vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht, meervoudige handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 116446 / HA ZA 06-85
naar aanleiding van het bezwaar tegen het plan van toedeling in de ruilverkaveling
"Rouveen" van:
[reclamant],
wonende te [adres] Zwartsluis,
reclamant.
In deze zaak is eerder een tussenvonnis gewezen dat op 1 maart 2006 is uitgesproken, waarbij de behandeling van bezwaar nummer 54 van reclamant is heropend. Ter uitvoering van dit vonnis is op 14 maart 2006 een nadere zitting gehouden. Ter zitting zijn verschenen: reclamant in persoon, mr. J.W.M. Andriessen als vertegenwoordiger van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, een vertegenwoordiger van de landinrichtingscommissie (LC), de aan de LC toegevoegde adviseur van het kadaster, J.W van Coeverden, en belanghebbende [belanghebbende]. Partijen hebben nadere inlichtingen verstrekt, belanghebbende [belanghebbende] aan de hand van een brief d.d. 14 maart 2006. Voorts zijn de brieven d.d. 25 januari en 10 februari 2006 van reclamant en de brief d.d. 31 januari 2006 van belanghebbende [belanghebbende] besproken. Verder heeft reclamant een verklaring overgelegd van zijn echtgenote [echtgenote van reclamant], waaruit blijkt dat zij instemt met het door reclamant ingediende bezwaar en reclamant machtigt in deze zaak naar zijn bevinding te handelen.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Het bezwaarschrift van reclamant omvat drie punten, waarvan er twee zijn opgelost door de LC. Het resterende bezwaar betreft het niet vergroten van de huiskavel van reclamant tot 60% conform de regels voor het opmaken van het plan van toedeling.
De LC wenst niet tegemoet te komen aan het resterende bezwaar, omdat verdere uitbreiding van de huiskavel van reclamant leidt tot verslechtering van de toedeling voor belanghebbende [belanghebbende]. Belanghebbende [belanghebbende] verzet zich tegen de door reclamant voorgestelde wijze van uitbreiding van diens huiskavel. Reclamant heeft zijn bezwaar gehandhaafd.
1 De rechtbank overweegt voor alles - ambtshalve - als volgt. De secretaris van de centrale landinrichtingscommissie (CLC) heeft - overeenkomstig het mandaatbesluit d.d. 22 maart 1996 van de CLC - de richtlijnen, die ten grondslag liggen aan het plan van toedeling voor de ruilverkaveling "Rouveen", vastgesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 10:3, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kleven aan de mandatering door de CLC van haar bevoegdheden aan haar secretaris gebreken, die tot de gevolgtrekking zouden moeten leiden dat het besluit van de secretaris van de CLC tot het vaststellen van de richtlijnen voor het plan van toedeling onbevoegd is genomen. De rechtbank komt evenwel niet tot die gevolg-trekking, omdat op 28 mei 2004 de wet van 22 april 2004 tot wijziging van de Landinrichtingswet (LIW) en enige andere inrichtingswetten (Stb. 223) in werking is getreden. Ingevolge artikel V van deze wet zijn immers, voor zoveel nodig in afwijking van artikel 10:3, eerste en tweede lid, Awb, alle besluiten rechtsgeldig die door de secretaris van de CLC zijn genomen overeenkomstig genoemd mandaatbesluit. Nu de rechtbank voorts geen besluit tot herziening van het plan van toedeling van de LC heeft ontvangen, bestaat - gelet op artikel VIII, zevende lid, van de wet van 22 april 2004 - geen reden de behandeling van het onderhavige bezwaar op te schorten.
2 Uit de inlichtingen die mr. Andriessen ter nadere zitting heeft verstrekt leidt de rechtbank af dat de LC bij het opmaken van het plan van toedeling slechts dan rekening heeft gehouden met niet-geregistreerde pacht als dat overeenkomt met de wensen van de eigenaren en de gebruikers van die gronden en mits die wensen niet in strijd zijn met de richtlijnen voor het plan van toedeling. In geval van bezwaar tegen een toedeling dienen de richtlijnen te worden gevolgd, hetgeen betekent dat dan geen rekening mag worden gehouden met in gebruik gegeven grond, aldus mr. Andriessen. Als de LC slechts op de door mr. Andriessen aangegeven wijze rekening heeft gehouden met niet-geregistreerde pacht, acht de rechtbank dat niet in strijd met de LIW of de richtlijnen voor het opmaken van het plan van toedeling voor de ruilverkaveling "Rouveen".
3 Ter nadere zitting heeft mr. Andriessen voorts erkend dat in de pleitnotities, die op 17 januari 2006 door mr. Thijssen zijn overgelegd, is uitgegaan van verkeerde cijfers voor wat betreft de grootte van de huiskavels van reclamant en belanghebbende [belanghebbende]. De rechtbank vertrouwt er - gelet op het verhandelde ter nadere zitting - thans op dat de van Van Coeverden met de aanvulling d.d. 25 januari 2006 (2e versie) ontvangen informatie juist is.
4 De rechtbank overweegt met betrekking tot het resterende bezwaar van reclamant als volgt.
5 Reclamant drijft een melkveehouderij. Zijn inbreng bestaat uit een huiskavel, plaatselijk bekend [adres] te Zwartsluis, en 7 veldkavelcomplexen. De huiskavel heeft een oppervlakte van 8.26.41 ha, hetgeen 21,9% uitmaakt van de totaal door reclamant ingebrachte oppervlakte. In het plan van toedeling worden aan reclamant naast de huiskavel 3 veld-kavelcomplexen toegedeeld. De huiskavel heeft in het plan van toedeling een oppervlakte van 17.92.40 ha, zijnde 46,6% van de totaal toegedeelde oppervlakte.
6 Belanghebbende [belanghebbende] drijft een veehouderij. Zijn inbreng bestaat uit een huiskavel, plaatselijk bekend [adres] te Zwartsluis, en 14 veldkavelcomplexen. De huiskavel heeft een oppervlakte van 4.20.80 ha, hetgeen 10,6% uitmaakt van de totaal door reclamant ingebrachte oppervlakte. In het plan van toedeling worden aan reclamant naast de huiskavel 7 veldkavelcomplexen toegedeeld. De huiskavel heeft in het plan van toedeling een oppervlakte van 16.88.20 ha, zijnde 40,2% van de totaal toegedeelde oppervlakte. Tot de door belanghebbende [belanghebbende] ingebrachte en aan hem in het plan van toedeling toegedeelde gronden behoren de percelen, kadastraal bekend gemeente Zwartsluis, [kadastrale aanduiding], alwaar een veldschuur en een opslagplaats voor kuilvoer zijn gesitueerd.
7 Het resterende bezwaar van reclamant is erop gericht te komen tot een uitbreiding van zijn huiskavel tot 60% van de totaal aan hem toegedeelde oppervlakte. Aan de hand van aan de rechtbank overgelegde tekeningen met diverse opties heeft reclamant inzichtelijk gemaakt, hoe aan zijn bezwaar tegemoet kan worden gekomen. Reclamant is van opvatting dat de percelen B1705 en 1707 van belanghebbende [belanghebbende] daarbij moeten worden betrokken. Ter nadere zitting is zijdens de LC aangegeven dat - als tegemoet moet worden gekomen aan het bezwaar van reclamant - diens huiskavel ten koste van de toedeling van belanghebbende [belanghebbende] enigszins kan worden vergroot, zij het niet ter plaatse van de bestaande veldschuur en mits belanghebbende daarvoor wordt gecompenseerd. Belanghebbende [belanghebbende] is bereid tot een grenscorrectie met reclamant, maar verzet zich tegen het verlies van de percelen B1705 en 1707.
8 De rechtbank stelt voorop, dat volgens de richtlijnen voor het opmaken van het plan van toedeling voor de ruilverkaveling "Rouveen" (onder punt 3.1.), voor zover de inbreng dit toelaat gestreefd wordt naar samenvoeging van een verspreid grondgebruik zoveel mogelijk aansluitend bij de bedrijfsgebouwen en dat daarbij in beginsel de concentratie van gronden bij de bedrijfsgebouwen van melkveehouderijen voorrang heeft op de concentratie van gronden bij de bedrijfsgebouwen van overige landbouwbedrijven. De toelichting bij de richtlijnen vermeldt dienaangaande dat het uit oogpunt van economische bedrijfsvoering gewenst is dat bij melkveehouderijbedrijven minimaal 60% van de bedrijfsoppervlakte bij huis komt te liggen. Voorts wijst de rechtbank erop dat ingevolge artikel 10, derde lid, van de LIW zonder toestemming van de eigenaar geen wijziging wordt gebracht in diens recht ten aanzien van gebouwen.
9 Hoewel de richtlijnen - anders dan hij mogelijk veronderstelt - reclamant geen absoluut recht geven op 60% bedrijfsgrond bij huis, is de rechtbank wel van oordeel dat de LC zich te weinig moeite heeft getroost om gevolg te geven aan de richtlijn om voorrang te geven aan de concentratie van gronden bij de bedrijfsgebouwen van reclamant als melkveehouder. De rechtbank hecht in dit verband belang aan de in r.o. 5 en 6 vermelde gegevens ter zake van de percentuele vergroting van de huiskavel van reclamant ten opzichte van die van belanghebbende [belanghebbende]. Uit die gegevens blijkt dat reclamant, hoewel hij melkveehouder is, met betrekking tot de vergroting van zijn huiskavel relatief minder voordeel heeft van de ruilverkaveling dan belanghebbende [belanghebbende], die veehouder is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de LC dan ook te weinig gewicht toegekend aan de belangen van reclamant. Uit het voorgaande volgt reeds dat het resterende bezwaar van reclamant gegrond is.
10 De rechtbank behoort - nu het resterende bezwaar van reclamant gegrond is - het plan van toedeling te wijzigen. Met een verdere vergroting van de huiskavel van reclamant moet een beter evenwicht in de belangenafweging worden gevonden. Die vergroting kan daarbij - gelet op het bepaalde in artikel 10, derde lid, van de LIW - niet worden gevonden in toedeling van de percelen B1705 en 1707 aan reclamant. Ter plaatse staat immers een gebouw. Wat de juridische status van deze veldschuur is, doet daarbij niet ter zake. Het enkele feit dat het gebouw daar staat, betekent dat zonder toestemming van eigenaar belanghebbende [belanghebbende], welke toestemming evenwel ontbreekt, de veldschuur met ondergrond niet aan reclamant kan worden toegedeeld. Redelijkerwijs kan de grond die belanghebbende [belanghebbende] toegang geeft tot de veldschuur en enige omliggende grond bij die schuur evenmin aan reclamant worden toegedeeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan reclamant bij deze stand van zaken in redelijkheid geen recht doen gelden op toedeling van - zoals dat ter zitting is aangeduid - het "puntje" van 1.000m² waar de opslagplaats van kuilvoer van belanghebbende [belanghebbende] is gesitueerd. Toedeling van die 1.000m² levert geen substantiële vergroting van de huiskavel van reclamant op en betekent in feite slechts vormverbetering van de kavel, hetgeen geen onderwerp van het resterende bezwaar van reclamant is.
11 Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank op zoek naar mogelijkheden voor verdere vergroting van de huiskavel van reclamant. De rechtbank is daarbij van oordeel dat een vergroting tot 60% - gelet op de wederzijdse inbreng van reclamant en van belanghebbende [belanghebbende] en de situatie ter plaatse aan de grens van het blok - niet mogelijk is. De rechtbank acht een verdere vergroting van de huiskavel van reclamant tot een oppervlakte van circa 20 hectare, zijnde ongeveer 50% van de totaal aan hem toe te delenoppervlakte, redelijk. Daarmee wordt in de gegeven omstandigheden en gelet op de wederzijdse standpunten van partijen in voldoende mate voldaan aan de in r.o. 8 vermelde richtlijn. De uitbreiding van de huiskavel van reclamant moet daarbij plaatsvinden in ongeveer zuidoostelijke richting en komt dan ten koste van (een) gedeelte(n) van de aan belanghebbende [belanghebbende] toegedeelde kavel 033.026 en/of kavel 033.511. De rechtbank zal de LC opdragen die uitbreiding ter plaatse nader aan te wijzen. De LC zal daarbij rekening hebben te houden met de natuurlijke gesteldheid van het terrein en ter plaatse eventueel aanwezige waterlopen en (kavel)paden.
12 Voorkomen moet worden dat met de in r.o. 11 beschreven wijziging van het plan van toedeling reclamant te zeer wordt overbedeeld en belanghebbende [belanghebbende] te zeer wordt onderbedeeld. Daarom moet een compensatie in grond plaatsvinden ten voordele van [belanghebbende] en ten nadele van reclamant en wel in de aan reclamant toegedeelde veldkavel 032.513. De rechtbank zal de LC opdragen die compensatie ter plaatse nader aan te wijzen. De LC zal daarbij rekening hebben te houden met de schattingswaarde van de gronden en met de natuurlijke gesteldheid van het terrein en ter plaatse eventueel aanwezige waterlopen en (kavel)paden.
13 Nu reclamant is aan te merken als de in het gelijk gestelde partij, ziet de rechtbank aanleiding de LC te veroordelen in de kosten van het geding.
- verklaart het resterende bezwaar van reclamant gegrond;
- wijzigt het plan van toedeling in dier voege dat de aan reclamant toegedeelde huiskavel wordt vergroot tot circa 20 hectare ter plaatse van de kavel 033.026 en/of kavel 033.511 en dat de aan reclamant toegedeelde veldkavel 032.513 wordt verkleind, een en ander ten koste respectievelijk ten voordele van de toedeling aan belanghebbende [belanghebbende];
- draagt de LC op de wijzigingen van het plan van toedeling ter plaatse nader aan te wijzen als beschreven in r.o. 11 en 12;
- veroordeelt de LC in de kosten van het geding, gevallen aan de zijde van reclamant, tot op heden begroot op EUR 244,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. W.J.B. Cornelissen en mr. H.C.A. Walda en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2006.