ECLI:NL:RBZLY:2006:AX8891

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
20 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
304569 CV 06-520
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding afgewezen tegen reisorganisator wegens landingsverbod Onur Air

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], een schadevergoeding van gedaagde, [gedaagde], ter hoogte van € 2.911,84, vermeerderd met wettelijke rente, na een mislukte terugreis van Antalya naar Amsterdam op 13 mei 2005. De vordering was gebaseerd op een reisovereenkomst die op 18 april 2005 was gesloten, waarbij de terugvlucht door de luchtvaartmaatschappij Onur Air niet kon plaatsvinden vanwege een tijdelijk landingsverbod dat op 12 mei 2005 was opgelegd. Gedaagde bood een alternatief aan, maar eiser weigerde dit en regelde zelf een terugvlucht op 17 mei 2005, wat leidde tot extra kosten. Gedaagde voerde verweer en stelde dat het landingsverbod een overmachtsituatie was, waardoor zij niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde niet aansprakelijk was voor de schade, omdat eiser niet had aangetoond dat er voldoende objectieve aanwijzingen waren dat de aangeboden alternatieve vlucht onveilig was. Bovendien had eiser zijn schade niet voldoende beperkt door zelf een andere vlucht te regelen zonder overleg met gedaagde. De rechter wees de vordering van eiser af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak vond plaats op 20 juni 2006.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 304569 CV 06-520
datum : 20 juni 2006
Vonnis in de zaak van:
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, verder te noemen: “[eiser]”,
gemachtigde mw. mr. H.H. Pol van Stichting Univé Rechtshulp te Assen,
tegen
[GEDAAGDE],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: “[gedaagde]”,
gemachtigde J.P. Blaauw van Blue-Consultancy te (1072 AX) Amsterdam, Ruysdaelkade 235.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 3 januari 2006,
- het antwoord van [gedaagde],
- de repliek van [eiser] en
- de dupliek van [gedaagde].
Het geschil
De vordering van [eiser] strekt er toe dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.911,84, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.461,84 vanaf 4 juni 2005, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
Daartegen heeft [gedaagde] verweer gevoerd met conclusie dat de vordering niet ontvankelijk wordt verklaard althans wordt afgewezen, met [eiser]s veroordeling in de kosten van de procedure.
De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. [eiser] heeft op 18 april 2005 met [gedaagde] een reisovereenkomst gesloten, inhoudende een vliegreis van Amsterdam naar Antalya (Turkije) voor vier personen met verblijf in een vakantiepark te Kemer (Turkije), met vertrek op 29 april 2005 en een terugkeer op 13 mei 2005. De reissom bedroeg € 2.667,00 exclusief bijkomende kosten.
b. [gedaagde] hanteert eigen Algemene Reisvoorwaarden.
c. [gedaagde] heeft de vluchten van Amsterdam Schiphol naar Antalya en terug uitbesteed aan de luchtvaartmaatschappij Onur Air, verder te noemen: “Onur Air”.
d. De Inspectie Verkeer en Waterstaat van Nederland heeft per 12 mei 2005 voor de duur van één maand een start- en landingsverbod opgelegd aan Onur Air. Dit verbod is op 24 mei 2005 opgeheven.
e. Door het landingsverbod was Onur Air niet in staat om op 13 mei 2005 voor [gedaagde] de terugvlucht naar Amsterdam Schiphol te verzorgen van [eiser] en zijn gezin.
f. [gedaagde] heeft op 12 mei 2005 aan [eiser] meegedeeld dat de terugvlucht naar Brussel zou gaan en dat men vanaf Brussel per bus naar Amsterdam Schiphol zou worden vervoerd. [eiser] heeft dit geweigerd.
g. [eiser] heeft op 13 mei 2005 voor zijn gezin met een andere reisorganisatie een vervoersovereenkomst gesloten, inhoudende een terugreis op 17 mei 2005 vanaf Antalya via Istanbul naar Amsterdam Schiphol met behulp van de luchtvaartmaatschappij Turkish Airlines. De reissom bedroeg € 1.961,84 inclusief bijkomende kosten.
h. [eiser] heeft met zijn gezin van 13 tot 17 mei 2005 in het vakantiepark te Kemer verbleven.
i. Artikel 11.3 van de door [gedaagde] gebruikte algemene voorwaarden luidt:
De vluchtduur naar Turkije is ca 3½ uur. De vluchttijden staan vermeld op uw vliegticket. Echter tot en met de dag van vertrek kunnen wijzigingen in vluchttijden, vliegroute (aanvlieg- en vertrekhaven, eventuele tussenlandingen), luchtvaartmaatschappij, vertrek- en terugreisdatum en type vliegtuig plaatsvinden. Deze wijzigingen worden opgelegd door de chartermaatschappijen en [GEDAAGDE] Reizen is dan ook niet aansprakelijk voor de gevolgen, aangezien wij op die wijzigingen geen enkele invloed kunnen uitoefenen.
j. Artikel 15.1 van die algemene voorwaarden bepaalt:
Onder overmacht wordt verstaan abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van degene die zich er op beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden. Mochten er omstandigheden optreden die door overmacht bepaald zijn, is {GEDAAGDE] Reizen hier niet voor aansprakelijk.
De standpunten van partijen
[eiser] heeft aan zijn vordering - samengevat - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] niet in staat is gebleken om op de overeengekomen datum van 13 mei 2005 een terugvlucht te realiseren naar Amsterdam Schiphol, hetgeen een toerekenbare tekortkoming oplevert, aangezien het vliegverbod van Onur Air voor rekening en risico van [gedaagde] komt. Het door [gedaagde] geboden alternatief was slechts bedoeld om het vliegverbod te omzeilen en kan niet worden aangemerkt als redelijk. [gedaagde] mocht immers niet meer verlangen dat haar reizigers met Onur Air naar een andere luchthaven zouden reizen en had [eiser] een alternatief moeten bieden met een andere luchtvaartmaatschappij en niet een alternatieve luchthaven met vervolgens een busreis. Zo’n terugreis was ook niet overeengekomen. Het was voor [gedaagde] ook niet onmogelijk om [eiser] om te boeken naar een andere maatschappij. Ten onrechte verschuilt [gedaagde] zich achter overmacht en ten onrechte verwijt [gedaagde] hem schending van zijn schadebeperkingsplicht. De algemene voorwaarden van [gedaagde] zijn vernietigbaar aangezien deze niet ter hand zijn gesteld. [eiser] heeft kosten moeten maken van een alternatief vervoer ad € 1.961,84 en van langer verblijf ad € 500,00. [eiser] heeft voorts zijn vordering uit handen moeten geven, waardoor hij kosten heeft moeten maken. Die kosten kunnen worden gesteld op € 450,00. Tot slot is [gedaagde] de wettelijke rente verschuldigd vanaf 4 juni 2005.
[gedaagde] heeft de vordering bestreden en daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd. [gedaagde] kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor bij reizigers opgewekte angst die ook nog eens onterecht was. Het aan Onur Air opgelegde start- en landingsverbod was immers in hoofdzaak gebaseerd op administratieve gebreken. [gedaagde] was door het landingsverbod van Onur Air net als [eiser] voor een voldongen feit geplaatst. Aan [eiser] is vervolgens wel onmiddellijk een alternatief geboden dat hij in de wind heeft geslagen. Aan de medewerkster van [gedaagde] ter plaatse is vervolgens geen ruimte geboden om via het hoofdkantoor een oplossing te bespreken. [eiser] heeft vervolgens getracht om een andere vlucht te regelen op 13 mei 2005 doch dat lukte hem net zo min als [gedaagde]. [eiser] heeft vervolgens zonder nader overleg met [gedaagde] een aantal dagen aan zijn verblijf gekoppeld en een terugvlucht geboekt op 17 mei 2005. Daarmee heeft [eiser] het [gedaagde] onmogelijk gemaakt om een passende oplossing te vinden. [eiser] heeft daarmee zijn plicht om de schade zo beperkt mogelijk te maken geschonden. Daarnaast staat het bepaalde in haar algemene voorwaarden aan toewijzing van de vordering in de weg. [eiser] dient zich te wenden tot Onur Air of de Stichting Calamiteitenfonds Reizen. Aan hem komt dan ook geen vergoeding toe van door hem gemaakte kosten of door hem geleden schade.
De beoordeling
1.
In geschil is of [eiser] in verband met zijn terugreis op 17 mei 2005 in plaats van op 13 mei 2005 aanspraak heeft op vergoeding van schade.
2.
Uit de door [eiser] overgelegde brief van 21 mei 2005 blijkt dat de reisovereenkomst met [gedaagde] via [gedaagde]’s website ofwel langs elektronische weg als bedoeld in artikel 7:234 lid 1 sub c. BW tot stand is gekomen. Dat de door [gedaagde] gebruikte algemene voorwaarden, die, zo staat tussen partijen vast, op de reisovereenkomst van toepassing zijn, vernietigbaar zouden zijn omdat deze niet voor de totstandkoming van de overeenkomst ter hand zijn gesteld, is dan ook ten onrechte door [eiser] opgeworpen.
Dit laat onverlet dat die algemene voorwaarden slechts gelding hebben indien en voor zover deze niet ten nadele van [eiser] als reiziger afwijken van het bepaalde in titel 7.7A BW.
3.
Buiten discussie staat dat de door [gedaagde] op 12 mei 2005 aan [eiser] aangeboden terugvlucht naar Brussel met als vervolg een busreis naar Amsterdam Schiphol een wijziging is van de tussen partijen geldende reisovereenkomst. Deze wijziging ligt in de risicosfeer van [gedaagde] nu zij conform het bepaalde in artikel 7:507 BW aansprakelijk is voor de door haar ingeschakelde hulppersoon Onur Air en de wijziging voortkomt uit een van overheidswege jegens deze luchtvaartmaatschappij genomen maatregel. Daaruit volgt dat [gedaagde] in beginsel gehouden is om de schade te vergoeden die het gevolg is van een dergelijke wijziging.
4.
Het beroep van [gedaagde] dat ingevolge haar algemene voorwaarden haar aansprakelijkheid is uitgesloten voor het geval als deze, is vergeefs opgeworpen. Krachtens het bepaalde in lid 2 van artikel 7:509 BW kon [gedaagde] haar aansprakelijkheid voor niet-lichamelijke schade immers niet verder beperken tot driemaal de reissom. Een uitsluiting van iedere aansprakelijkheid is daarmee, gelet op artikel 7:513 BW, niet toegestaan.
5.
[gedaagde] heeft zich voorts beroepen op overmacht als bedoeld in artikel 7:507 lid 2 aanhef en sub c. jo 504 lid 3 aanhef en sub b. BW en in identieke bewoordingen vastgelegd in de eerste zin van artikel 15.1 van haar algemene voorwaarden. [gedaagde] heeft daartoe gesteld dat het aan Onur Air opgelegde start- en landingsverbod in Nederland een abnormale en onvoorzienbare omstandigheid betreft waarop zij geen invloed heeft kunnen uitoefenen. Die omstandigheid ontheft haar van haar plicht tot vergoeding van schade, aldus [gedaagde].
6.
De juistheid van dit beroep kan evenwel naar het oordeel van de kantonrechter in het midden blijven aangezien moet worden aangenomen dat [gedaagde] zich heeft ingespannen om aan [eiser] een zoveel mogelijk gelijkwaardig alternatief voor de terugreis aan te bieden en niet kan worden aangenomen dat dat alternatief voor [eiser] tot een (vermogens)nadeel van meer dan geringe betekenis zou leiden.
7.
Vast staat immers dat het aanbod van [gedaagde] op 12 mei 2005 inhield dat [eiser] en zijn gezin en hun bagage op 13 mei 2005, zoals overeengekomen, zouden terugkeren op Amsterdam Schiphol. Een dergelijke terugkeer via de Belgische luchthaven Zaventem met een aansluitende busreis zal ongetwijfeld (wat) ongemak en vertraging met zich hebben gebracht doch dat kan - ook in het hedendaagse (vakantie)reisverkeer - om velerlei redenen niet als ongebruikelijk worden aangemerkt, zodat [eiser] hoe dan ook tijdens de reizen van en naar zijn bestemming met enig ongemak en vertraging rekening diende te houden. Dat op 12 mei 2005 voorzienbaar was dat de alternatieve terugreis tot onacceptabel ongemak of excessieve vertraging zou leiden, is gesteld noch gebleken.
8.
Anders dan [eiser] betoogt, behoefde evenmin van [gedaagde] te worden gevergd dat zij voor de terugreis op 13 mei 2005 een andere luchtvaartmaatschappij zou inschakelen.
Allereerst geldt daarvoor dat [gedaagde] onbestreden heeft gesteld dat er op 12 mei 2005 en de daaropvolgende dagen geen (voldoende) stoelen beschikbaar waren bij andere luchtvaartmaat-schappijen die op die dagen naar Amsterdam Schiphol vlogen. [eiser] heeft dit standpunt in feite onderschreven met zijn stelling dat hij eerst op 17 mei 2005 - via een lijnvlucht - naar Amsterdam Schiphol kon terugkeren.
Voorts is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gebleken dat er op 12 mei 2005 voor [gedaagde] dan wel [eiser] voldoende objectieve aanwijzingen voorhanden waren waaruit kan volgen dat het toestel waarmee op 13 mei 2005 naar Brussel zou worden gevlogen niet aan de daaraan te stellen veiligheidseisen zou voldoen. Dit komt belang toe aangezien uit de door [eiser] zelf overgelegde bescheiden blijkt dat een deel van de kritiek van de Inspectie Verkeer en Waterstaat zag op de inzet door Onur Air van - kortweg - niet-gecertificeerde toestellen die werden ingehuurd van derden. Daarbij komt dat uit het gegeven dat de Belgische overheid (en met haar vele andere Europese overheden) op 12 en/of 13 mei 2005 geen aanleiding zag om de Nederlandse Inspectie te volgen in een opschorting van de landingsrechten van Onur Air, de zorg van die Inspectie over de naleving van de veiligheidsvoorschriften niet in dezelfde mate werd gedeeld. Hetzelfde geldt kennelijk voor de andere passagiers die op 13 mei 2005 wel zijn teruggereisd via Brussel. Voorts is gesteld noch gebleken dat de Turkse overheid aanleiding heeft gezien om de toestellen van Onur Air in de periode vanaf 12 mei 2005 aan de grond te houden. Wat van het een en ander verder ook van zij, juist het gegeven dat de toestellen van Onur Air nog wel welkom waren op onder meer luchthaven Zaventem weerlegt de stelling van [eiser] dat voor een ieder - (Europese) overheidsinstanties en reizigers - duidelijk sprake was van ‘een onacceptabele en levensbedreigende situatie’ indien met welk toestel van Onur Air dan ook zou worden (terug)gevlogen. De aan [eiser]s weigering ten grondslag gelegde vrees omtrent de veiligheid van de terugreis is dan ook naar het oordeel van de kantonrechter, hoewel niet onbegrijpelijk, in de gegeven omstandigheden in onvoldoende mate gerechtvaardigd geweest, zodat hij die vrees niet aan [gedaagde] kan tegenwerpen.
Dat vast staat dat een aantal incidenten omtrent de naleving van veiligheidsvoorschriften aanleiding is geweest voor eerst een aantal waarschuwingen aan Onur Air, vervolgens tot voormeld verbod en daarna tot een kennelijk afgedwongen plan van aanpak voor het verbeteren van haar veiligheidsprestaties, maakt dat niet anders.
9.
Daargelaten hetgeen hiervoor in r.o. 7. en 8. is overwogen, kan [gedaagde] aan [eiser] tegenwerpen dat hij zich niet heeft gehouden aan de op hem rustende plicht om de door hem gestelde schade zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. [eiser] heeft immers niet weersproken dat hij aan de vertegenwoordigster van [gedaagde] ter plaatse, nadat hij de door deze aangeboden alternatieve terugreis had geweigerd, heeft aangegeven dat hij zelf een terugvlucht zou regelen en aldus [gedaagde] verder buiten spel heeft gezet. Gelet op de door [gedaagde] overgelegde facturen van de door haar geregelde alternatieve vluchten op 13 mei 2005 en de dagen daarna, moet worden aangenomen dat de kosten van een terugvlucht per persoon met € 125 tot € 140 door [gedaagde] aanmerkelijk lager konden worden gehouden dan het door [eiser] uitgegeven bedrag van € 442 per persoon. Er valt dan hoe dan ook niet in te zien dat [gedaagde] tot een vergoeding van dat surplus gehouden kan worden. Hetzelfde geldt voor de door [eiser] gestelde extra verblijf- en taxikosten ad € 500 nu vast staat dat [eiser] zonder overleg met [gedaagde] heeft besloten eerst op 17 mei 2005 terug te reizen en aldus vier dagen langer in het vakantiepark te verblijven.
10.
Gelet op het voorgaande is de door [eiser] gevorderde vergoeding niet voor toewijzing vatbaar. De aan deze schadevergoeding verbonden nevenvorderingen delen dat lot.
11.
In de omstandigheden van het geval wordt aanleiding gezien voor een compensatie van de kosten tussen partijen als nader in het dictum te melden.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering van [eiser] af;
- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij belast blijft met de aan haar zijde gevallen kosten.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 20 juni 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.