In plaats daarvan heeft [werknemer] zijnerzijds een ontbindingsverzoek ingediend waarbij voor het eerst is getoond de bewakingsvideo waarop is te zien dat de echtgenote het snoepgoed meeneemt zonder deze te laten scannen of te betalen. De kantonrechter heeft vervolgens overwogen dat die gebeurtenis mocht meewegen in haar beslissing om [werknemer] voorlopig niet achter de kassa te laten werken. Nadat [werknemer] zijn verzoek tot ontbinding heeft ingetrokken, heeft [werkgeefster] hem opgeroepen om werk te verrichten. Aan hem is vervolgens voorgehouden dat hij alle werkzaamheden kan verrichten, met uitzondering van kassawerkzaamheden. De opdracht tot het schoonmaken van de showroom kan niet als uitzonderlijk worden gezien omdat tot [werknemer]’ functie ook behoort het schoonmaken van de tankshop, de pompen en het aanliggend terrein. Het is onjuist dat de showroom extreem stoffig was en onverwarmd. De showroom was weliswaar in verbouwing doch de verwarming was enkele dagen tevoren geïnstalleerd. Pas nadat [werknemer] zijn werk had gestaakt, heeft [werkgeefster] via [werknemer]’ gemachtigde van zijn klachten vernomen. Omdat [werknemer] vervolgens hardnekkig weigerde om op het werk te verschijnen, heeft [werkgeefster] de loonbetaling per 31 januari 2006 gestaakt, hetgeen geen verandering in [werknemer]’ opstelling heeft kunnen brengen. Een ontbinding van de arbeidsovereenkomst is dan ook onontkoombaar, waarbij geen aanleiding is voor een vergoeding, aldus [werkgeefster].
De beoordeling
1.
Nu het verzoek tot ontbinding is gedaan door [werknemer] als werknemer en de in de artikel 7:670 BW neergelegde opzegverboden zich richten tot een werkgever, staat de bij de brief van 24 januari 2006 gestelde ongeschiktheid van [werknemer] voor zijn werk niet aan een inwilliging van het verzoek in de weg.
2.
De kantonrechter begrijpt uit het verzoek dat [werknemer] niet (meer) bereid is om in de toekomst arbeid voor [werkgeefster] te verrichten. Die houding leidt op zichzelf al tot een verandering in de omstandigheden die een ontbinding rechtvaardigt. Dit leidt er toe dat de kantonrechter het voornemen heeft de overeenkomst te ontbinden en wel per 15 mei 2006.
3.
Wat betreft de vraag of er gronden zijn om aan [werknemer] ten laste van [werkgeefster] een vergoeding toe te kennen, wordt het navolgende overwogen.
4.
Wat betreft de aan het adres van [werknemer] gemaakte verwijt van het verdwijnen van pakjes shag tijdens zijn diensten en het aan hem gemaakte verwijt omtrent het door zijn echtgenote meenemen van snoepgoed, zonder dat deze door [werknemer] is gescand en door hem dan wel zijn echtgenote is betaald, stelt de kantonrechter vast dat beide partijen hebben vastgehouden en gerefereerd aan hetgeen zij al in de procedure, leidende tot de beschikking van 5 januari 2006, hebben aangevoerd en gepresenteerd. Nu die verwijten en hetgeen dienaangaande is aangevoerd al in die procedure uitgebreid en gedetailleerd aan de orde zijn geweest en in deze procedure daaromtrent geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, ziet de kantonrechter geen aanleiding om die verwijten opnieuw te beoordelen.
5.
Gelet op het voorgaande houdt de kantonrechter dan ook vast aan het in de beschikking van 5 januari 2006 neergelegde oordeel dat niet van de aan [werknemer] verweten verduistering van pakjes shag kan worden uitgegaan. Op dezelfde voet maakt de kantonrechter het in die beschikking vervatte oordeel tot de zijne dat voldoende aannemelijk is geworden [werknemer] op 1 september 2004 slordig is omgegaan althans heeft toegelaten dat zijn echtgenote slordig omging met snoepwaren uit de tankshop van [werkgeefster], dat [werkgeefster] daardoor een gegronde aanleiding kreeg om te twijfelen aan een correcte verantwoording van die transactie door [werknemer] en dat de financiële problematiek waarin [werknemer] al geruime tijd was betrokken in combinatie met de gang van zaken omtrent het door [werknemer]’ echtgenote meenemen van snoepgoed op 1 september 2004, een alleszins redelijk argument voor [werkgeefster] opleverde om [werknemer] te ontheffen van zijn verantwoordelijkheid voor de kassa van de tankshop.
6.
Anders dan [werknemer] aanvoert, kon de kwestie van 1 september 2004 met door [werkgeefster] schriftelijke gegeven reprimande van 3 september 2004 niet al als afgedaan worden beschouwd, omdat vast staat dat [werknemer] van aanvang af bezwaar heeft gemaakt tegen die aan hem gegeven waarschuwing. Daarmee heeft [werknemer] er tevens blijk van gegeven zich de bij [werkgeefster] ontstane vrees voor verdere financiële onregelmatigheden niet te kunnen en/of te willen voorstellen. Tegen de achtergrond van [werknemer]’ financiële problematiek moet dan ook worden gebillijkt dat [werkgeefster] ‘s vertrouwen in hem (verder) onder druk is komen te staan.
7.
Tegen de achtergrond van het in de beschikking van 5 januari 2006 vervatte oordeel omtrent [werknemer]’ ontheffing van de werkzaamheden achter de kassa, mocht van [werknemer] na de intrekking van zijn ontbindingsverzoek worden verwacht dat hij zou ingaan op een oproep van [werkgeefster] om werkzaamheden te verrichten. Dit heeft [werknemer] in zoverre gedaan door op 23 januari 2006 op eerste oproep te verschijnen en in de showroom opruim- en schoonmaakwerk-zaamheden te verrichten.
Dat [werknemer] die werkzaamheden onder erbarmelijke en aldus onacceptabele omstandigheden heeft moeten verrichten, zoals [werknemer] stelt, is de kantonrechter onvoldoende gebleken. Onomstreden is immers dat de showroom op 23 januari 2006 wind- en waterdicht was. Voorts blijkt uit de door [werkgeefster] overgelegde urenstaten dat op die dagen in de showroom ook werknemers van zowel een aannemings- als een installatiebedrijf werkzaam zijn geweest. Dat op 23 en 24 januari 2006 door stof en te lage temperatuur sprake was van een onwerkbare situatie, zoals [werknemer] stelt, dient dan ook te worden gerelativeerd, te meer nu [werkgeefster] onbestreden heeft aangevoerd dat [werknemer] zonder zijn bezwaren dienaangaande kenbaar te maken huiswaarts is gegaan. Dat [werknemer] daarmee zijn positie geen goed heeft gedaan, staat naar het oordeel van de kantonrechter buiten discussie.
Evenmin komt het de kantonrechter juist voor dat [werknemer], blijkens de vanaf 24 januari 2006 gewisselde brieven, zich vervolgens wederom op het standpunt ging stellen dat hij slechts weer wilde hervatten indien hij ook achter de kassabalie zou mogen werken, zonder kennelijke bereidheid tot een compromis.
8.
Van [werkgeefster] mocht echter worden verwacht dat zij [werknemer]’ terugkeer zou begeleiden door bijvoorbeeld één of meer gespreken, al dan niet onder de supervisie een externe deskundige, zoals een mediator, om enerzijds de lucht tussen partijen wat te klaren en anderzijds zoveel mogelijk duidelijke afspraken te maken over welke werkzaamheden [werknemer] waar en wanneer zou verrichten met daarbij zoveel mogelijk een perspectief waarin een (al dan niet tijdelijke / gedeeltelijke) herplaatsing achter de kassa zou voorkomen.
[werkgeefster] had immers, na een eerder standpunt dat de vertrouwensbreuk onherstelbaar was en [werknemer] het veld diende te ruimen, de stelling betrokken dat [werknemer] haar vertrouwen diende terug te winnen en aldus kon terugwinnen. Die laatste stelling had zij naar het oordeel van de kantonrechter dan wel voldoende concreet te maken door daartoe aan [werknemer] een redelijk en overzienbaar werkschema en tijdpad te geven. Dit is (ook) op en na 23 januari 2006 niet gebeurd.
Door [werknemer]’ positie zo lang onduidelijk te houden, hem geen perspectief te bieden en hem zonder nadere begeleiding - voor [werknemer] ongebruikelijke - werkzaamheden te laten verrichten onder niet - voor [werknemer] - gebruikelijke omstandigheden, kan het [werknemer] niet zo kwalijk worden genomen als [werkgeefster] dat doet, dat hij per 24 januari 2006 zijn verdere werkzaamheden heeft gestaakt en gestaakt gehouden. Daarvan valt [werkgeefster] in relevante mate ook een verwijt van te maken.
9.
Hetgeen hiervoor in r.o. 8. is overwogen, betekent overigens niet dat het [werkgeefster] (niet) toegestaan zou zijn om vanaf 31 januari 2006 de verdere salarisbetaling aan [werknemer] te staken. Daarover dient, met name tegen de achtergrond van de bij brief van 24 januari 2006 betrokken stelling dat [werknemer] arbeidsongeschikt zou zijn, nader onderzoek plaats te vinden waarvoor in deze procedure geen plaats is. Daarover dienen partijen desgewenst een bodemprocedure te voeren.
10.
Anders dan [werknemer] stelt, kan naar het oordeel van de kantonrechter zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet voor onjuist worden gehouden dat [werkgeefster] per augustus 2005 de betaling van [werknemer]’ onregelmatigheidstoeslag heeft gestaakt. [werknemer] verrichte immers geen arbeid, zodat niet valt in te zien dat hem desondanks een toeslag voor onregelmatig gewerkte uren zou toekomen.
11.
De conclusie uit het voorgaande is dat [werkgeefster] op een aantal onderdelen tekort is geschoten jegens [werknemer], zodat [werkgeefster] mede een verwijt treft van de huidige situatie, ondanks het feit dat [werknemer] in relevante mate heeft bijgedragen aan de thans ontstane situatie. Anders dan [werkgeefster] betoogt, is er dan ook naar het oordeel van de kantonrechter wel grond voor een vergoeding voor [werknemer].
12.
Gelet op het aan partijen over en weer te maken verwijt, de duur van het dienstverband van ruim 27 jaar, [werknemer]’ leeftijd van 52 jaar, zijn - mede daardoor - minder positief in te schatten arbeidsmarktpositie en zijn kennelijk tot eind 2003 smetteloze staat van dienst, zal de kantonrechter aan [werknemer] ten laste van [werkgeefster] een vergoeding conform de kantonrechtersformule toekennen, waarbij die vergoeding dient te worden bepaald met factor C op 0,667. In die factor is tevens tot uiting gebracht dat [werknemer] over de periode van 8 december 2004 tot 31 januari 2006 in het genot is gebleven van zijn salaris terwijl hij daarvoor, behoudens anderhalve werkdag, geen tegenprestatie heeft verricht.
Gelet op de leeftijd van [werknemer] en zijn indiensttreding per 1 maart 1979 dient factor A op 35 te worden gesteld. Voor de hoogte van het salaris inclusief vakantietoeslag, ofwel factor B, dient het bedrag van € 1.939,68 te worden genomen.
Een en ander betekent in dit geval een vergoeding van afgerond € 45.000,00 bruto.
Deze vergoeding dient als suppletie op een aan [werknemer] toekomende uitkering krachtens loondervingsregelingen en/of als suppletie op een eventueel elders te verdienen lager salaris.
13.
Aangezien [werknemer] ter zitting uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van zijn recht zijn verzoek in te trekken indien niet de door hem verzochte vergoeding naar billijkheid wordt toegekend, kan worden beschikt al nader in het dictum te melden.
14.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als nader in het dictum te melden.
De beslissing
De kantonrechter:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt op 15 mei 2006 onder toekenning aan [werknemer] ten laste van [werkgeefster] van een vergoeding van € 45.000,00 bruto en veroordeelt [werkgeefster] tot betaling van dat bedrag aan [werknemer] tegen bewijs van kwijting;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Aldus gegeven door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 11 mei 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.