ECLI:NL:RBZLY:2006:AX5372

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
14 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
291974 CV 05-4716
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst en beëindiging bij opvolgende werkgevers

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 14 maart 2006, staat de vraag centraal of de arbeidsovereenkomst van de eiseres, die in dienst was bij de Binderij, is voortgezet bij de gedaagde partij na beëindiging van haar eerdere dienstverband. Eiseres, geboren op 25 november 1984, was vanaf 1 juni 2001 werkzaam als leerling vouwer bij de Binderij, waar zij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had. Na een conflict met haar leidinggevende heeft zij haar werkzaamheden per 1 april 2004 beëindigd en is zij in dienst getreden bij de gedaagde partij. De gedaagde heeft echter het contract met eiseres per 1 april 2005 niet verlengd, wat heeft geleid tot deze procedure.

Eiseres vordert onder andere een verklaring voor recht dat haar arbeidsovereenkomst met de gedaagde ook na 31 maart 2005 is voortgezet en dat zij recht heeft op betaling van achterstallig salaris en vakantiegeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een voortzetting van de arbeidsovereenkomst op basis van de Ragetlie-regel, omdat de gedaagde niet als opvolgende werkgever kan worden aangemerkt. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst met de Binderij niet automatisch is overgegaan in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij de gedaagde, ondanks de vennootschapsrechtelijke band tussen beide werkgevers. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst met de gedaagde op 1 april 2005 van rechtswege is geëindigd.

De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke omstandigheden van de arbeidsovereenkomsten en de rol van de Ragetlie-regel in het arbeidsrecht. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling van de vorderingen van eiseres, waarbij gedaagde is opgedragen om nadere stukken over te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 291974 CV 05-4716
datum : 14 maart 2006
Vonnis in de zaak van:
[EISERES],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, verder te noemen: “[eiseres]”,
gemachtigde mr. M. van Kan, advocaat te Epe,
toegevoegd d.d. 12 september 2005 onder nr. 2CN0845,
tegen
[GEDAAGDE],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: “[gedaagde]”,
gemachtigde mr. G. Bosch, advocaat te Amersfoort.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 30 september 2005 en de akte van vermeerdering van eis,
- het antwoord van [gedaagde], die op de vermeerdering van eis daaronder begrepen,
- de repliek tevens vermeerdering van eis van [eiseres] en
- de dupliek van [gedaagde].
Het geschil
De vordering van [eiseres] strekt er - na herhaalde vermeerdering van eis - toe dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. zal verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst van partijen ook na 31 maart 2005 heeft voortgeduurd en nog steeds voortduurt;
b. [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiseres] te betalen:
1. een bedrag van € 21.643,87 bruto aan salaris over de maanden april 2004 tot en met december 2005 en vakantiegeld per ultimo mei 2005, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de opeisbaarheid van de respectieve termijnen;
2. een bedrag van € 10.821,94 bruto aan wettelijke verhoging althans een zodanig in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 september 2005;
3. een bedrag van € 1.625,38 bruto per maand vanaf januari 2006 zolang de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig geëindigd zal zijn, te betalen op uiterlijk de laatste dag van de maand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de opeisbaarheid;
4. om jaarlijks, uiterlijk op de laatste dag van de maand mei, voor het eerst in mei 2006, de verschuldigde vakantietoeslag aan [eiseres] te betalen, zolang de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig geëindigd zal zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de opeisbaarheid;
c. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van de procedure.
Daartegen heeft [gedaagde] verweer gevoerd met conclusie dat [eiseres] in haar vordering niet ontvankelijk wordt verklaard althans dat de vordering wordt afgewezen, met haar veroordeling in de kosten van de procedure.
De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. [eiseres], geboren op 25 november 1984, is met ingang van 1 juni 2001 voor de duur van drie jaren in functie van “leerling vouwer” in dienst getreden bij de besloten vennootschap Binderij [de binderij], verder te noemen “[de binderij]”, tegen aanvangssalaris van € 418,20 bruto per maand op basis van aanstelling voor 38 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is toepasselijk de CAO Grafimedia.
b. Voormelde arbeidsovereenkomst is op 26 april 2001 vastgelegd. Op 26 april 2001 is eveneens een zogenaamde praktijkovereenkomst vastgelegd tussen [eiseres], [de binderij], het Grafisch Lyceum te Zwolle en het landelijk orgaan GOC. In die overeenkomst is vastgelegd dat [eiseres] in het kader van een beroepspraktijkvorming ten behoeve van haar opleiding tot “Basisnabewerker” vanaf 27 augustus 2001 tot de verwachte einddatum van juli 2003 gedurende 38 uur per week bij [de binderij] werkzaamheden zal verrichten.
c. [eiseres] heeft op 19 juni 2003 het diploma “Basisnabewerker” behaald.
d. In verband met een conflict met haar leidinggevende heeft [eiseres] haar werkzaamheden voor [de binderij] per 1 april 2004 beëindigd. [de binderij] heeft in dat kader bij brief van 31 maart 2004 aan [eiseres] bericht: (..) hierbij bevestig ik uw ontslag bij [de binderij], dat door u is genomen op woensdag 10 maart j.l. Wij wensen u veel sterkte bij uw nieuwe functie, u was bij [de binderij] een gewaardeerde kracht (..)”.
e. [eiseres] heeft vanaf 1 april 2004 in de functie van “leerling vouwer” werkzaamheden verricht voor [gedaagde]. In de tussen partijen opgemaakte en ondertekende arbeidsovereenkomst d.d. 1 april 2004 is verwoord dat de arbeidsperiode per 1 april 2004 in werking treedt en van rechtswege zonder opzegging zal eindigen op 31 maart 2005.
f. Eind maart 2005 heeft [gedaagde] aan [eiseres] te kennen gegeven dat zij het per 1 april 2005 aflopende contract niet wenst te verlengen. Namens [eiseres] is daartegen bij brief van 29 maart 2005 geprotesteerd, waarna [gedaagde] bij brief van 31 maart 2005 heeft herhaald dat het contract van [eiseres] niet wordt verlengd en zij per 1 april 2005 niet meer welkom is.
g. [gedaagde] heeft tot en met de maart 2005 aan [eiseres] een salaris betaald van € 995,00 bruto per maand. Dit salaris is genoemd in de arbeidsovereenkomst van 1 april 2004 onder vermelding dat dit is gebaseerd op een 38-urige werkweek, indeling functieniveau C volgende de CAO Grafimedia.
De beoordeling
1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of de arbeidsovereenkomst van partijen per 1 april 2005 van rechtswege is geëindigd, zoals [gedaagde] met een beroep op de tussen partijen opgemaakte arbeidsovereenkomst d.d. 1 april 2004 aanvoert en [eiseres] met een beroep op een inmiddels ontstane overeenkomst voor onbepaalde tijd bestrijdt.
2.
In het betoog van [eiseres] ligt allereerst de stelling besloten dat zij al voor het aangaan van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] voor de bepaalde duur van één jaar voor onbepaalde tijd in dienst was bij [de binderij] zodat de overeenkomst met [gedaagde] conform het bepaalde in artikel 7:667 lid 4 jo 5 BW niet zonder opzegging kon eindigen.
2.1
Die stelling is al niet houdbaar op de grond dat haar arbeidsovereenkomst met [de binderij], gesloten voor de bepaalde duur van drie jaar, niet met het enkele bepalen van haar diploma “Basisnabewerker” (per 19 juni 2003) is overgegaan in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2
In die arbeidsovereenkomst van 26 april 2001 is immers geen aanwijzing te vinden dat het bestaan daarvan in enigerlei mate afhankelijk is van het voortbestaan, afbreken en/of succesvol afronden van de tevens tussen partijen geldende praktijkleerovereenkomst. In de arbeidsover-eenkomst is niet meer verwoord dan dat de arbeidsperiode maximaal 3 jaar duurt en dat zij in die periode zal worden opgeleid tot “grafisch vakman” en dat na deze periode een vaste aanstelling tot de mogelijkheden behoort. Daarover diende aldus nog nader overleg en nadere overeenstemming te volgen, hetgeen gesteld noch gebleken is.
3.
[eiseres] heeft voorts met het beroep op het bepaalde in artikel 7:668a lid 1 jo 2 BW betoogd dat [gedaagde], wat betreft de door haar verrichte arbeid, redelijkerwijs geacht moet worden de opvolgende werkgever van [de binderij] te zijn, zodat, gelet op de samengetelde duur van de arbeidsovereenkomsten van 3 jaar en 10 maanden, de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] vanaf 1 juni 2004 heeft te gelden als één voor onbepaalde tijd.
3.1
De kantonrechter stelt voorop dat de bepaling waarop [eiseres] zich beroept een anti-misbruikbepaling betreft die beoogt draaideurconstructies tegen te gaan. Van zo’n constructie is sprake indien bij het verrichten van dezelfde werkzaamheden (telkens) van werkgever wordt gewisseld en op die wijze de voor de werknemer geldende ontslagbescherming wordt ontgaan.
3.2
In dit geval geldt dat [gedaagde] onbestreden heeft aangevoerd dat het [eiseres] is geweest die, vanwege een conflict met haar leidinggevende, een voortzetting van haar werkzaamheden in Harderwijk niet meer zag zitten en dat dat de aanleiding is geweest voor het overleg tussen [eiseres], [de binderij] en [gedaagde] met als gevolg een indiensttreding van [eiseres] bij [gedaagde]. Zo er al niet sprake is geweest van een ontslagname door [eiseres], zoals [gedaagde] stelt, geldt in ieder geval dat het beëindigen van de werkzaamheden in Harderwijk en het verbreken van de arbeidsrelatie met [de binderij] op [eiseres]s volledige instemming heeft kunnen rekenen. In zoverre kan de wisseling van werkgever in dit geval niet worden aangemerkt als één waar voormelde anti-misbruikbepaling het oog op heeft.
3.3
Voorts is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een relevant verschil tussen de aard van de bij [gedaagde] en [de binderij] beklede functies en de voor hen verrichte werk-zaamheden.
3.3.1
Met haar indiensttreding bij [gedaagde] is immers haar standplaats en werkplek gewijzigd, waarbij zij voorts met andere collega’s en leidinggevenden te maken kreeg. Uit de door [gedaagde] overgelegde beslissing van Centrale Commissie Grafimedia d.d. 12 januari 2006 blijkt dat [eiseres] bij [de binderij] minder is beloond dan de laagste aanloopstap van functieniveau B, terwijl [eiseres] bij [gedaagde], blijkens de tussen hen opgemaakte arbeidsovereenkomst d.d. 1 april 2004, dient te worden beloond conform functieniveau C. [eiseres] heeft voorts niet bestreden dat zij in Zwolle voor ander(soortig)e opdrachtgevers ander(soortig)e opdrachten en/of grafische producten heeft bewerkt. [eiseres] heeft daarenboven bij repliek gesteld dat het karakter van de arbeidsovereen-komst bij [de binderij] in hoofdzaak was bepaald door de praktijkleerovereenkomst en dat daarvan bij [gedaagde] geen sprake meer was.
3.3.2
Er kan aldus niet kan worden gesproken van arbeid die naar functie en invulling zodanig over-eenstemt dat [de binderij] en [gedaagde] geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
3.3.3
Daaraan doet niet af dat er een vennootschapsrechtelijke band bestaat tussen de twee rechtspersonen [de binderij] en [gedaagde].
3.3.4
Dat wordt evenmin anders indien er vanuit zou moeten worden gegaan, zoals [eiseres] overigens ten onrechte stelt, dat er ten aanzien van haar indiensttreding bij [gedaagde] sprake zou zijn van een driepartijenovereenkomst althans een contractsoverneming tussen [gedaagde] en [de binderij]. Wat die stelling betreft geldt dat laatstgenoemde vennootschap [eiseres]s ontslag per 31 maart 2004 heeft bevestigd zonder dat zij daartegen destijds heeft geprotesteerd, waarna een arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiseres] tot stand is gekomen.
3.3.5
Tot slot legt onvoldoende gewicht in de schaal dat er bij de arbeid telkens sprake is geweest van grafisch productiewerk, zoals [eiseres] stelt. Dat begrip is als zodanig te breed en laat onverlet dat het in Harderwijk verrichte werk relevant kon verschillen met het werk in Zwolle.
3.4
Al met al kan niet worden aangenomen dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] voortkomt uit een wens om, bij een naar functie en feitelijke invulling gelijkblijvende arbeid, van werkgever te wisselen en aldus in hoofdzaak is ingezet om aan de regels omtrent ontslagbescherming te ontkomen.
3.5
Onjuist is [eiseres]s veronderstelling dat haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van de redelijkheid en billijkheid op enig moment in één van onbepaalde tijd kan zijn geconverteerd.
3.6
Een en ander betekent dat de tussen [gedaagde] en [eiseres] op 1 april 2004 voor de bepaalde duur van één jaar gesloten arbeidsovereenkomst na ommekomst van de einddatum per 1 april 2005 van rechtswege is beëindigd. Dit brengt mee dat de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen. Dit geldt ook voor de andere vorderingen van [eiseres] die op de arbeids-overeenkomst voor onbepaalde tijd zijn gebaseerd.
4.
[eiseres] heeft voorts de betaling gevorderd van hetgeen [gedaagde] haar in de periode van 1 april 2004 tot 1 april 2005 te weinig heeft betaald. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [gedaagde] haar had moeten belonen met een bedrag van € 1.492,12 bruto per maand conform het aanvangssalaris naar functieniveau C in plaats van met het betaalde bedrag van € 995,00 bruto per maand.
4.1
Van de stukken maakt evenwel geen deel uit het gedeelte van de CAO Grafimedia dat op de inschaling betrekking heeft. Evenmin zijn overgelegd de relevante salaristabellen en een eventuele bij die tabellen en de bijbehorende inschaling geldende toelichting. Het gaat hierbij om de voor de arbeidsperiode relevante stukken. Die stukken heeft [gedaagde] alsnog over te leggen.
4.2
Voorts geldt dat [gedaagde] bij dupliek heeft verwoord dat zij in beroep is gekomen van een uitspraak van de Commissie Grafimedia omtrent de aan [eiseres] bij [de binderij] toekomende beloning. Zij heeft in dat kader de uitspraak van de Centrale Commissie Grafimedia d.d. 12 januari 2006 overgelegd, waaruit blijkt dat niet [gedaagde] doch [de binderij] heeft geappelleerd. [gedaagde] dient dan ook te verduidelijken of zij een andere procedure ingevolge de CAO Grafimedia, gevoerd tussen haar en [eiseres], op het oog heeft en daarvan eventueel de nodige stukken in het geding te brengen.
5.
In afwachting van de van [gedaagde] verlangde nadere stukken en de daarop gegeven toelichting en [eiseres]s reactie daarop, wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
De beslissing
De kantonrechter:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 11 april 2006 te 09.30 uur voor akte uitlating en overlegging nadere producties door [gedaagde];
- bepaalt dat [eiseres] op de rolzitting van dinsdag 9 mei 2006 te 09.30 uur kan antwoorden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 14 maart 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.