ECLI:NL:RBZLY:2006:AX6441

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.996504-05
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kleinrensink
  • A. Pennings
  • C. van den Steenhoven-Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn in een strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 11 mei 2006 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte. De verdachte was op 19 mei 2003 aangehouden, waarna het proces-verbaal op 29 juli 2003 werd gesloten. Gedurende de periode tot de zitting op 11 mei 2006 zijn er geen opsporingshandelingen meer verricht, wat leidde tot een aanzienlijke vertraging in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ingewikkeldheid van de zaak, de proceshouding van de verdachte en de voortvarendheid van het openbaar ministerie. Het lange tijdsverloop was niet te wijten aan de verdachte, maar aan het openbaar ministerie, dat meerdere malen tekort is geschoten in de naleving van de dagvaardings- en oproepingstermijnen. De rechtbank oordeelde dat, gezien de ernst van de feiten, niet volstaan kon worden met strafvermindering en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vervolging. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de verdachte en zijn advocaat, mr. Weijers, en werd uitgesproken door de rechters M. Kleinrensink, A. Pennings en C. van den Steenhoven-Drion, met mr. Ter Haar als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 07.996504-05
Uitspraak: 11 mei 2006
S T R A F V O N N I S
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Weijers, advocaat te Emmen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
De raadsvrouw heeft als preliminair verweer aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende:
Verdachte is op 19 mei 2003 aangehouden en aansluitend in verzekering gesteld. De rechtbank merkt 19 mei 2003 aan als beginpunt van de redelijke termijn binnen welke berecht moet worden.
Op 29 juli 2003 is het proces-verbaal gesloten. Nadien zijn er geen opsporingshandelingen meer verricht. Op 2 mei 2005 is verdachte een brief gezonden door het openbaar ministerie waarin werd aangekondigd dat hij zou worden gedagvaard voor de zitting van 2 juni 2005. De dagvaarding is op 25 mei 2005 aan cliënt in persoon uitgereikt. Door de te korte dagvaardingstermijn is de zaak op verzoek van de verdediging door de rechtbank aangehouden tot een nader te bepalen zitting. Verdachte is vervolgens opgeroepen voor de zitting van 11 oktober 2005. Omdat wederom de oproepingstermijn te kort is geweest is de oproeping op verzoek van de verdediging ingetrokken. De zaak is uiteindelijk op 11 mei 2006 ter zitting behandeld, na een termijn van aldus nagenoeg 3 jaren.
De rechtbank houdt bij de beoordeling rekening met de volgende factoren: de ingewikkeldheid van de zaak, de proceshouding van verdachte, de wijze waarop en de voortvarendheid waarmee de zaak door het openbaar ministerie is behandeld en de ernst van de feiten.
De ingewikkeldheid van de zaak speelt in casu geen rol van betekenis, nu het proces-verbaal reeds op 29 juli 2003 is gesloten en sindsdien geen opsporingshandelingen meer zijn verricht. Het lange tijdsverloop is op geen enkele wijze aan de proceshouding van verdachte te wijten geweest. Het openbaar ministerie daarentegen heeft geen verklaring gegeven voor het lange tijdsverloop. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
De vraag resteert welk rechtsgevolg hieraan dient te worden verbonden. Door de officier van justitie is gesteld dat met strafvermindering kan worden volstaan. De rechtbank deelt die visie niet omdat het openbaar ministerie een aantal malen verwijtbaar tekort is geschoten. Allereerst heeft het zich twee maal niet aan de dagvaardings- dan wel oproepingstermijn gehouden terwijl het gaat om een grootschalige oplichting/valsheid in geschrift. Bovendien is niet met de nodige voortvarendheid opgetreden, nadat de oproeping van 11 oktober 2005 was ingetrokken, door pas weer op te roepen voor de zitting van 11 mei 2006. Onder die omstandigheden kan, hoewel het gaat om ernstige ten laste gelegde feiten, naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met strafvermindering en zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren.
Bij de beoordeling van de ernst van de verdenkingen heeft de rechtbank meegewogen dat de officier van justitie ter zitting heeft meegedeeld dat (door het tijdsverloop) het openbaar ministerie van oordeel is dat in deze zaak geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer dient te volgen.
BESLISSING
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vervolging tegen de verdachte.
Aldus gewezen door mr. Kleinrensink, voorzitter, mrs. Pennings en Van den Steenhoven-Drion, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Ter Haar als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 mei 2006.
Mr. Van den Steenhoven-Drion is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.