2.4
Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, moet worden beoordeeld of het billijk is, gelijk werknemer heeft verzocht, om aan hem ten laste van werkgeefster een vergoeding toe te kennen. De kantonrechter overweegt in dit verband het volgende.
Dat binnen de zorghulpverlening één van de basisnormen is dat een hulpverlener geen affectieve relatie aangaat met een cliënt is tussen partijen in confesso. De achtergrond van deze norm is dat die cliënten, die in een onzekere of kwetsbare situatie verkeren, sterk afhankelijk zijn van een hulpverlener en dat zij door die afhankelijke situatie niet of moeilijk in staat zijn tot het nemen van objectieve beslissingen. Dat schending van die norm kan leiden tot aantasting van de integriteit van de hulpverlener, tot beschadiging van het vertrouwen van cliënten in de hulpverlening en dat dit de goede naam van zorginstellingen kan aantasten, laat zich raden.
De vraag is echter of werknemer zich heeft bezondigd aan schending van genoemde norm. Of dat het geval is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Niet is weersproken en staat dus vast dat de contacten van werknemer met mevrouw FB in de periode dat zij in het Sociaal Pension verbleef er slechts uit bestaan hebben dat mevrouw FB op bepaalde tijden haar medicijnen bij werknemer kwam ophalen uit de medicijnenkast en dat werknemer toezicht moest houden als zij van internet gebruik maakte op het kantoor van het Sociaal Pension. Anders dan de andere cliënten binnen het Sociaal Pension was voor mevrouw FB geen behandelplan opgesteld. Naar werknemer voorts onweersproken heeft gesteld was mevrouw FB een zelfstandige vrouw -zij at niet mee met de groep; deed haar eigen boodschappen; maakte voor zichzelf het eten klaar-, die -anders dan de doelgroep van het Sociaal Pension- geen psychiatrische en/of verslavingsproblemen had en die enkel in het Sociaal Pension verbleef, omdat haar in het kader van de DATO-regeling aldaar een kamer ter beschikking was gesteld. Voorts staat vast dat de affectieve relatie tussen mevrouw FB en werknemer eerst ontstaan is nadat mevrouw FB uit het Sociaal Pension vertrokken was –volgens werknemer zag hij haar pas weer in een supermarkt twee weken na dat vetrek- en dat van een professionele relatie tussen werknemer en mevrouw FB toen dus geen sprake meer was. Deze feiten en omstandigheden in beschouwing nemende, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden volgehouden dat het aangaan van de affectieve relatie met mevrouw FB door werknemer ongepast was. Weliswaar was mevrouw FB een ex-cliënte van het Sociaal Pension en heeft werknemer vanwege haar verblijf aldaar professionele contacten met haar gehad, maar mede gelet op de aard en intensiteit van die contacten en mede gezien de persoon van mevrouw FB, hoefde naar het oordeel van de kantonrechter niet van werknemer verwacht te worden dat hij daarom van het aangaan van een affectieve relatie met haar zou hebben afgezien. Van een persoonlijke hulpverlenings- en daarmee samenhangende afhankelijkheidsrelatie als waarop de hiervoor genoemde norm ziet, is volgens de kantonrechter nooit sprake geweest.
De door werkgeefster gestelde omstandigheid dat mevrouw FB ook na haar vertrek nog steeds cliënte was van werkgeefster geeft geen aanleiding om anders te oordelen. Een hulpverleningsrelatie tussen werknemer en mevrouw FB bestond toen in elk geval niet. Weliswaar was mevrouw FB na haar vertrek uit het Sociaal Pension nog afhankelijk van werkgeefster in die zin dat zij zakgeld ophaalde bij de Crisisdienst van werkgeefster, dat de huur van haar woning werd gefinancierd via de DATO-regeling, en dat zij contact onderhield met een door werkgeefster voor haar geregeld “contactmaatje”, maar die omstandigheden hoefden naar het oordeel van de kantonrechter werknemer, toen hij daarvan op de hoogte raakte, nog niet van het aangaan van een affectieve relatie met mevrouw FB te weerhouden.
De door werkgeefster getrokken conclusie dat werknemer ongeschikt is voor zijn functie, mede omdat hij niet heeft willen inzien dat hij foutief heeft gehandeld, gaat, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van de kantonrechter dan ook te ver. Daaraan kan het beroep van werkgeefster op de in het paspoort neergelegde gedragscode niets afdoen. Immers is die gedragscode pas per 1 januari 2006 –derhalve nadat de onderhavige kwestie is gaan spelen- in werking getreden. Werkgeefster heeft dan wel gesteld dat die code niet meer behelst dan een codificatie van vóór die inwerkingtreding bij haar bestaande regels en beleid, maar dit is betwist en is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
Werkgeefster heeft naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onnodig de arbeidsverhoudingen op scherp gezet door het op een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te laten aankomen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat werkgeefster debet is aan het ontstaan van de verstoring van de arbeidsrelatie. Dit rechtvaardigt het toekennen van een vergoeding naar billijkheid aan werknemer ten laste van werkgeefster.
Voor wat betreft de omvang van die vergoeding dient echter mee te wegen dat werknemer naar het oordeel van de kantonrechter wel erg snel de handdoek in de ring heeft gegooid. Hoewel werkgeefster bij gelegenheid van de mondelinge behandeling immers heeft laten blijken alsnog met werknemer te willen praten over een mogelijke terugkeer van hem op de werkvloer bij werkgeefster heeft werknemer om voor de kantonrechter niet begrijpelijke redenen daar niet op in willen gaan. Zijn betoog dat door het optreden van werkgeefster en haar tweeslachtige houding zijn vertrouwen in werkgeefster zodanig is geslonken, dat hij geen mogelijkheden meer ziet voor een verdere vruchtbare samenwerking, is in elk geval niet overtuigend, in het bijzonder niet nu is gesteld noch gebleken dat gedurende de periode van ruim negen jaren dat hij voor werkgeefster werkzaam is geweest zich nog andere, voor risico van werkgeefster komende omstandigheden hebben voorgedaan, die de arbeidsrelatie negatief hebben beïnvloed.
Nu enerzijds geconcludeerd moet worden dat werkgeefster debet is aan het ontstaan van de verstoring van de arbeidsrelatie, maar anderzijds dat werknemer een handreiking van werkgeefster om te komen tot een herstel daarvan om niet overtuigende redenen heeft afgeslagen, ziet de kantonrechter aanleiding tot toekenning van een vergoeding aan werknemer op basis van de kantonrechtersformule met een correctiefactor van c=1. Bij de berekening van het aantal dienstjaren zullen ook de “Melkertbaan”-jaren worden meegeteld. Immers heeft werknemer ook in die jaren feitelijk steeds voor werkgeefster gewerkt. Voorts rekening houdende met de salariëring van werknemer zal de vergoeding dan ook worden vastgesteld op een bedrag van (afgerond) € 20.168,00 bruto.