RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 07. 630043-05
Uitspraak: 6 juni 2006
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Plasman, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. Bordenga-Koppes, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte voor de hem onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting gewijzigd)
De verdachte dient van het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte het slachtoffer meerdere malen heeft geslagen op verschillende plaatsen van haar lichaam, waaronder meerdere keren met de vuist tegen het hoofd. Nu de rechtbank het schoppen tegen het hoofd niet bewezen acht, zijn ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde pogen het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met name die vuistslagen tegen het hoofd van belang. Het toedienen van vuistslagen strekt er in het algemeen toe pijn en/of letsel toe te dienen aan het slachtoffer. De ene vuistslag is echter de andere niet. Bijzonderheden met betrekking tot een slag kunnen maken dat de kans op het optreden van zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is te achten. Arts-assistent Van der Laan heeft het slachtoffer op de dag, volgend op de nacht waarin de geweldpleging jegens haar heeft plaatsgevonden onderzocht, en heeft - voor zover het betreft het hoofd van het slachtoffer – zwellingen en bloeduitstortingen geconstateerd. Gelet op dit letsel is de rechtbank van oordeel dat de vuistslagen niet van zodanig bijzondere aard zijn geweest dat zij de kans op het optreden van zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk maakten.
De rechtbank leidt eveneens uit de bewijsmiddelen af dat tijdens de tweede ‘worstelpartij’, die in de slaapkamer plaatsvond, verdachte het slachtoffer op zeker moment bij de keel heeft vastgepakt en die keel ook even heeft dichtgeknepen. Het slachtoffer heeft zelf verklaard dat zij een fractie van een seconde geen lucht kreeg. Uit het een fractie van een seconde zodanig dichtknijpen van de keel kan niet volgen dat verdachte het opzet heeft gehad op levensberoving dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij in de periode van 21 tot 23 oktober 2004 in de gemeente Groningen (in de woonkamer van de woning aan [adres]) opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen en gestompt en op de grond heeft gegooid en aan de haren heeft getrokken waardoor deze letsel en pijn heeft ondervonden
hij in de periode van 21 tot 23 oktober 2004 in de gemeente Groningen (in de slaapkamer van de woning aan [adres]) opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer] met kracht bij de keel heeft vastgepakt en de keel heeft dichtgeknepen en meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden
Van het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1. subsidiair en 2 meer subsidiair:
telkens: mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 Wetboek van Strafrecht
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Daarbij overweegt de rechtbank nog het volgende:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige, langdurige mishandelingen van zijn toenmalige vriendin. De feiten zijn gepleegd in de woning waar het slachtoffer in Nederland verbleef, de plek bij uitstek waar zij zich veilig had moeten kunnen voelen. De rechtbank houdt er rekening mee dat het voor een voormalig lid van de rechterlijke macht extra pijnlijk is om publiekelijk te moeten terechtstaan en met het feit dat verdachte nooit meer als lid van de rechterlijke macht actief zal kunnen zijn. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat gelet op de hiervoor omschreven ernst van de feiten aan verdachte nog wel een taakstraf van na te melden duur opgelegd dient te worden.
Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf passend gelet op het feit dat verdachte – hoewel hij zeer veel te verliezen had – toch tot het plegen van deze feiten is gekomen en teneinde hem ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan relationeel geweld schuldig te maken,
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend blanco uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst
en de inhoud van het op 16 december 2005 door forensisch psychiater Oppedijk opgemaakte rapport.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op het reeds aangehaalde wetsartikel, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert telkens het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 80 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, zulks in de vorm van een aftrek van 6 uren op vorengenoemd urenaantal.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. Kleinrensink, voorzitter, mrs. Heeregrave en Schimmel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Ter Haar als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2006.